Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 618]
| |
Het gezag in 't gedrang
| |
[pagina 619]
| |
vereenigingsleven is het bijster moeilijk de juiste lijn te handhaven tusschen de ontwikkeling van persoonlijk initiatief en van wilskrachtige en eigenmachtige werking, en anderzijds de noodige onderwerping aan leiding en controol. Onderdanen zouden tegenwoordig hun leider licht over het hoofd springen. Tot in het heiligdom der Kerk is er minder eerbied en onderdanigheid: men ziet er niet tegen op, de gezagvoerders te beknibbelen, hun bevelen te minimiseeren, hun bevoegdheid in zekere zaken te betwisten of met een passer af te meten en bijgevolg de gehoorzaamheid te... contingenteeren. Met één woord eenvoudigheid en billijke onderwerping van wil en verstand lijken goed... voor vervlogen tijden. * * *
Reactie zou noodzakelijk komen: dat is menschelijk. - Goddank, er zijn jeugdvereenigingen ontstaan - wij denken b.v. op Scouts, - die wel den geest van persoonlijk initiatief en durf en verantwoordelijkheid aankweeken, maar op den stevigen grondslag van bezadigde en christelijke tucht. - Doch in het openbaar leven der massa gaat reactie doorgaans te ver: zoo streeft men nu niet slechts naar een sterker gezag - wat binnen wijze perken zeer loffelijk is tegen de uitspattingen van parlementarisme en democratie - maar men stelt zijn hoop en zijn heil in dictatuur en 'totalitairen Staat'. Dat neemt dan verder allerlei schakeeringen aan: fascisme en nazisme, om hier niet te spreken van 'Action française' en van zekere strekkingen in ons eigen land, gericht tot uiterst rechts en tot hyper-gezag. O tempora! o mores! En wat een wanorde in de gedachten! Is het niet hoog tijd, dat althans onze katholieken zakelijk, nuchter en kalm, luisteren naar hetgeen de kerkelijke leer dienaangaande voorhoudt? Nl. om zich niet te laten meesleepen door onbesuisde indrukken en driften; om de immer blijvende grondbegrippen rechtmatig toe te passen op de afwisselende omstandigheden, met billijke vrijheid van meening in vrije kwesties; om wijs en voorzichtig te handelen waar de hoogste belangen op het spel staan: het ware een ramp voor ons volk, zoo het principe van het gezag ondermijnd werd, of anderszins, door overdrijving uit zijn evenwicht gewrongen, m.a.w. zoo wij deze 'gezagscrisis' niet te boven kwamen. | |
[pagina 620]
| |
De Kerk, ja, heeft haar vaste leer over het gezag in 't algemeen, over het kerkelijk en het burgerlijk gezag: wij zullen, zonder verder uit te pluizen, onze uiteenzetting zóó verdeelen. * * * | |
Het Gezag in 't algemeen.Gezag is de rechtmatige bevoegdheid om bevelen of wetten uit te vaardigen. Gezag heeft dus bij uitstek de Oppermeester, God zelf; in ondergeschikte wijze de wettige gezagvoerders hier op aarde, als daar zijn de ouders over hun minderjarigeGa naar voetnoot(1) kinderen, de man over zijn echtgenoote in de huiselijke aangelegenheden, de leeraars over hun leerlingen, de meesters over hun dienstboden, bedienden en werklieden; in de kerkelijke maatschappij, de Paus, de Bisschoppen, pastoors en kloosteroversten; in de burgerlijke maatschappij, alle overheidspersonen rechtmatig volgens den regeeringsvorm en de staatswetten aangesteld. Dat er gezag moet zijn, bewijst de gezonde rede zelf: de mensch is door de natuur aangewezen om, in den regel, in gemeenschap te leven, daar hij, vooral in zijn eerste jaren, niet alleen in al zijn noodwendigheden kan voorzien. Welnu overal waar menschen te zamen wonen, moet er wel, tot orde en eendracht en geluk in die maatschappij, iemand zijn die werkelijke macht heeft om alles te regelen; anders is het algemeen welzijn prijsgegeven aan de driften en de willekeur der enkelingen. Zeker gezag is dus een strenge vereischte der natuur. Wat natuur-noodzakelijk is, wil ook de Alwijze Oppermeester; als Algoede Vader, beveelt Hij wat door het welzijn der schepselen strikt gepostuleerd wordt. Daarom is het zijn wil en wet, dat zekere menschen gezag bezitten: Hij maakt die, als 't ware, deelachtig aan zijn heerschappij, om volgens zijn hooge bedoelingen en in zijn naam aan anderen te gebieden: in die schikking Gods vinden zij de bevoegdheid en een degelijken rechtstitel om als vertegenwoordigers der hoogste Overheid op te treden. Deze redeneering uit de gezonde wijsbegeerte is uitdrukkelijk bekrachtigd in de Openbaring, zoodat wij van een geloofs- | |
[pagina 621]
| |
waarheid mogen spreken: 'Er is geen gezag tenzij van God, zegt S. Paulus in zijn Brief aan de Romeinen (C. 13), de bestaande machten zijn door God verordend.' D.w.z. alle wettig gezag ontvangt van den Oppermeester zijn macht en zijn recht om te bevelen; er is geen overheidspersoon, die niet aldus door God met bevoegdheid bekleed en uitgerust wordt; met één woord, God is de diepe oorsprong en de eerste oorzaak van alle wettig gezag. 'Derhalve, zoo gaat S. Paulus voort, wie weerstaat aan het gezag, verzet zich tegen Gods verordening. De gezagdrager is 's Heeren dienaar, u ten goede... Daarom is het noodig onderdanig te zijn, niet alleen om de straf, maar ook om wille van het geweten...' Dus niet uit slaafsche vrees, om aan straf en geweld te ontkomen, is gehoorzaamheid noodig, maar op de eerste plaats omdat Gods wil en wet er een gewetensplicht van maakt. De mensch-gezaghebber kan dus een band voor het geweten doen ontstaan, zoodat de overtreder schuld beloopt tegenover God. Daartoe is het voldoende, dat hij om iets op te leggen, dat binnen zijn bevoegdheid valt, wat nl. strekt tot welzijn der gemeenschap waarvoor hij zorgen moet, strikt gebruik wil maken van zijn gezag, en niet een louter penale wet of strafwet uitvaardigen. Men merke zorgvuldig op, dat S. Paulus het oog had op de Romeinsche Keizers, die niet eens den waren God kenden en persoonlijk weinig eerbiedwaardig waren: het is dus heelemaal niet noodig tot gewetensverplichting, ook voor christenen, dat de gezaghebber in God geloove, noch dat hij wete dat de kracht van zijn gezag van God komt, noch dat hij in 's Heeren naam wille gebieden: het is genoeg, dat een wettig gezagvoerder zijn macht strikt wil gebruiken tot een rechtmatig bevel. Ook in de kerkelijke dokumenten staat deze gezagsleer duidelijk, bijzonder in den Syllabus van Pius IX (n. 39, 56, 57, 62), de Encycliek Immortale Dei (1885) van Leo XIIIGa naar voetnoot(2) | |
[pagina 622]
| |
en in de Decreten van de Concilies van Mechelen (1920, n. 103-115; 1937, n. 12-35).
* * *
Nochtans we moeten het woord van S. Paulus (Rom. XIII), dat de gezaghebber zijn macht van God ontvangt, niet zóó verstaan, dat hij in elk geval dit gezag rechtstreeks van den Oppermeester krijgt, zooals zeker geschiedt voor de ouders en voor den Paus, en zooals beweerd werd door de gallikaansche theologen in zake 'le pouvoir divin des Rois'. Met S. Bellarminus en Suarez mag men meenen, dat God aan de burgerlijke gemeenschap alle bevoegdheid en recht verleent tot haar welzijn noodig, dus ook het gezag... niet om het collectief uit te oefenen, wat practisch onmogelijk is, maar om het op blijvende wijze over te dragen op zekere personen, volgens de staatsinstellingen aangewezen. Deze opvatting strookt beter met de moderne democratische staatsinrichting en in 't bijzonder met artikel 25 der Belgische Grondwet: 'Alle machten gaan uit van de natie'. Die tekst bedoelt geenszins God uit te schakelen als eerste oorzaak van de macht tot bevelen, wat op een ketterij lijken zou, maar bevestigt, dat in feite in ons land het 'volk' beschouwd wordt als over alle macht beschikkende, alvorens die aan bepaalde personen over te dragen.
* * *
Andere theorieën omtrent de kracht en den oorsprong van het gezag kunnen ons, katholieken, niet bevredigen. Ongeloovigen en rationalisten noemen vanzelfsprekend God niet, en zoeken buiten Hem den rechtstitel van het gezag. Sommigen zeggen: 'Kracht baart macht en recht, la force crée le droit'. Maar physische sterkte en geweld kunnen toch geen moreel vermogen of bevoegdheid voortbrengen! Bij onredelijke wezens als dieren, of ook, historisch gesproken, bij onbeschaafde stammen, kan het physisch overwicht aanleiding geven om boven de anderen te staan. En nog, in het laatste geval, zal dit niet doorgaan zonder de instemming dergenen, die zich scharen onder den 'sterkste' in lichamelijk of ook in moreel opzicht, omdat zij hem erkennen als den bekwaamsten 'leider' voor het welzijn hunner gemeenschap. Doch dan helt men reeds over tot de volgende theorie. | |
[pagina 623]
| |
Enkelingen, of de meerderheid van een gemeenschap, of het 'volk', kunnen zeker afstand doen van hun vrij beschikkingsrecht, als menschelijke persoonlijkheden, om zich uit eigen toestemming onder iemands gezag te plaatsen, tot algemeen welzijn, zoo ongeveer als Jean Jacques Rousseau het voorstelde in zijn 'Contrat social'... Maar zulke uitdrukkelijke overeenkomst is geschiedkundig volstrekt onbewezen; zulke rechtsafstand is ondenkbaar in zekere vereenigingen als de familie, en historisch en leerstellig uitgesloten in de geestelijke maatschappij, de Kerk. Dergelijke toestemming biedt dus geen algemeenen noch voldoenden uitleg van den oorsprong van het gezag. En de practische noodzakelijkheid van een gezag tot orde en welzijn in de maatschappij bewijst wel, dat het hoogst passend is een gezagvoerder aan te stellen, maar beteekent nog geen strikte moreele noodzakelijkheid of plicht om zich aan hem te onderwerpen, zoolang men daarbij niet denkt dat zulks Gods wil is: wij, katholieken, die geen vrede nemen met de 'onafhankelijke zedenleer', erkennen geen hechten zedelijken band voor het geweten, maar hoogstens zeker fatsoen en redelijkheid, zoolang men niet let op Gods wil en gebod.
* * *
Een tweede hoofdwaarheid luidt, dat het gezag aan den overste gegeven is, niet tot zijn eigen voordeel, maar wel ten bate der onderhoorigen. Daar heeft herhaaldelijk Christus den nadruk op gelegd: 'Wie onder u de overste is, worde als de dienaar (Lc 22, 26); de Menschenzoon is gekomen, niet om gediend te worden, maar om te dienen' (Mt. 20, 28); vgl. Mc. 10, 44; Rom. 13, 4. Het gezag vindt zijn reden en zijn recht tot bestaan in het welzijn der onderdanen. Dat geldt voor de ouderlijke macht, ingesteld tot behoorlijke opvoeding der kinderen en bijgevolg tot hun welzijn; dat geldt ongetwijfeld ook voor de geestelijke gezagvoerders, en last not least voor de wereldlijke: ook deze hebben een vreeselijke verantwoordelijkheid vóór God en vóór hun geweten. Even strikt als andere stervelingen, zijn zij rekenplichtig voor al hun daden tegenover den oppersten Rechter: door al hun daden moeten ook zij God dienen en hun eeuwige zaligheid bewerken. Niet slechts de private en huiselijke handel en | |
[pagina 624]
| |
wandel, maar ook de beroeps- en ambtsplichten zijn te regelen door de zedenleer, de wetenschap die 's menschen handelingen leert richten tot 's menschen doeleinde hier en hiernamaals. Ja, daarover zal God bijzonder strenge rekenschap eischen: 'Iudicium durissimum his qui praesunt fiet', zegt de Heilige Geest in de Schriftuur (Sap. VI, 2-12): 'Luistert dan, koningen, en begrijpt wel; leert, rechters van de gansche aarde; neigt uw ooren, gij die de menigten beheerscht en trotsch zijt op de scharen van volkeren: want door den Heer werd u de heerschappij gegeven en de macht door den Allerhoogste, die uw gedachten zal navorschen en uw werken onderzoeken: want ofschoon gij de dienaars van zijn rijk waart, hebt gij niet rechtvaardig geoordeeld, noch de wet der gerechtigheid onderhouden... Schrikwekkend en snel zal Hij zich aan u openbaren, want voor de gezagvoerders zal een zeer streng gerecht geschieden (iudicium durissimum...); den geringe komt barmhartigheid toe, maar de machtigen zullen krachtige kastijdingen ondergaan. God immers zal niet schromen voor eenig persoon, noch duchten iemands grootheid, want klein en groot heeft Hij zelf gemaakt en gelijkelijk zorgt Hij voor allen...' En in zijn meesterlijken Wereldbrief Immortale Dei, zegt Paus Leo XIII: 'In elk gemeenebest, hoe dan ook ingericht, moeten de regeerders God erkennen als den oppersten Bestuurder, en Hem, bij het besturen van den Staat, tot hun voorbeeld en hun wet maken... Het gezag moet dus rechtvaardig zijn, niet als dat van een meester, maar als dat van een vader: want Gods heerschappij over de menschen is hoogst rechtvaardig en toch vol vaderlijke goedheid. Het gezag moet uitgeoefend tot welzijn der burgers, want de oversten worden met gezag bekleed enkel en alleen om het welvaren van den Staat te verzekeren...' Merkwaardig en belangwekkend is het, dat die redelijke en christelijke grondslagen van het gezag beter en duidelijker erkend worden door een... negerkoning, dan door veel van onze 'beschaafde regeerders' en 'katholieken van ouden datum'! In het tijdschrift Kinya-Mataka schreef onlangs de bekeerde Koning Matura IV, van Roeanda, de zoo bloeiende Missiestreek, nu onder Belgisch mandaat: 'Wat ik in mijn hart voel, is dit: het betaamt niet dat een mensch gebiede | |
[pagina 625]
| |
met de bedoeling rijk te worden, en te leven ten koste zijner onderdanen. Dat de chefs besturen, ja, maar alleen tot welzijn van hun onderhoorigen. Jezus Christus is niet gekomen om ons uit te buiten, maar wel om te lijden, en ons aldus te verlossen: zóó moeten handelen ook zij die Hem vertegenwoordigen. Maar, indien zij enkel voor het stoffelijk welzijn van hun onderdanen bezorgd waren, dan zouden ze hun weinig nut brengen: ze komen te kort aan hun plicht, indien ze hen niet brengen bij Christus, den eenigen waren Koning, die hen aan de oversten toevertrouwde. Wat ik anderzijds in Roeanda wil, is dat de onderhoorigen zouden gehoorzaam zijn, want zóó zijn ze ook onderdanig aan den Grooten Koning. Ieder neemt het gezag aan, als hij begrijpt dat het van God komt. Ik wensch vurig, dat ons Roeanda geheel aan Christus toebehoore; dat allen Hem kennen en zijn wil volbrengen, en dat ik ook waarlijk voor Hem gebiede. Bidt voor mij, opdat ik besturen zou, als een Hem onderdanig kind, en niet als een vreesachtig dienaar...' Dat is negerstijl, zoo ge wilt, maar echt-katholieke geest... en de wereld zou er niet slechter bij varen, indien al de blanke Staatshoofden zóó voelden! * * *
Verder redeneerend over de christelijke gezagstheorie, komen wij tot het zalig besluit, dat zich loyaal aan de wettige macht onderwerpen geenszins verlagend, noch den mensch onwaardig is. Handelen volgens de orde is redelijk, edel en schoon. Het is effenaf ondenkbaar, dat hetgeen de natuur bepaalt en God bekrachtigt, tegen 's menschen waardigheid zou aandruischen; dat ware tegenstrijdig luidens de woorden zelf. Maar dat doen waardoor God wil 'gediend' worden, en practisch de schikking van zijn Voorzienigheid erkennen, krachtens welke de mensch hier op aarde geleid en geholpen wordt door andere menschen, Gods vertegenwoordigers, dat is zeker nobel en groot. O wij hoeven niet te buigen voor een mensch als mensch, noch ons on-menschwaardig te gedragen! De menschelijke personaliteit is in Gods oog van gelijke waarde, hetzij het een bedelaar of een keizer geldt. Geen enkele menschenziel is uit zich zelf aan een andere ondergeschikt. We moeten noch mogen uitsluitend uit vrees voor straf gehoorzamen, 'omdat men wel moet', wat inderdaad slavenmoraal zou zijn. Noch alleen om de sociale en altruïsti- | |
[pagina 626]
| |
sche reden, daar anders de orde in de maatschappij en het algemeen welzijn zou teloorgaan. Maar de voornaamste, de hoog uitstekende reden van onze onderwerping is Gods wil, en bijgevolg gehoorzamen wij veel meer aan den Oppermeester zelf dan aan een mensch. Welnu, servire Deo regnare est, God dienen is heerschen, zegde reeds de geniale S. Augustinus, en 'sterke, onbaatzuchtige liefde voor het gezag is altijd een teeken van zielegrootheid'Ga naar voetnoot(3). Laten wij oprecht bewonderen, hoe de katholieke gezagstheorie 's menschen persoonlijke waardigheid handhaaft, veel beter dan zij die tot gehoorzaamheid slechts de vrees voor straf of de sociale noodzakelijkheid vooropzetten. * * * Aangaande het voorwerp van een wet of een bevel, volstaat het hier op te merken, dat een mensch-gezagvoerder nooit opleggen kan wat, alles ingezien, kwaad is en blijft. Dit zou immers hierop neerkomen, dat God juist hetzelfde zou verbieden en gebieden: wat klaarblijkelijke tegenspraak is. In dit geval is 's menschen bevel onwettig, ongeldig en onbestaand, en mogen we met de Apostelen zeggen: 'Men behoort aan God veeleer dan aan de menschen te gehoorzamen' (Hand. V, 29). - Twijfelt echter de onderhoorige, of het gebodene wel zedelijk goed is, dan moet hij zich toch onderwerpen, zoolang het voor hem niet moreel zeker is, dat er iets kwaads bevolen wordt: de praesumptie is ten gunste der overheid, en het 'probabilisme' is toepasselijk. Ook kan de gezagvoerder niets opleggen dat buiten zijn bevoegdheid valt, wat nl. niet noodig is tot het doeleinde waartoe hem de macht tot bevelen gegeven is. Doch hier wederom kunnen en mogen we niet anders dan met klem betuigen, dat het niet de onderdanen zijn, maar wel de overste, die over de perken van zijn bevoegdheid en over de rechtmatigheid van het bevel te oordeelen heeft. Hij behoort zeker uiterst kiesch te zijn om niets voor te schrijven dat waarschijnlijk zijn macht te buiten gaat, maar in geval van twijfel is wederom de praesumptie van bevoegdheid te zijnen gunste, en moet de onderdaan gehoorzamen, althans zoolang het bevel niet klaarblijkelijk onrechtmatig schijnt. Anders ware het gezag totaal ontzenuwd en practisch vernietigd. * * * | |
[pagina 627]
| |
Eindelijk vervalt de macht van gebieden geenszins, als de overste persoonlijk niet onberispelijk is. Men herinnere zich hoe S. Paulus (Rom. 13 en elders) gehoorzaamheid gebiedt aan... de Romeinsche Keizers! Het gezag zelf en de gezaghebber als dusdanig blijven altijd even eerbiedwaardig, zooals ook bij een ondeugenden priester zijn priesterschap immer eerbied afdwingt. Slechts het kwaad zelf moet en mag men niet goedkeuren. Hier struikelen, helaas, veel geloovigen die ook onbewust hun eerbied voor den overste laten verflauwen en zelfs uitsterven, wanneer zij in hem gebreken ontwaren, of meenen te ontwaren. Daaruit volgt, dat de gezagvoerder zelf des te strenger verplicht is tot een onberispelijk en... onbaatzuchtig leven, tot nauwgezette onderhouding van al de wetten die hem zelf verplichten, juist om zijn gezag niet in het gedrang te brengen en de gehoorzaamheid te moeilijk te maken voor zijn onderhoorigen. Ook gaat het gezag niet teloor, als de overste onbehendig of nalatig in zijn taak is. Eerbiedige waarschuwing of beroep op een hooger gezag of dergelijke wettige middelen kunnen in die moeilijkheden voorzien. Slechts in een uiterst gevalGa naar voetnoot(4), als de gezaghebber zich als een dwingeland gedraagt in zeer gewichtige zaken, als een onrechtvaardigen aanvaller van het welzijn der onderdanen, kan de vraag gesteld worden of hij nog het wettig gezag vertegenwoordigt en of men, na vruchteloos de mogelijke middelen gebruikt te hebben om tot een normalen toestand te komen, de gehoorzaamheid mag opzeggen. Wij denken aan Mexico en Spanje. S. ThomasGa naar voetnoot(5) stelt toch zooveel voorwaarden tot het 'recht tot opstand', dat het geval haast denkbeeldig is. Zie ook het Concilie van Mechelen (1937) n. 22 in fine. * * * | |
Het geestelijk Gezag.Dat Christus aan zijn Kerk macht tot gebieden gaf, betwijfelt geen enkel katholiek: 'Wie u aanhoort, aanhoort Mij, zoo sprak onze Zaligmaker tot zijn Apostelen, en wie u | |
[pagina 628]
| |
versmaadt, versmaadt Mij (Lc. 10, 16); al wat ge zult binden op aarde, zal ook in den hemel gebonden zijn (Mt. 18, 18)'. De kerkelijke overheid kan zeker het geweten der gedoopten op zonde verplichten, en in haar verordeningen wil ze dat doen, ten ware de woorden duidelijk slechts een wensch of een raadgeving uitdrukten. De kerkelijke macht is volledig en volmaakt in Z.H. den Paus; ook waarlijkGa naar voetnoot(6), al is het op ondergeschikte en gedeeltelijkeGa naar voetnoot(7) wijze in de Bisschoppen. Ze begrijpt niet slechts het ministerium, de heilige bediening van Mis en Sacramenten, doch ook de bevoegdheid tot besturen, tot bevelen en wetten uitvaardigen, en bijgevolg ook tot oordeelen en straffen, en daarbij iets eigen aan de geestelijke maatschappij, nl. het leergezag, magisterium, bekrachtigd in bepaalde omstandigheden met onfaalbaarheid. Laten wij nu het voorwerp van de bestuursmacht en van het leergezag der Kerk wat nader toelichten, de orde volgend der Decreten (n. 31 vlg.) van ons Concilie van 1937. De bestuursmacht begrijpt alles wat strekt tot het doeleinde der 'geestelijke maatschappij', d.i. de menschen te helpen tot hun bovennatuurlijk doeleinde: God dienen door zelfheiliging hier op aarde en aldus hun ziel zalig maken. Dit omvat feitelijk allerlei handelingen der geloovigen, niet enkel in louter geestelijke zaken, maar ook onrechtstreeks in tijdelijke, in zoover deze met godsdienst en zedelijkheid verbonden zijn. Zoo kan de Paus, en op ondergeschikte wijze de Bisschoppen 'verbieden al wat het doeleinde der Kerk in den weg staat, en gebieden al wat daartoe noodig is...'; over die noodzakelijkheid oordeelt de Paus of de Bisschop, niet de geloovigen (Concilie, n. 31). Daar nu alle vrijwillige of 'menschelijke' daad | |
[pagina 629]
| |
door de zedenleer te regelen is, valt ze als dusdanig binnen de kerkelijke bevoegdheid. En hier moet men niet onderscheiden het private leven en anderzijds het openbare of politieke, alsof deze laatste daden niet aan de zedenwet en aan het oordeel der Kerk onderworpen waren. Natuurlijk behoort men ook op de woorden te letten, waarmede Paus of Bisschop zekere handelwijze voorhoudt (ibid. n. 32). Wat nu het leergezag der Kerk betreft, daartoe behooren niet alleen de geloofspunten of andere waarheden met den waarborg der onfaalbaarheid voorgesteld (ibid. n. 33); ook maken de Paus en de Romeinsche Congregaties of de Bisschoppen wettig gebruik van hun leergezag, als zij andere godsdienstige leeringen als verplichtend voorhouden, of zekere valsche of gevaarlijke beweringen afkeuren. Dan is het een plicht voor de geloovigen daartegen niet in te gaan, en minstens eerbiedig te zwijgen (silentium obsequiosum), wat ze inwendig ook zouden meenen. Ze zouden zich trouwens licht schuldig maken aan hoogmoed en roekeloosheid, indien ze die leerstellige beslissingen niet inwendig aannamen (ibid. n. 34). In 't bijzonder moet men wel opmerken, dat de Kerk te oordeelen heeft, volgens haar doeleinde (zie boven) over de zedelijkheid van elke menschelijke handelwijze, dus niet slechts in strikt godsdienstige aangelegenheden, maar ook in politieke, sociale, economische, artistiekeGa naar voetnoot(8). 'Zonder reden in aardsche zaken tusschenbeide komen acht de Kerk voor zich streng ongeoorloofd (nefas)', maar zij mag niet verzaken aan de haar door God toevertrouwde taak, om haar gezag te laten gelden in alles wat betrekking heeft op de goede zeden (ibid. n. 35). * * *
Wij hebben hier zoo nauwkeurig en duidelijk mogelijk de | |
[pagina 630]
| |
Decreten van ons Concilie saamgevat, omdat die eeuwenoude leer der Kerk waarschijnlijk 'hard' klinken zal in het oor van sommige hypermoderne katholieken. Juist omdat die waarheden nu broodnoodig zijn, heeft het Concilie ze zoo krachtig ingehamerd. 'Hard is deze taal en wie kan ze aanhooren' (Joann. 6, 61) zullen eenigen denken en... zuchten, evenals die volgelingen van Jezus, die na de belofte der Eucharistie zich terugtrokken 'en niet meer met Hem wandelden' (ibid. 67). Mochten er toch niet 'vele' onder onze katholieken zijn, die hun gehechtheid aan de Kerk daarom zouden laten verflauwen. Mochten veeleer allen, ondervraagd zooals Jezus zijn Apostelen toesprak: 'Wilt ook gij soms heengaan?', geestdriftig met S. Petrus antwoorden: 'Heer, naar wien zouden we gaan? Woorden van eeuwig leven hebt Gij!' (ibid. 69). Ja, allen moesten nu eens helder inzien, dat ook de Kerk 'woorden van eeuwig leven' heeft; dat hier niets nieuws wordt voorgesteld of gevergd, maar slechts wat waar en redelijk is volgens de schikking Gods, de hiërarchie der waarden, en de zending der Kerk, die de menschen ter zaligheid moet helpen, en dus over alles meespreken mag, ja gebieden en leeren, in zoover de belangen der zielen er mee gemoeid zijn, hetzij het theoretische waarheden of practische directieven betreft. Wie een discipel van Christus wil zijn en blijven, kan, buiten de louter tijdelijke en geestelijk onverschillige aangelegenheden, in niets aanspraak maken op volkomen onafhankelijkheid in denken en handelen: hij heeft als richtsnoer de waarheid door de Kerk verkondigd en het geweten door de Kerk voorgelicht. En verre van dit als een 'lastig juk' te aanschouwen, moet hij Christus danken, omdat de Alwijze en Algoede Meester een levend en blijvend Gezag heeft ingesteld, door den Heiligen Geest bijzonder bijgestaan, om hem op zijn levensweg te leeren en te richten. Dat zij dus die het 'hard' vinden, zich eens ootmoedig afvragen, vóór God en hun geweten, of zij zich niet hebben laten intoxikeeren door den 'geest der eeuw'. Dat ze eens goed bemediteeren, wat wij boven opzettelijk uitvoerig hebben uiteengezet: den goddelijken oorsprong van het gezag; de vreeselijke verantwoordelijkheid der gezaghebbers, vóór God en hun geweten, om te verordenen wat strekt tot welzijn hunner onderhoorigen; de verhevenheid en redelijkheid der rechtmatige onderwerping; het recht tot beslissing, dat in twijfelachtige | |
[pagina 631]
| |
toepassingen den overste toekomt, behoudens eerbiedig beroep in hooger instantie en andere rechtmatige middelen tegen willekeur. En dan, zelf door Gods gratie verlicht - want aan ootmoedigen geeft God genade (Jac. 4, 6; 1. Petr. 5, 5) - en vertrouwend op den bijstand, bijzonder aan de Kerkvoogden door God beloofd, zullen ze met gezond verstand en goeden wil besluiten: Wat God beschikt, is wel geschikt. Moest er op zeker oogenblik, in een gewichtige zaak, eenige duisterheid en wrijving ontstaan, dan zou men nog door nederigheid en gebed den vrede des harten kunnen en moeten bewaren, in de zalige en zeer gegronde overtuiging, dat vroeg of laat Gods Voorzienigheid alles ten goede zal keeren. Het is voor alle menschen, ook voor intellectueelen, dat Christus gezegd heeft: 'Leert van Mij, omdat Ik zachtmoedig en nederig van harte ben, en gij zult rust vinden voor uw zielen'. (Mt. 11, 29).
* * * | |
Het burgerlijk Gezag.Bij het toelichten der algemeene grondstellingen, hebben we boven reeds op eenige waarheden gewezen, die vooral omtrent de burgerlijke macht moeten ingeprent, als daar zijn de goddelijke oorsprong van het gezag en de onmogelijkheid om anders de macht tot gebieden menschwaardig uit te leggen; de verplichting tot gehoorzaamheid, ook als de onderdaan twijfelt of het gebodene wel geoorloofd isGa naar voetnoot(9), of wel binnen de bevoegdheid van den overste valt; het recht tot opstand, enz. Zie daarover in ons Concilie, decreet 20-23. We beperken ons dus tot het volgende: De Kerk die met onzen Heer zegt (Mt. 22, 21): 'Geeft aan God wat God toekomt', maakt ook dit ander Christuswoord tot het hare: 'Geeft den keizer wat den keizer toekomt'. Zij is geenszins principieel vijandig tegenover den Staat gestemd, maar eischt erkenning van haar door God verleende rechten, waaraan zij trouwens niet verzaken kan; zij beveelt aan het rechtmatig Staatsgezag te gehoorzamen, en zelfs soms ten koste van groote offers, bij te dragen tot het welzijn der burgerlijke gemeenschap, krachtens de sociale rechtvaardigheid. Zóó vormt | |
[pagina 632]
| |
zij de beste burgers, die het best de vaderlandsliefde in haar juiste en edele beteekenis beoefenen. Dit beteekent echter niet, dat de Staat, of beter de Staatsinstellingen als een 'opperste goed' moeten of mogen aanschouwd worden, volgens de heidensche opvatting: 'De burgers voor den Staat!' Reeds zegde het Mechelsche Concilie van 1920 (n. 106): 'De Staat is er niet voor zichzelf; hij heeft geen volstrekt doeleinde in zich, waaraan alle rechten en belangen der enkelingen moeten dienstbaar gemaakt, als deelen aan een geheel'. En nu voegt ons Concilie van 1937 (n. 27) er bij: 'De gezagvoerders mogen geenszins zóó besturen, dat ze de rechten, de werkdadigheid en de vrijheid van burgers en familiën trachten te versmoren. Volgens Gods beschikking, bestaan de menschen en de gezinnen, met hun rechten en plichten, reeds vóór de burgerlijke maatschappij, en zij vereenigen zich, niet om van hun eigen rechten afstand te doen, maar wel om tot de uitoefening daarvan geholpen te worden, en om die goederen te bekomen die de alleenstaande burgers en familiën zich niet kunnen verschaffen... Dat allen wel begrijpen, dat de Staat er is niet om de rechten van burgers en gezinnen te vernietigen, maar wel om ze te bekrachtigen en te verdedigen.' Zoo wordt de totalitaire Staat afgekeurd, en ook alle dictatuur die de menschelijke waardigheid en rechten zou onderdrukken. Nog onlangs (13 April 1938) heeft de Congregatie der Seminaries en Universiteiten o.a. de volgende stellingen van het 'racisme' streng afgekeurd: 'De individuën bestaan slechts door den Staat en om den Staat; al hun recht komt uit het feit, dat de Staat het hun verleend heeft; de eerste bron en de hoogste maatstaf van de geheele rechtsorde is het rasinstinct; de godsdienst is ondergeschikt aan de wet van het ras en moet daaraan worden aangepast...' Als zekere Staatsaanbidders zich laten begoochelen door die hegeliaansche ideologie of beter... verdwazing, dan zeggen wij, christenen, met klem: De Staatsinstellingen zijn voor de burgers, niet de burgers voor de Staatsinstellingen. De menschelijke persoonlijkheid, door God zelf met ontzag behandeld, willen wij ook geëerbiedigd zien: personen zijn niet voor zaken, wel zaken voor personen. Wat geenszins uitsluit dat die personen plichten hebben, harde gewetensplichten tegenover hun medemenschen en tegenover de gemeenschap, uit naastenliefde en uit sociale rechtvaardigheid. | |
[pagina 633]
| |
Maar heilig is voor ons de hiërarchie der waarden: menschen boven zaken, en de Godsdienst boven den Staat. Er zijn soms goede katholieken, die, helaas, niet inzien waar zekere ultrarechtsche strevingen natuurlijk moeten op uitloopen, en die, vóór hun geweten en vóór de Kerk, opeens kunnen komen te staan vóór de keus: opstand of onderwerping. Het is belangwekkend Mevr. Henriette Roland Holst, geniale dichteres en sociale voorvechtster, van haar tegenwoordig standpunt van 'religieuze socialiste', het fascisme heel raak te hooren kenschetsenGa naar voetnoot(10): 'Het heeft niets dan verachting voor den mensch als individu. Het waardeert hem enkel en alleen als deel van een totaliteit, die het zeer willekeurig proclameert de drager der hoogste levenswaarden te zijn: het ras, de natie, de Staat... Deze geestesgesteldheid beteekent een ontzettenden stap achteruit. Zij dreigt het cultuurwerk van vele eeuwen te vernietigen... Het fascisme vergoodt een willekeurig geheel en aanbidt het; het voert rondom de idee van den Staat, het ras, de natie, zijn barbaarsche krijgsdansen uit... En in deze verafgoding van een willekeurig geheel, gepaard met deze verachting voor den werkelijken, konkreten mensch, ligt de kiem van alle roekeloosheid: de verafgoding van dien modernen afgod, den Staat, aan den eenen kant... de ontkenning van het Godmenschelijke, de goddelijke vonk in elken mensch, aan den anderen kant...' Het is troostend ook bij andersdenkenden nog zulk gezond verstand te vinden.
* * *
Wij, katholieken, moeten onze christelijke leer des te meer bewonderen, daar zij, de twee uitersten schuwend, de waarheid in alles, en bijzonder omtrent het gezag, voorhoudt. Niet bang voor de moderne vraagstukken, onverschrokken, past zij er de altijd blijvende principes oordeelkundig op toe. En niet slechts in zake Staatsleer en communisme, ook omtrent de opvoeding, de zedelijkheid binnen en buiten het huwelijk, de economische en maatschappelijke kwesties, enz. slingert keer op keer Z.H. Pius XI zijn Encyclieken de wereld in. Dat dwingt eerbied af bij buitenstaanders, die voelen dat, te midden der algeheele gedachtenverwarring, alleen in de Katholieke Kerk nog wat vast- | |
[pagina 634]
| |
heid en duidelijkheid te vinden is. In dien zin is het tegenwoordig veel gemakkelijker overtuigd katholiek te zijn, omdat Gods Voorzienigheid toch ergens een onverstoorbare bron van licht en waarheid voor het arme menschdom moet bewaard hebben, en omdat in de hopelooze moderne duisternissen de glansrijke fakkel van het katholiek geloof helder uitschittert. Dus heilig fier zijn over onze Roomsche Kerk, - maar tevens zeer nederig, omdat wij bevinden dat, buiten den invloed van haar leergezag, de mensch tot verbluffende dwaalbegrippen vervalt, en niet het minst in zake gezag; nederig vooral om het rechtmatig gezag gewillig en grootmoedig te aanvaarden, naar het voorbeeld van den Godmensch, die het niet beneden zijn waardigheid achtte te gehoorzamen aan zijn schepselen, die zijn hemelschen Vader vertegenwoordigen: 'erat subditus illis' (Lc. 2, 51), Hij was hun onderdanig. Zou Christus soms zeggen, dat dit zijn voorbeeld niet geldt voor christenen van de twintigste eeuw?
Mechelen, Juni 1938. |
|