Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 535]
| |
Historische kroniekDe Vlaamsche en Groot-Nederlandsche beweging
| |
[pagina 536]
| |
onze gewesten eenige der voornaamste denkende geesten begrip begonnen te toonen voor een volksverbondenheid, die over de politieke grenzen heen reikte. Zoo schrijft hij over de Republiek der VII Provinciën: 'Men ziet... dat ik de Vereenigde Nederland den aanzie al deel te maeken van ons land, en hun met ons als eenig volksdom achte... Voorders, wij zijn inderdaed het zelve volk, 't zelve in tael, inborst, zeden en gebruyken'. Over de werkelijke taaltoestanden, vooral in het achttiend-eeuwsche Brussel, en meer bepaald over de diepte der doordringing van het Fransch in de burgerij, buiten den kring der hoogere ambtenaars en der adellijke heeren, beschikken wij nog niet over voldoend talrijke en betrouwbare gegevens; toch kan men uit Picards critiek op het vijfde deel van Pirenne's Histoire de Belgique en op het Essai sur la question des langues van Des Cressonnières reeds met zekerheid opmaken, hoe eenzijdig, oppervlakkig en misleidend beide schrijvers de zaken afschilderen, wanneer zij het Fransch in dien tijd als de taal der toekomst en der moderne gedachten, en het Vlaamsch als die van het overwonnen verleden voorstellen. Het is ook nog een open, door Picard overigens niet aangeraakte vraag, of en in hoeverre het 'Belgicisme' der Patriotten tijdens den opstand tegen Oostenrijk de uitdrukking was van een werkelijk gemeenschapsbewustzijn. Op één enkele plaats, trouwens zonder groot belang, doet zijn uiteenzetting den lezer hier verwonderd opkijken. Na zeer juist te hebben doen opmerken, dat men, om goed te begrijpen wat gebeurd is, ook de onverwezenlijkte mogelijkheden moet beschouwen, vraagt hij zich af wat er al niet had kunnen groeien of liever wat er al niet leefde 'inden kring, waarin Vonck en Verloo met de abten van Tongerloo en van Sint Bernhard en de Bisschop van Antwerpen met van Eupen naast zich verkeerden' en vervolgt dan: 'Daarbij denke men nog aan de groot-Nederlahdsche beteekenis der Jesuietenorde, die in de Zuidelijke Nederlanden (met Luik erbij) geheel naar de taalgrens verdeeld was, en waarvan de Vlaamsche provincie de leiding had over den missiearbeid in de Vereenigde Nederlanden. Reeds onder Maria-Theresia was de Jesuietenorde weliswaar opgeheven, maar de zegevierende patriotten hadden haar spoedig hersteld'. Dit is natuurlijk een lapsus calami. Bonenfaut, Suppression de la Compagnie de Jésus op wien de schrijver | |
[pagina 537]
| |
inrichting van het onderwijs het groote doel der innige versmelting van de beide rjksdeelen niet tot werkelijkheid maken. Toen de jongere liberalen, meer belang hechtend aan het verkrijgen der moderne vrijheden dan aan anticlericalisme, zich van hem afwendden om een verbond te sluiten met de sinds lang ongeduldige katholieken, kwam het tusschen het Zuiden en den vorst tot een spanning, die door een reeks toevalligheden is uitgeloopen op een scheiding, waarvan de Vlaming de dupe werd. Dit is een bekende geschiedenis. Al lijkt het ook niet waar, Picard doet het nog eens uitschijnen, dat Rogier aan Raikem of Palmerston geschreven zou hebben over uitroeiing van het Vlaamsch in België, doch werd feitelijk gehandeld alsof zoo iets bedoeld was: 1830 is de triomf der verfranschte advocaten, die in hun egoïstische liefde voor de vrijheid geen andere taalregeling voor de betrekkingen tusschen de regeering en het volk wisten te bedenken dan de 'vrijheid', niet van den burger om in zijn taal bestuurd te worden, maar van den ambtenaar om de taal zijner onderhoorigen niet te kennen! Dat zulk een, in de practijk overigens wel eenigszins getemperde, miskenning van het gezond verstand op den duur onhoudbaar moest blijken, schijnt ons, achteraf, klaarder dan de dag. Maar de kleine minderheid, die ze invoerde (in de Vlaamsche provinciën bedroeg het kiezerskorps nog niet 1% van de bevolking), was zich haar macht te zeer bewust om daar ook maar aan te denken, terwijl de groote massa niet scheen te beseffen welk onrecht men haar aandeed. Tot overmaat van ramp voegt zich, juist in deze jaren, bij deze geestesachterlijkheid als tweede hinderpaal tot een ontwaken van haar zelfbewustzijn, een allergevoeligste economische achteruitgang der Vlaamsche gewesten tegenover een grooten opbloei der welvaart in de Waalsche; het wordt de tijd der Waalsche hegemonie, zooals Picard het uitdrukt. Er zijn in dat hoofdstuk vol statistieken bladzijden, die kunnen doen schreien of knarsetanden, hoewel toegegeven moet worden, dat de eigenlijke oorzaak van het Vlaamsch verval niet gezocht moet worden in de taalpolitiek der regeering. Deze werd er echter wel door begunstigd, want een hongerlijdend volk denkt in de eerste plaats aan een bete broods. Het is dan ook niet te verwonderen, dat het verzet tegen de verfransching aanvankelijk zeer bescheiden was; het ging uit | |
[pagina 538]
| |
zich hier beroept, zegt duidelijk, dat de orde alhier niet hersteld werd vóór 1814, en dat de Patriotten zich hebben moeten bepalen tot het uitspreken van niet vervulde wenschen. Met het volgende hoofdstuk: de Fransche tijd, komen we aan de periode, die in feite beslissend is geweest voor de verdere lotgevallen der Vlamingen in de eerstvolgende honderd jaren, niet zoozeer wijl de met geweld opgelegde verfransching het eigenlijke volk diep zou hebben aangetast, als wel omdat de revolutie het ontstaan veroorzaakt heeft van een nieuwen leidenden stand, een nieuwe burgerij, samengesteld uit baantjesjagers, opkoopers van zwarte goederen, handelaars en industrieelen, die de winstmogelijkheden, welke samenwerking met het nieuwe gezag bood, wilden benuttigen, en er alle belang bij hebbend zich zoo volledig mogelijk aan te passen aan de nieuwe machthebbers, met wier hulp zij de commandoposten wist te bezetten. Juist dit feit is zoo gewichtig, omdat het koninkrijk der Nederlanden onder Willem I een groot deel van het goed ingerichte Fransche bestuursapparaat in het Zuiden overnam en, vaak tegen den volkswit in, bestendigde. Met zijn natuur van verlicht despoot was het den koning niet mogelijk, af te zien van zekere verworvenheden der Fransche revolutie, b.v. centralisatie en bemoeiing met kerkelijke zaken, die aldaar bij den vroegeren leidersstand en ook bij de massa allerminst populair waren. Het is Picards verdienste, met nadruk gewezen te hebben op het bestaan van een soort instinctmatige nationale volksbeweging, wier anti-franschheid wel niet terstond na den val van het Fransche régime gelijk te stellen is met groot-Nederlandsche gezindheid, maar die na de vereeniging met het Noorden dien weg toch eenigszins scheen op te gaan, en er over bleef wrokken, dat zooveel verfranschten op hun hooge plaatsen gehandhaafd bleven. Deze eerste ernstige fout werd nog verergerd door Willems onvriendelijke houding tegenover de Kerk, die in het Zuiden zoo invloedrijk was, en zijn welwillendheid jegens het liberaal-gezinde, vaak ongeloovige deel der verfranschte burgerij met geen goed oog kon beschouwen. Ten gevolge dezer grondgebreken zijner politiek konden ook zijn goed bedoelde taalregeling (die door haar overhaasting zelfs een nieuwe oorzaak van oneenigheid en scheuring werd), zijn ijverige zorg voor algemeene welvaart en zijn uitstekende | |
[pagina 539]
| |
van geleerden, die onder het Nederlandsch bewind stambewust geworden waren, en van letterkundigen, die zich in de volkstaal beter thuis voelden dan in het Fransch. Verdiende Conscience's Leeuw van Vlaanderen, die zoovelen tot Flamingant heeft gemaakt, hier niet een aparte vermelding? Het zou mij verwonderen, als dit boek niet ruim zooveel heeft bijgedragen tot herleving van het Vlaamsche bewustzijn als de tijdschriften en vereenigingen, die dat zelfde ideaal vaak in zeer beperkten kring trachtten te benaderen. Dat er wel iets bereikt werd, blijkt uit het succes van het eerste Vlaamsch verzoekschrift aan de regeering in 1840, al bleef dit voorloopig zonder practische gevolgen. Het feit, dat in de dan volgende jaren het unionisme van 1830 de baan heeft moeten ruimen voor den strijd tusschen twee sterk georganiseerde partijen, heeft remmend gewerkt, vermits de toch al zwakke Vlaamsche krachten nu in een katholieke en een liberale fractie uiteenvielen, en maar al te vaak het partijbelang boven het Vlaamsche stelden. Een Vlaamsch dagblad bleek nog niet leefbaar. Een zelfstandige, door Sleeckx voorgestane, Vlaamsche partij evenmin. De wagen scheen vastgeloopen, toen Antwerpen hem weer aan het rollen bracht: een verbond van Vlamingen en katholieken behaalde, bij de gemeenteverkiezingen van 1851, de overwinning op de liberalen, en werd het voorspel van de Meetingpartij, die de eerste Vlaamschgezinden naar de Kamer zou zenden. Uit Antwerpen kwam ook, bij gelegenheid van het eerste Belgisch jubeljaar, het befaamde Manifest van het Nederlandsch Kunstverbond met zijn scherpe aanklacht: 'Sinds vijfentwintig jaar zijt gij, Vlamingen, miskend, verdrukt en vernederd. Sinds vijfentwintig jaar wordt gij in een vreemde taal aangesproken, gehoord, gevonnist en geregt. Sinds vijfentwintig jaar hebt gij fransch geld, een fransch hof, een fransche wetgeving, een fransch bestuur, een fransch leger, een fransch geregt; - alles wat tot de uitroeying uws geslachts helpen kan. Reeds vijfentwintig jaar vraagt gij tevergeefs een regt, dat u de grondwet toekent: gelijkheid voor allen en in alles. Sinds vijfentwintig jaar heeft de regeering alles aangewend om, onder den steeds groeyenden franschen invloed, dat eenige te versmooren, wat u nog als Nederlander overbleef: uwe taal, het vaderland der ziel. Sinds vijfeentwintig jaar zijt gij vreemdelingen op uwen eigenen grond' enz. Lang heeft men gemeend, dat dit stuk aan- | |
[pagina 540]
| |
leiding is geweest tot het instellen der Vlaamsche Grievencommissie van 1856. Picard loochent dit en schrijft ze veeleer toe aan een intiatief van Minister De Decker, die reeds herhaaldelijk blijk had gegeven van welwillendheid ten opzichte der Vlaamsche eischen. Wat daar ook van weze, zeker is, dat de Commissie grondig werk geleverd heeft. Haar verslag liep echter zoozeer op zijn tijd vooruit, dat Rogier, De Deckers opvolger, het eenvoudig ad acta legde, en door een zoogenaamd tegenonderzoek trachtte te bewijzen, dat er geen Vlaamsche grieven waren. Behalve de reeds vermelde stichting der Antwerpsche Meeting gaven de volgende jaren tot 1870 weinig verkwikkelijks te zien. In het laatste hoofdstuk: Groot-Nederland, wordt nog kort ingegaan op de voornamelijk cultureele eenheidsstroomingen van den tijd, die in de Nederlandsche taal- en letterkundige congressen het duidelijkst aan den dag kwamen. Men behoeft dit boek niet ver te doorbladeren om klaar in te zien, dat hier een echt historicus, begaafd met een scherp critisch doorzicht en alleen bekommerd om de loutere waarheid aan het woord is. Geeft hij ons nu ook de definitieve geschiedenis der Vlaamsche beweging? Neen: beiden, hij zelf en Prof. Gerretson, zijn inleider, bevestigen dat zijn werk veeleer een essai (ik zou zeggen: een reeks essais) over die geschiedenis is, een voorloopig raam voor verder onderzoek. Al te veel punten en vragen toch blijven nog duister of zijn ten minste niet voldoende opgeklaard om in een historisch verhaal reeds hun juiste plaats te kunnen vinden. De stijl zelf herinnert ook wel eens meer aan een causerie, waarin de zorg om los en onderhoudend te zijn soms afbreuk doet aan de klaarheid. Desondanks blijft dit werk een eerste-rangsbijdrage tot de geschiedenis van ons volk.
Nuttig materiaal daartoe levert ook Jan BRANS' verhandeling: Het Dietsche bewustzijn in Zuid-Nederland.Ga naar voetnoot(2). Het is voldoende bekend, dat Pirenne in zijn groot geschiedwerk wil aantoonen, dat Vlaanderen en Wallonië van den aanvang af een soort eenheid of ten minste een soort verbondenheid geweest zijn, die zich door den natuurlijken loop der dingen zelf tot den huidigen Belgischen staat ontwikkeld heeft, en dat hij daarom | |
[pagina 541]
| |
de feiten, die in zijn bewijsvoering niet goed willen passen, wel eens min of meer verdoezelt of op zijn manier uitlegt. Tegen dat streven wil deze studie zich verzetten 'door het samenbrengen dier elementen, waaruit blijkt, dat wij, Nederlanders uit alle gewesten, van Friesland tot de Aa in den noordelijken westhoek van Frankrijk en tot de Waalsche taalgrens in het Zuiden, in de geschiedenis een mislukt volk zijn, niet door eigen schuld, doch door invloeden welke buiten onze macht en buiten ons wezen lagen'. Brans geeft hier dus een beknopt overzicht over de geheele geschiedenisontwikkeling van het Vlaamsche volk, waarin hij zich vooral bedient van bekende grootere werken, maar toch ook soms de bronnen zelf raadpleegt. Met de aangevoerde feiten kan de historicus meestal instemmen, ofschoon hij wel geneigd zal zijn, hier of daar een vraagteeken te plaatsen achter daaraan toegevoegde verklaringen of beschouwingen. Gebruikt als correctief bij Pirenne zal het werkje veel dienst bewijzen. |
|