Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 542]
| |
Letterkundige kroniekKantteekeningen bij Cyriel Verschaeve's 'bewondering' voor Dietsche dichters en bij zijn Lucifer
| |
[pagina 543]
| |
I.Verschaeve 'bewondert' de groote kunstwerken: tot in de ziel van den kunstenaar, terwijl deze het kunstwerk schiep, wil hij doordringen; hij schept het kunstwerk mede. Dat kàn dus! Een mensch kàn zich, met een ander mensch, één maken in één levensgang; de stuwing, die den anderen dreef, kan ook hèm drijven. Dus is er een leven waaraan alle menschen deel hebben, en het diepst persoonlijke van ieder mensch gaat op in een universeele kracht: in de liefde. Door Gods liefde geschapen, keeren alle schepselen tot Hem weer; zij verbinden en vereenigen zich onderling in hun wederkeeren. Waar die terugkeer en die vereeniging bewust en vrij geschieden, heeten zij liefde; - waar echter liefde is, is ook haat: vrij kunnen de verstandelijke wezens hun opgang tot God breken; zichzelf breken zij meteen, zij scheuren zich af van de gemeenschap. 'Deus caritas est': onder dat firmament leeft en creëert de kunstenaar. Een atmosfeer van vlammen bijna verblindend van glans, soms bijna verstikkend van rook. Iets van dat liefdegeweld (en dan noodzakelijk, eenigermate, alles er van) legt hij in elk kunstwerk neer; bewonderen is: deel hebben aan die liefde.
* * *
Laten we dat grondbeginsel even schakeeren. Wij aanvaarden het in zijn geheel; en ook de onmiddellijke gevolgtrekking er van: dat de groote kunst die van liefde en verbondenheid is, geenszins die van het individualistisch narcissisme. Dat, in de groote kunstwerken, het persoonlijk leven - heelemaal niet opgelost noch verdwijnend, wel integendeel! - organisch één wordt met het kosmisch gebeuren en den gang van het menschengeslacht. Dat het domein van de kunst herhaaldelijk, van het godsdienstige en van het diabolische, doorsidderd en doorstuwd wordt... Zonder voorbehoud aanvaarden wij dat alles; hieruit kunnen verscheiden kunstenaars uitmaken hoezeer zij zich, met hun theorieën en met hun productie, de ware bewondering en schoonheid eenvoudig ontzeggen. Eén zaak betreuren we: dat het beginsel, door Verschaeve, | |
[pagina 544]
| |
niet precieser werd uitgewerkt; dat de aanpassing, bij allerhande kunstuitingen, niet secuurder geschiedde. Want de liefde die alles doorgloeit en doorgolft, is niet adaequaat die van den Schepper tot het schepsel en omgekeerd; zij is die van den Verlosser tot het zondig menschdom en die van het verloste menschdom tot den Verlosser. De eerste liefde - Schepper en schepsel - vormt den grondslag van de tweede, niets méér; de laatste, alles omvattende Liefde is de H. Geest zelf: van uit het menschelijk standpunt beschouwd, culmineert zij in de barmhartigheid van den menschgeworden Zoon, aan den Vader gehoorzaam, en in de eerherstellende liefde van de als-God-geworden menschen. Gehoorzaamheid aan God den Vader, verlossende vereeniging met God den Zoon, nederig ontvangen van God den H. Geest: het bovennatuurlijk leven niet alleen, àlle leven tenslotte gaat op in deze deemoedige offervaardigheid. En al heeft Verschaeve heel het veld der Liefde klaarblijkelijk voor oogenGa naar voetnoot(3), toch lijkt zijn blik niet scherp en niet uitsluitend genoeg op dat 'eenig noodzakelijke' gevestigd.
* * *
Ziehier toch, daarvan, de summaire toepassing op de kunstwerken en op de bewondering. Kunstwerken zijn niet, op de eerste plaats, scheppingen van kunstenaars; het zijn als incarnaties van henzelf; het zijn levensoffers voor het heil van de menschen gebracht; hen componeeren was telkens een daad van deemoedige onderwerping en gestage getrouwheid. Wie het kunstwerk bewondert, ziet er den mensch in die het voortbracht en zooals hij het voortbracht. Hij gelooft in hem, hoopt op hem, bemint hem; zijn weder-offer, op het levensoffer van den kunstenaar, vereenigt beiden onder een hemel waar de Vader heerscht, waar de Geest blaast... alwaar Hij wil. Een kunstenaar schenkt, in zijn kunstwerk, zichzelf; een bewonderaar doet afstand van zichzelf om dat geschenk te aan- | |
[pagina 545]
| |
vaarden. Kunst is verrassende barmhartigheid, bewondering begrijpende wederliefde.
* * *
De bewondering van Verschaeve gaat, iets te veel, naar den creëerenden, iets te weinig naar den zichzelf schenkenden kunstenaar; zij is, iets te veel, een confronteeren met eigen creatie, iets te weinig een wederschenken van zichzelf. Beide beweringen dienen nader omschreven. 1o Meesterlijk teekent Verschaeve den kunstenaar die met zijn onderwerp worstelt, geweldig doet hij ons de herhaalde stuwingen ondergaan die op den schepper aanbeuken. Als een zeemeeuw in storm, maakt de kunstenaar (zoo ziet hij het) zijn weg; meesterlijk doet Verschaeve het, om zijn inspanning heen, geweldig stormen. Nochtans, niet de stormen omheen het ontstaan, maar de glans van het voltooid-zijn maken vooreerst het kunstwerk schoon. Wanneer het, een zelfstandig geheel, zijn eigen leven bestendig voortzet - en men ziet daarin, precies, het door liefde omvormde leven van den schrijver - dan pas wordt het een glorie en een verkwikking. Nu doorworstelt Verschaeve een kunstwerk, en... alles lijkt voorbij! Alles moest pas, dunkt ons, beginnen! Om die reden laten verscheiden 'uren bewondering' ons lichtelijk onbevredigd. De waarde van het ons aangebodene beseffen we volkomen; het blijft licht chaotisch en moeilijk bruikbaar. Machtige kathedralen staan opgetrokken; sluitsteenen voegen de bogen niet samen, waar de muren en pijlers naar elkander toebuigen. 2o Omdat hij, te zeer, bij den groei van het werk verwijlt, laat Verschaeve het, meer dan eens, groeien naar zijn wil. Zijn persoonlijke intuïtie vervangt dan die van den kunstenaar; hij interpreteert willekeurig. En bij het ontbreken van den allesoverschouwenden nablik, ontbreekt de noodzakelijke contrôle over de afzonderlijke deelen. 'In hoever is dat nu de kunstenaar? in hoever Verschaeve?' haast bij elke 'ure bewondering' vragen we ons dat af... ... Over-rijk en onvoltooid: beide abjectieven passen, op Verschaeve's opstellen, evenzeer. Over-rijk omdat alles, aanhoudend, in het perspectief staat van een alles-omvattend | |
[pagina 546]
| |
levensinzicht; - onvoltooid omdat de aandacht, geheel op het dynamisch gebeuren gericht, bijna nooit alles ineens overschouwt en blijft overschouwen. Tot aan den drempel van de contemplatie leiden ons de 'uren bewondering'; zij openen de deur; zij gaan niet mee binnen. | |
II.Bij wijze van toepassing, nemen we alleen het opstel over Lucifer onder de loepGa naar voetnoot(4). Ook buiten zijn verband (dat we daarom niet ignoreeren), vormt het een zelfstandige, op voldoende wijze beperkte, materie-tot-onderzoek. Op tien bladzijden na, verklaart dit stuk van 115 bladzijden, tooneel na tooneel, de steeds vorderende en stormende tragedie. Vooraan iets als een ouverture (blz. 21-24): de Lucifer, met zijn flitsende verzen, is 'een kamp van 't licht', van de Morgenster met de Zon, van den glans-peilenden hoogmoed met de verblindende straling der Menschwording; - dezelfde gedachte ongeveer dient, achteraan, tot besluit (blz. 126-132): de reusachtige gloed, strijdend met het algeheele Licht, valt in het volkomen donker. Waar is dat alles, maar de gedachte blijft onvoltooid! Want de Lucifer beeldt de vestiging uit van wat men, in de theologie, de bovennatuurlijke orde zou noemen: den weerstand van de natuurlijke orde, welke weerstand juist alles vestigtGa naar voetnoot(5); het schijnbaar conflict tusschen Gods rechtvaardigheid en Gods barmhartigheid, waarbij de straffende rechtvaardigheid, van de triomfeerende barmhartigheid, de voetschabel wordtGa naar voetnoot(6)... De | |
[pagina 547]
| |
zonde en het lijden, aanleiding tot Gods grootste goedheid en schoonste openbaring: dat mysterie staat in den Lucifer omglansd; en dan ook, van den kant der schepselen, het mysterie van onderdanigen deemoed en liefdevolle aanvaarding, waaruit macht spruiten en verheffing. Lucifer is het hemelsche drama dat aan het aardsche kruis-drama beantwoordt: tragisch, maar vol van diepe vertroostingGa naar voetnoot(7). Lucifer is, in Vondel's leven, de best geslaagde uitwerking van deze paradox, meer dan zestien jaar vroeger door hem gedicht: 'Al wie door ootmoed wordt herboren.
Die is van 't hemelsche geslacht'Ga naar voetnoot(8).
Zoo krijgt dit treurspel zijn plaats in de traditie van de christelijke dramatiek; zoo incarneert het de diepste overtuiging die de dichter jaren in zich droeg. In zekeren zin incarneert het den dichter zelf: den trots van den zelfbewusten groote had deze ook, even, in zich gevoeld; daarna had hij de verheffing van den deemoed geleerd, de schoonheid van de onderworpen beproevingGa naar voetnoot(9). Zijn hemel was langzaam vol licht gevloeid. Daarom, al heeft het den gouden herfstschijn nog niet van Adam in ballingschap, - reeds is Lucifer een tragedie van stilte, een bereiken. Niet zoozeer 'een strijd om 't licht' als een mysterieus-vredige glans, die, schijnbaar verwonnenGa naar voetnoot(10), zoo juist overwint. * * * 'Het drama rolt naar het einde gelijk een stroom naar de zee' (blz. 25). Vanaf het eerste vers ziet Verschaeve de driftgolven rijzen: de jaloerschheid van Belzebub, Belial, Apollion - op den achtergrond is Lucifer reeds aanwezig -; en deze vier, tegenover Gods ingrijpen (de openbaring van de menschwording) gesteld, besluiten tot het oproer (2e bedrijf) dat zij in de hemelzalen doen ontbranden (3e bedrijf). Zij stellen zich, hoewel bij voorbaat verslagen ten gevolge van Rafaël's bemiddeling, aan het hoofd van het opstandig leger (4e bedrijf), | |
[pagina 548]
| |
en worden neergebliksemd in de hel (5e bedrijf, 1e tooneel). Overtuigend door zijn eenvoud, zou men zeggen; wie, met den tekst van het treurspel naast zich, geheel het opstel doorleest, laat zich nog dieper overtuigen. Overal waar Verschaeve een gevoel, een typeering, een dramatisch moment onderkent, suggereert hij het; en het is niet de geringste verdienste van dit commentaar, dat het verzen dynamisch leert aanvoelen, hun beeldspraak concreet voor zich zien, hun trillenden toon waarnemen van bewondering, vertwijfeling, zelfbedrog. Met het allerlaatste tooneel echter - de val van Adam - weet Verschaeve geen weg. Het verhaal van Uriël, door Michaël's triomf aangevuld, noemt hij een 'volmaakt eindigend einde' (blz. 126, noot); - de droevige tijding van Gabriël (vv. 2020-2143), de nieuwe maatregelen van Michaël (2144-2175), het smeekend Rorate coeli van de engelen (2176-2183)...: heel de finale is voor hem 'een eerste belichaming' van Adam in ballingschap, te los met Lucifer verbonden, die hij daarom onbesproken laat. Daartegen staat dat het treurspel 'prout iacet' met Adam's verheven staat aanvangt (vv. 1-201), met Adam's vervallen staat besloten wordt (2020-2183). Klaarblijkelijk sluiten deze twee tooneelen samen: Adam's zondeval was toch de aanleiding tot de verlossing, en Lucifer's opstand de voorbereiding van den zondeval! Als een boog overspant dus de verheffing van den mensch, dank zij de zonde, heel de hemeltragedieGa naar voetnoot(11). Daar is een tweede boog; want ook de boodschap van Gabriël (1e bedrijf, vv. 202-347) en de triomf van Uriël-Michaël (5e bedrijf, 1710-2017) zijn op elkander aangewezen. God vergt, ook aan Zijn meest geheimnisvolle raadsbesluiten, een volkomen onderwerping (1e bedrijf); Hij zuivert den hemel van alle opstandigheid (5e bedrijf). Zoo beantwoorden het eerste en het vijfde bedrijf, deel voor deel maar in de omgekeerde orde, precies aan elkander: zij omgeven het gebeurende met een licht | |
[pagina 549]
| |
van barmhartigheid en onderwerping; de dramatische handeling schiet echter, vooraan, te traag in gang, zij moet zich, achteraan, rekken om het geheel te voltooien. Over de drie binnen-bedrijven mogen we kort zijn. Terwijl, elders, God (of de getrouwheid aan Hem) de leiding in handen heeftGa naar voetnoot(12), zijn het hier de weerspannige engelen. Het oproer wordt beraamd (2e bedrijf), volvoerd (3e bedrijf), beslecht (4e bedrijf); en telkens is de tusschenkomst van een getrouwen engel beslissend. In het tweede bedrijf eischt Gabriél (Gods wijsheid) Lucifer's onderwerping; doch onmiddellijk na zijn heengaan zweert de Stedehouder bij zijn kroon 'het al op een te zetten' en hij beraamt (of laat beramen) het oproer. In het derde bedrijf voltrekt het zich, precies zooals voorzien was, in 's hemels Hofraad... Neen, niet precies; want de komt van Michaël (Gods macht) scheidt de boozen voorgoed van de goeden, zij ontmaskert de beweging als een oproer tegen God: men aanbidt Lucifer. - Blijft de strijd over, in het vierde bedrijf langs beide zijden voorbereid. Vol vertrouwen zou Lucifer hem aangaanGa naar voetnoot(13), indien hij Rafaël (Gods barmhartigheid) niet hoefde te weerstaan: die weerstand breekt, bij voorbaat, zijn weerstand in den strijd. Tegen Gods wijsheid in beraamd, tegen Gods macht in op de spits gedreven, wordt het oproer, tegen Gods barmhartigheid in tenslotte, de ondergang van de opstandelingen. Weer heeft dan de barmhartigheid het laatste woord: men aanvaardt ze of men weerstaat er aan, maar dan heeft men niéts meer. In de groote lijnen is de structuur van het treurspel hiermede aangeduid. Te zeer liet Verschaeve haar ongemoeid. Hoe konden we dan beter doen uitkomen dat, op deze 'ure bewondering' | |
[pagina 550]
| |
zooals op de meeste andere, de twee adjectieven toepasselijk zijn: over-rijk en onvoltooid? * * *
Is Lucifer een geslaagd drama? Verschaeve legt het wezen van het drama in de stuwkracht van de karaktersGa naar voetnoot(14), en hij maakt de even juiste als treffende bemerking dat, door zijn onderwerp, dit treurspel een bijzondere plaats inneemt. Hier is de eerste hoogmoedige, de oorsprong en de bezieling van allen hoogmoed en zonde; hier zijn dus in zekeren zin stuwende karakters, hier is, zij het nog bij toeval, een waar dramaGa naar voetnoot(15). Naar zijn bijzondere inspiratie beschouwd, trekt het treurspel de lijn van de Middeleeuwsche mysteriespelen door. De didactisch-theologische inslag is te aanzienlijk, dan dat men van een zuiver karakterdrama zou spreken. Vooreerst een ziener van goddelijke geheimenissen, bouwt de dichter van den Lucifer, met sterk-symbolische gestaltenGa naar voetnoot(16), zijn vorderende visie dramatisch uit. Meesterlijk hanteert hij den klassieken tragedie-vorm; door zijn plechtige verhevenheid echter jaagt de storm en het bloed niet heen, in het tempo en met de bedwelmende macht van het karakter-drama. Een nadeel? Ja, indien men den Lucifer als een storm beschouwtGa naar voetnoot(17), niet als een verworven en voedende stilte. Elke bewondering. Elke bewondering moet zich echter, meenen we, | |
[pagina 551]
| |
in stilte voltrekken. De vraag blijft dan open in hoever de dramatische kunst stilte ademen kan en moet. | |
III.Vanzelfsprekend bereikt Verschaeve, de denker in functie van verbondenheid en liefde, wanneer hij Dietsche kunstenaars behandelt, zijn gaafste resultaten; daarom lijkt de bundel Dietsche dichters ons onovertroffen. Zijn opstel over Rodenbach (blz. 9-130) beschouwen wij als zijn critisch meesterwerk: verwantschap van ras, taal, temperament en liefde doorziet alles, verbazend helder en grootschGa naar voetnoot(18). De studiën over H. Roland Holst-van der Schalk en over Leipoldt zijn, op hun beurt, overweldigend en baanbrekend; terwijl we, over Van Haute, een heel anderen Verschaeve hooren, dien we geleidelijk toch weer als den echten herkennen. En over Guido Gezelle, kind van West-Vlaanderen, weet hij, voor een Hollandsch gehoor, zoo eenvoudig, bijna zoo gracieus te spreken, dat de zachte mildheid, hier aanwezig, aan het altijd wat 'stormachtige' portret van Zeemeeuw een verrassende volkomenheid verleent. Noch machtiger, noch nuttiger bundels critieken zijn, naar ons weten, in de laatste jaren bij ons verschenen. En deze bewonderende liefde, tegenover het alom woekerende scepticisme, hebben wij allen broodnoodig! |
|