Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 644]
| |
Literatuur en levensernst
| |
[pagina 645]
| |
zeer pikante vergissing van den schrijver die het romantisch flamingantisme aan de kaak stelde en daarbij Marnix Gijsen, Roelants en Herreman voor de vierschaar daagde. Nu weet iedereen dat deze drie zich alles liever zouden laten welgevallen dan de benaming romantisch flamingant, en het lijkt me goed mogelijk dat het betoog van Greshoff, zonder de voorbeelden, door hen als een hoog gewaardeerde bevestiging ware uitgespeeld van hun jaren-oude overtuiging. Niet om beginselen, maar om personen raapte Roelants den handschoen dus op. Hij schrijft het zelf trouwens: 'Dit vlugschrift is niet bestemd voor lezers met academischen aanleg, die elk idee losmaken van wat persoonlijk is'Ga naar voetnoot(4). Het ging dus man tegen man; het was 'gij of ik!', - en het meest oprechte woord vernemen we van Greshoff toen hij, in den vriendenkring gecompromitteerd, aan Roelants schreef: 'de geheele Nederlandsche literatuur is [mij] geen waarachtig vriend waard'Ga naar voetnoot(5). Nu ziet ge waarom het debat me weinig interesseert: aan letterkundige posities laat ik me weinig gelegen. Maar Greshoff en Roelants, hoor ik u zeggen, vertegenwoordigen beiden toch een idee, een strekking. Een idee niet, een strekking wel, en nog wel precies dezelfde! Beiden willen, op grond van een ideeënloos en individualistisch aesthetisme, contact van het Noorden met het Zuiden. Greshoff ziet echter (wat Roelants niet schijnt te zien) nu eens het ijdele van dàt fundament, dan weer de daaraan weerbarstige geaardheid en traditie van het Zuiden. 'Met het provincialistisch Zuiden loopt het verkeerd!' orakelt hij dan. - 'We zijn juist goed op dreef!' maakt Roelants zich driftig, 'uw superieur misprijzen verbroddelt alles!' En op de kamermat wordt het een blaffen en blazen zooals, bij Verwey, tusschen den grooten hond en de kleine kat: 'scheer je weg!' Ja, misschien vinden beiden nog een domme keukenmeid die ze op den teen trappen, in het been bijten; daarna zitten ze weer, verzoend, op de kamermat, - en het geheel wordt een fabeltje zonder zedenles: zedenlessen zijn, in het rijk der moderne schoonheid, giftige splijtzwammen! | |
[pagina 646]
| |
(Den volgenden dag) Gisteren werd ik van mijn brief weggeroepen. Ik herlees hem en zie u, bij de voorlaatste paragraaf, het hoofd schudden: hij berijdt weer zijn stokpaardje! Welk stokpaardje? Dat ik alleen tendenz-kunst zou kunnen waardeeren, katholieke tendenz-kunst met de tendenz een vinger dik er op! - Waar haalt ge dàt vandaan? Dat ik de kunst, hoe zelfstandig ook, toch altijd aan de volheid van leven wil zien ontspringen! Dat hooge kunst altijd een zekere heldhaftigheid onderstelt; dat een absolute, alles omvattende wereldbeschouwing den kunstenaar richten moet, stuwen en sterken; dat dus zijn zedelijke hoedanigheden en levenshouding, ook ten overstaan van het kunstwerk, minstens even belangrijk zijn als al het andere; dat, voor een Katholiek, een integraal katholiek geloof alleen als levende kern kan gelden van wezen en schoonheid: - van dat alles, hoe delikaat de toepassing ook weze, ben ik méér dan overtuigd, ik zié het. Dit zie ik dan ook: dat de kunst, in en om zichzelf, den knieval nooit waardig is. Haar zelfstandigheid houd ik niet alleen ongerept, ik waarborg haar zelfs; doch waar zedelijke en verstandelijke levensernst haar niet fundeeren en waar zij in godsdient en godsdienstigheid niet uitbloeit, matigt zij zich een vergoddelijkte zelfstandigheid aan. Los van zedelijken en verstandelijken levensernst, berust zij op het zand; door godsdienst en godsdienstigheid niet bekroond, blijft zij jammerlijk onvoltooid. Veilig en bevredigend, triomfant en schitterend wordt zij dan nooit, en met een decadente perversie alleen kan men voor haar dan pleiten. Dit zie ik daarbij nog: zedelijkheid, waarheid, godsdienst, hoezeer eenieder ze ook persoonlijk dient in te leven, zijn gemeenschappelijk. Elk principiëel individualisme doet zich a-godsdienstig, agnostisch, a-moreel voor, zet zich schrap tegenover elke collectieve bewering en beweging. Een consequent individualist ontwortelt zich, hij verplaatst zich in het luchtledige: een onvruchtbaar bestaan, arm aan werkelijke gedachten, daden en liefde! Ziehier nu de toepassing daarvan. Greshoff en Roelants stellen zich in het teeken van zulk a-godsdienstig, a-moreel, agnostisch individualisme; zij vergoddelijken de kunst die zij | |
[pagina 647]
| |
tegelijk van haar fundament en haar voltooiing berooven. Los van het diepe en hooge leven aanbidden zij, over 't algemeen (ik denk noch aan Gilliams, noch aan Decorte, noch aan Gijselen), levensarme kunstwerken. Zonder sterk ontwikkeld gemeenschapsgevoel ignoreeren zij grootendeels den schat en de leering der traditie, houden zich buiten de religieuze en nationale groepeeringen. Met anderen van hun slag vormen zij de kaste van schrijvers en priesters der schoonheid: een kaste die zich het middelpunt van het heelal waant, en alles zou om haar heen wentelen. Allerhande houdingen nemen de individu's daar aan - een bonte verscheidenheid van nabootsing en tegenstelling -; maar geen daalt af van den ivoren toren, en geen klimt op tot de kluis van gebed. Met den verrekijker haalt men het strijdgewoel naar zich toe, onderling speelt men zelfs krijgertje en oorlog; in den kruitdamp treedt echter niemand, tenzij als reporter. Met den teleskoop observeert men de sterren; geen verlangt naar die duizelingwekkende hoogte, waar alles sereen wordt, helder en een... Greshoff, Roelants en tutti quanti zijn, in de hedendaagsche literatuur, wat in de samenleving van de XIXe eeuw, het liberale burgerdom was: soliede vaklieden, wars van heldhaftigheid en avontuur, hoezeer zij ook met den schijn er van van dwepen; stadmenschen die alles meten naar hun middelmaat; nogal sceptische zakenlieden, even verdraagzaam tegenover theorieën als, tegenover concurreerende personen, onverdraagzaam en geprikkeld. In hun kringen verburgerlijkt de literatuur; en een verburgerlijkt literair leven heeft tegelijk iets van een handelszaak, een modezaak, een jacht naar lintjes en een habitueele conversatie. Ik berijd tóch mijn stokpaardje, zegt ge weer. Misschien is het maar een ezeltje; nu kent ge het zooveel beter! Neen, de officiëele Zuidnederlandsche literatuur zegt me niet veel. Er zijn talenten, er is techniek en métier, er is zelfs een zekere eerlijkheid; maar alles - hoe anders men het ook voorstelle! - is verkleind, verarmd, geïsoleerd van het groote en machtige. Daar spreekt nergens een andere stem dan de burgerlijke; daar glanst nergens een ander licht dan het vernuft. Ergens op een eerste verdieping in de stad doet een groep artisten aan kamermuziek; buiten gaat de zon onder en stormt het op zee, zijn er heiligen en booswichten, martelaars en verbitterden, genieters en geluk...: van dat alles trilt iets | |
[pagina 648]
| |
in hun andante's en pizzicato's; de directe, de algeheele werkelijkheid raakt noch hun kouwe kleeren noch hun hart... En evenmin zegt de Noordnederlandsche literatuur me iets, in zoover Greshoff en consoorten haar vertegenwoordigen; vooral niet wanneer het om Zuidnederlandsche aangelegenheden gaat. De ware verhouding tusschen het Noorden en het Zuiden hoeven we bij hen niet te leeren; in de objectief-historische grootnederlandsche traditie stellen zij oogenschijnlijk niet het minste belang. Wat dan hun zelfgenoegzame cultuur-decadentie betreft, die is bij ons al te veel doorgedrongen dan dat wij er nog naar zouden verlangen. Van het Noorden kan het Zuiden veel leeren; akkoord, maar Greshoff is de aangewezen leeraar niet. En anderzijds is het Zuiden, tegenover het Noorden, nog tot iets anders verplicht dan om zijn cultureelen 'achterstand in te loopen'Ga naar voetnoot(6). In de algeheele Nederlandsche cultuur brengt het zijn zelfstandig deel aan: het oudste, het eerbiedwaardigste, het rijkste misschien aan nieuwe beloften. Wat ben ik weer hard van stapel geloopen! Het debat tusschen Greshoff en Roelants laat me, in alle geval, vrij onverschillig. De Nederlandsche cultuur, de Nederlandsche literatuur, de verlangde Nederlandsche samenwerking van Noorden met Zuiden vinden er weinig baat bij. En welke persoon er baat bij vindt: - die vraag heeft zoo wat het belang van een pronostiek voor een sportwedstrijd. Is dit alles klaar genoeg? Om dan eindelijk over iets heel anders, eigenlijk iets veel ernstigers, te praten... | |
IIMijn brief was vaag en onduidelijk, schrijft ge; mijn stokpaardje maakte dwaze sprongen. Wat verwijt ik Roelants eigenlijk? Wat Greshoff?.... 'Want het is toch onverantwoord beiden over één kam te scheren!' En waarom meen ik, tenslotte, dat in Vlaanderen overschat wordt? Al zal mijn schrijven dan op een tractaat gelijken, ik wil u wel, vraag voor vraag, te woord staan. Maar dit vooraf: ik maak er een principiëele zaak van; tegen de personen Greshoff en Roelants koester ik geen bezwaren, evenmin als tegen een | |
[pagina 649]
| |
deel van hun uitspraken. En dat in Vlaanderen overschat wordt, sluit niet uit dat goede auteurs goed werk voortbrengen; ook een stuurloos schip vaart wel eens in de goede richting. 1o Wat verwijt ik Greshoff? Alles in hem is niet kwaad! Wanneer ik van hem lees dat idereen tegenwoordig talent heeft 'en hart wordt met den dag zeldzamer', wanneer hij er bij voegt dat 'al dat geschrijf en gepraat over literatuur de juiste verhouding verstoord [heeft]'Ga naar voetnoot(7): dan, waarachter, zou ik van hem gaan houden. Ook wanneer hij 'het contact' zoekt, 'zoo direct en zoo innig mogelijk, met een levend wezen'Ga naar voetnoot(8), is hij me sympathiek; maar ik vermoed dat 'leven' voor hem iets heel anders beteekent dan voor Guido Gezelle bij voorbeeld, die toch ook 'onbesnoeide wilde waarheid' en 'ongevalschtheid' verlangde. Zooveel duidelijker zag de Westvlaamsche dichter 'Gods eerstigheid'. Spreek echter van 'Gods eerstigheid' aan Greshoff niet: grooter aanslag op het leven ware, volgens hem, moeilijk om plegen! Wat verwijt ik Greshoff? Zijn beginselloosheid, die den voorgewenden ondergrond van moreele oprechtheid veel meer vernietigt dan blootlegt. Zijn onverantwoorde, onderling tegensprakelijke aphorismen, tot geen consequente levenshouding terug te voeren. Zijn hooghartige pose, die precies het tegenovergesteld getuigt van wat hij schrijft. Want als hij beweert: 'Ik schrijf alleen niet omdat ik mij Profeet en Leider waan'Ga naar voetnoot(9); en anderzijds lees ik van hem: 'De eenigen die vooruit gaan, zijn zij die, in hoe geringe mate ook, medewerken aan de langzame maar onvermijdelijke ontwikkeling die gaat van kudde-beest tot kluizenaar'Ga naar voetnoot(10): dan geeft dit tweede (willekeurig-profetische) aphorisme aan de eerste bewering den genadeklap, - en barst meteen zelf... Greshoff heeft de zotskap opgezet. Als een nar wil hij, met de meest ongerijmde invallen, met de gekste pozen, met de dwaaste buitelingen succes behalen; meteen zou men hem voor een formeel-deftig magistraat moeten houden en een burge- | |
[pagina 650]
| |
meester op jaren! Dat is niet ernstig. Niemand is tegelijk de slaaf der publiciteit en een onafhankelijk man. En wie, in een paradoxale houding, beide wil vereenigen; wie een diep denkend, een cultureel hoogstaand café-bezoeker en krantenlezer wil zijn, zonder hoogere inspiratie noch aspiratie: die houdt zichzelf het eerst voor den gek. Zie, dàt verwijt ik Greshoff. Wat nu zijn terechtwijzing van de Vlaamsche literatuur betreft: - misschien heeft hij wel een klok hooren luiden; waar de klepel hangt weet hij klaarblijkelijk niet. Glad verkeerd is zijn uitval tegen de Vlaamsche romantiek. Zeker had deze gebreken; maar welke geest is, literair, gezonder en vruchtbaarder: haar naïef-plechtig optimisme, of het hooghartig-sceptisch individualisme dat nu triomfeert? Een tweeden Conscience of een tweeden Rodenbach zal een moderne Greshoff-geest wel niet voortbrengen! Grootendeels onrechtvaardig veroordeelt hij Roelants, Herreman, Gijsen. Naar zijn eigen aesthetische recepten zijn deze drie soliede arbeiders in het rijk der schoonheid. Iets als een omgekeerde romantiek gist soms in hen, jawel, evenals de duivel een heilig kluizenaar kan bekoren; maar zij bestrijden het tochGa naar voetnoot(11)! Zijn verdere houding in het debat is allesbehalve oprecht en consequent. Ik zie niet dat Roelants goed gehandeld heeft met de persoonlijke brieven van Greshoff er bij te halen: zoo iets doet men niet! Anderzijds draaft men ook niet door zonder omkijken. En men is niet, tegelijk, ruggegraat-loos en sterk! Weer is het avond. Greshoff is tenminste afgehandeld.
(Den volgenden dag) 2o Wat verwijt ik Roelants? ...Maar neen, gij hebt gelijk. Greshoff en Roelants mag ik over denzelfden kam niet scheren: de Vlaming is van een veel zuiverder gehalte! En zijn creëerende, critische, propageerende bedrijvigheid, op heel het veld van de moderne literatuur, is evenzeer het resultaat van nauwgezetten arbeid als van begaafdheid, van degelijkheid als van talent. | |
[pagina 651]
| |
Ik verwijt hem dus niets, behalve dit (wat eigenlijk geen verwijt mag genoemd worden): werkkracht en propaganda zijn bij hem, zooals de Franschman dat zegt, 'dignes d'une meilleure cause'. Laat ik mijn voorbehoud zakelijk opbouwen en verklaren. Als ik Roelants spreken hoor van 'een volk, dat vijftig jaar geleden... nog grootendeels analphabeet was'Ga naar voetnoot(12): dan zie ik dat hij op het cultureel verleden van ons volk, in verleden eeuw, geen persoonlijken kijk heeft. De dooddoener van Vermeylen (meen ik) 'Vóór Gezelle was er niets' zal hem wel vanzelfsprekend voorkomen! - Als ik Roelants, 'ad hominem' weliswaar, met de namen V. van Vriesland, E. du Perron, S. Vestdijk (er zijn er goddank ook andere) hoor argumenteeren: dan weet ik hem in contact met Hollandsche kringen en personen wier invloed, bij ons, weinig goed zou stichten. - Als ik Greshoff en Roelants, eensgezind, aan Van de Voorde den 'ezelsstamp'Ga naar voetnoot(13) zie toedienenGa naar voetnoot(14): dan bemerk ik hoe beiden zich in denzelfden conventioneelen gedachtenkring ophouden. - Het meewarig glimlachje voor Alice NahonGa naar voetnoot(15) en het duwtje voor J. PersynGa naar voetnoot(16) komen van hetzelfde adres. Neen, noch Alice Nahon, noch J. Persyn, noch U. Van de Voorde plaats ik hiermede op het voetstuk; maar praat toch, over hen, de anderen niet na! - Als ik bij Roelants lees: 'Ons recent tot de lectuur gekomen publiek onderscheidt niet altijd het koren van het kaf'Ga naar voetnoot(17): dan vermoed ik dat bij hem de noties 'tot de (roman) lectuur komen' en 'cultureel peil' in elkander vervloeien. - In zijn laatste hoofdstuk tenslotte Open brief aan een Noorderbroeder wijst hij, om beurten wat romantisch en wat kleinzielig, de Hollandsche critiek terecht; en het spijt me dat hij, op den weg van fier zelfbewustzijn, niet beslist verder is gegaan. Min of meer in naam van een kring, baseert Roelants zijn verweer op een conventioneelen grondslag. Zoo zou de conventie ongeveer luiden: 'wij, kunstenaars, beoefenen en verbreiden, | |
[pagina 652]
| |
in Vlaanderen, een letterkunde van het gehalte der Westeuropeesche cultuur'; en deze terechtwijzing daarvan stel ik voor: 'wij, kunstenaars, leven goed en mild, fier en schoon; zoo verheft en veredelt onze kunst, in de moderne wereldcrisis, ons volk en zijn cultuur'. Wat verwijt ik dus Roelants? Het uitsluitend-aesthetische, het beperkend-moderne, het a-nationaal en a-traditioneel Europeesche, het a-religieus agnostische van zijn literair standpunt. Zijn gebrek, als criticus althans, aan INTEGRALEN LEVENSERNST! Is dit nu duidelijk? 3o Daar was een derde vraag: waarom meen ik, tenslotte, dat in Vlaanderen overschat wordt? - Wij, Vlamingen, stellen onze schrijvers hoog omdat wij, in ons diepste, de buitengewone artistieke vruchtbaarheid van onzen bodem altijd bevroeden. Wij overschatten hen nu: gedeeltelijk omdat de oude romantiek ook haar bestrijders nog bij den neus neemt, gedeeltelijk omdat het oude 'humanisme' bij ons te weinig verbreid is, gedeeltelijk omdat verscheiden toonaangevende critici de letterkunde aanbidden en haar, in en om zichzelf, populair willen maken... Meer bewustzijn van onze traditie, meer ontzag voor de algeheele, de boven-menschelijke waarheid, meer algemeene ontwikkeling en tegelijk bezonnen levensernst zouden, in de schaal der waarden, heel wat omgooien en rechtzetten. Maar nu schei ik uit. Ge kunt hier weer een vijftiental vragen uit ophalen en me die stellen! Zoo bleven we, ons leven door, aan den slag!... Daarbij, een gesprek kan niet lang meer uitblijven. Tot spoedig. |
|