Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 455]
| |
BoekbesprekingGodsdienst MoraalTihamer TOTH, Die Kirche Christi. - Herder, Freiburg in Br., 334 blz. Nog een reeks! Over de laatste artikelen van het Credo: H. Geest, H. Kerk, Vergiffenis der zonden (Biecht). Tihamer leeft in zijn werk. Dit werk werd bij herhaling besproken. Ook hier vinden wij hem weer, en op zijn best. Geen hooggestemd redenaar als b.v. een Faulhaber, geen diep en oorspronkelijk denker als Lippert, geen streng-wetenschapsman als een K. Adam, of een Kösters: maar een meesterlijk catecheet. Zulke hebben we niet minder noodig dan geleerden en vorschers. Wat die anderen hebben opgehaald heeft hij geslepen en ingelijst aan den man gebracht. En hij heeft vooral veel geleerd in het boek des levens. Hij is een man, een opvoeder, een priester, een zielzorger van zijnen tijd. Andere schrijvers kennen wellicht meer boeken, hij kent vooral zijn menschen. Wie de inhoudstafel doorloopt, krijgt wellicht den indruk: niet veel nieuws. Maar als u aan 't lezen gaat wordt u geboeid. Iedereen zegt wat hier staat; weinigen zeggen het zoo gevat, zoo raak, zoo mooi, zoo sympathiek. T.T. stijgt niet zeer hoog, gaat niet zeer diep, hij beweegt zich in de sfeer waar de meeste menschen bewegen. En hij brengt ze omhoog, niet langs steile, lastige paden, ook niet langs de banale platgeloopen wegen maar langs 'zijne' wegen, met af en toe een heerlijk panorama. Hij is in den besten en voornaamsten zin: populair. Ordelijk, helder, planmatig, levendig (met zijn anecdootjes, zijn schilderijtjes, zijn persoonlijke trekjes, zijn versjes ook). Optimist zonder naïviteit, gemoedelijk zonder weekheid, sympathiek, meer fijn analyseerend dan breed-synthetisch. Op zijn best is hij o.i. waar hij Kerk en pausdom en priesterschap huldigt: want zijn apologetiek is eminent positief. Over de biecht en de biechtpraktijk ontmoet hij de echte hedendaagsche opwerpingen en moeilijkheden. Af en toe neemt hij een hooge en breede vlucht, doch ook dan blijft alles gedragen door een gezond en rijk realisme. Een nieuwe schacht in een goudmijn. Voor priester en leek. L. ARTS S.J. Ad. TANQUEREY, Kernvorming. Eerste reeks (vertaling Chr. v. Meel, S.S.S.), tweede reeks (vertaling A.v. Aarnhem, S.S.S.). - Desclée, Doornik, gen. Fr. 12,50 en Fr. 7,50. Met de bedoeling de kernvorming bij de leeken te bevorderen, zet de schrijver in een eerste reeks bijdragen de theologische grondslagen van | |
[pagina 456]
| |
het geestelijk leven uiteen. Uitgaand van het centrale Corpus-mysticum dogma, ontwikkelt hij de leer der genade, de beteekenis van het priesterschap en de deelname der leeken daaraan. Vervolgens daalt hij tot de praktijk af en toont ons, in het licht van deze leer, de centrale rol van het H. Misoffer en den diepen zin van de Maria-devotie. In een tweede reeks bijdragen wordt speciaal het probleem van het lijden behandeld. Voor proosten en leiders van K.A.-vereenigingen kunnen deze boekjes dienst bewijzen. De al te schematische, soms wat dorre uiteenzetting en de verouderde stijl maken ze voor jongeren ongeschikt. De vertaling is erbarmelijk.
L.M. Matthias LAROS, Evangelium hier und heute. Frage und Antwort. Twee deelen. - Friedrich Pustet, Regensburg, gekart. M. 3,70, geb. M. 4,70. Moderne apologetica in aansluiting bij den tekst van het Zondag-evangelie. Diep, helder-bezonken en overtuigend. Bij eerste zicht ingesteld op Duitsche toestanden, geeft het in werkelijkheid antwoord op algemeen verspreide moeilijkheden en vragen. Aan een menschheid die met luide stem de rechten opeischt van de natuur, toont Laros, voor elk domein van het menschelijk bestaan, hoe het katholiek geloof de natuurlijke krachten niet vernietigt, maar ze tot heldhaftige volmaaktheid sublimeert. Wat Chesterton en Karl Adam als algemeen principe van apologetica hebben vooropgezet: het christendom als het ja-woord op alle levensvragen, wordt hier met bewonderenswaardige vastheid van gedachte in détail uitgewerkt. Voor priesters zal dit boek een rijke bron zijn bij overweging en apostolaat. Voor ontwikkelde leeken zal het in vele twijfels en vragen licht brengen. Het verdient daarom niet alleen een ruime verspreiding, maar ook - en meer dan b.v. Fiedler's 'Burgers van het Rijk Gods' - een Nederlandsche vertaling. Aan zulke boeken heeft ontredderd Vlaanderen een dringende behoefte.
L.M. O. JACOBS, Edward Poppe. - Goede Pers, Averbode, 432 blz. De derde uitgave van een levensbeschrijving die aan velen troost en bemoediging kan brengen. Ze heeft immers in levensomstandigheden die ons zoo nabij liggen, den strijd en de overwinning uitgebeeld der hoogere zielswaarden op de uiterlijke verwarring. Het menschelijke onzer moeilijkheden wordt hier in de sublieme eenvoud eener mooie priesterziel tot vreugde-uitstralende gebeds- en apostolaatsleven. - De Goede Pers van Averbode brengt hiermede in ieders bereik zeer deugdelijk zielevoedsel.
M.v.C. D.B. LUURE, W.P., Naar de vreemde Landen. - Van Dijk, Hillegom, 158 blz., Fr. 19. Aanmoedigend en ontroerend is dit boeiend en aangenaam verhaal van Jan van de Heihoef, die zijn Brabantsch dorpje verlaat om zijn | |
[pagina 457]
| |
heerlijke roeping van Broeder Missionaris bij de Witte Paters te volgen. Jan wordt door een aaneenschakeling van opofferingen en lijden de 'biddende werker en de werkende bidder, de bouwende religieus en de religieuse bouwer' van de bloeiende missie van Oeroendi. De sappige Brabantsche taal en de fijne psychologische trekken, die zoo goed al de menschelijke gevoelens en het diepe geloofsleven van den missionaris en van zijn familie weergeven, maken van dit boek een treffend en tevens vroom verhaal. Dit werk laat ons eens te meer inzien hoe verheven schoon de roeping van een Broeder Missionaris is: meewerken aan het opbouwen van de H. Kerk in den 'vreemde landen'.
M. VAN STRATUM. C. VAN HORENBEECK, C. ss. R., De Redemptoristen. - Bij den schrijver, Hopland, 47, Antwerpen, Fr. 15. Eenvoudige en duidelijke schets van hetgeen de Redemptoristen zijn en doen, van het ontstaan, de ontwikkeling en den tegenwoordigen toestand der Congregatie. De werking der Belgische provincie, in het eigen land en in hare missies, wordt breedvoeriger beschreven.
K.B. | |
WijsbegeerteHeinrich SCHALLER, Urgrund und Schöpfung. Ein Beitrag zur metaphysischen Ontologie und Kosmologie. - Ernst Reinhardt, München, 112 blz., M. 4,80. Ieder intellectueel, die bij den aanvang van een retraite het fundament van S. Ignatius hoort uiteenzetten, stelt met verbazing vast dat er een nauw verband bestaat tusschen de Metaphysica en de grondslagen van den godsdienst. In dien zin zegt dan ook S. dat de (zuiver natuurlijke) religie zich enkel hierdoor van de Metaphysica onderscheidt, dat zij wijst niet alleen op de algeheele afhankelijkheid van den mensch tegenover God, doch ook op de aanbidding en den eeredienst die hij hem verschuldigd is (blz. 11). Wat echter nieuw is in S.'s boek, is zijn totalitaire opvatting welke hij tot in de details doorzet, en die op sommige feiten veel licht werpt. Hij spreekt achtereenvolgens over den laatsten grond van alle wezens (God blz. 5-23) en over de schepping (blz. 23-112). Voor al wie met de Nederlandsche literatuur vertrouwd is, kan men S.'s uiteenzettingen vergelijken met Dr. Antoon Vloemans' boek: 'De zin van het leven'. Beide auteurs benaderen langs alle kanten het religieus terrein, zonder het ooit te betreden. Afgezien van een leemte in S.'s werk, nl. dat hij niet tot een duidelijk onderscheid komt tusschen het pantheïsme en het theïsme, wordt toch zeer scherp aangetoond dat alles in deze wereld boven zichzelf heenwijst naar een laatste oorzaak, en dat alle materieele verklaringen over den oorsprong der wereld onaannemelijk zijn. | |
[pagina 458]
| |
In het tweede deel, over de schepping, weet S. op meesterlijke wijze al de jongst verworven kennissen over de natuur in verband te brengen met den cosmos en ze in een verhevene poëtische taal uiteen te zetten. Elk hoofdstuk b.v. die Sterne in Weltall - das energetische Weltbild - die Schöpfung der Erde - das Wasser - die Nacht - die Atmosphäre - das Wunder des Lebens - die Pflanze - das Tier - der Mensch und die Cultur, zou een nuttige en boeiende lezing verschaffen voor een gemeenschappelijke retraite. Al die nieuwe kennissen, die de ontwikkeling der wetenschappen in de laatste dertig jaren ons hebben gegeven, worden nog niet genoeg verwerkt om de Godsgedachte op natuurlijk gebied te ontwikkelen. En dit is wel mogelijk, want iedere lezing of voordracht die deze taak vervult, maakt een diepen indruk op moderne intellectueelen. Het boek van S. geeft dit verband niet onmiddellijk: hij blijft altijd op zuiver philosophisch terrein. Maar voor ieder leider van een retraite loont het de moeite op dien overgang te wijzen, of hem in een degelijke conferentie door te voeren. Boeken, die een stof aanbieden, die zich gemakkelijk op den godsdienst laat toepassen, staan dikwijls op een hooger niveau dan degene die onmiddellijk en uitsluitend een religieus doel nastreven.
Univ. Prof. Dr. H. BRUDERS. Dr. L. BENDER, Het recht in zijn eigenschappen. - Brand, Hilversum, Reeks 'Waarheid en Leven', 86 blz., fl. 0,80. - Gij zult niet dooden. - Zelfde reeks, 110 blz., fl. 1,05. Deze twee brochures vormen, samen met twee andere die later zullen verschijnen, een volledige verhandeling over al de problemen met betrekking tot het recht op het leven. 'Het recht in zijn eigenschappen', is als een inleidende studie. Zij handelt over het begrip 'recht', de onschendbaarheid van het recht, de afdwingbaarheid van het recht, natuurrecht en positief recht, en in een laatste hoofdstuk over enkeling en maatschappij. De klassieke leer van het recht, steunend op de menschelijke persoonlijkheid die streeft naar zijn eigen onvervreemdbaar doel, wordt met een uiterste nauwgezetheid in zijn voornaamste onderdeelen uiteengezet. Dezelfde bijna pijnlijke angstvalligheid om de begrippen zoo duidelijk mogelijk te omlijnen, kenmerkt ook de tweede brochure, die handelt over het levensrecht, het dooden, de euthanasie, de vruchtafdrijving. Een zin als: 'Het eigen en wezenlijk gevolg van een daad, die in zich “dooden” is, is het veroorzaken van den dood' (blz. 38), en de daarop volgende bladzijden zijn bijzonder opvallend. De voortdurende herhaling van dezelfde gedachte om toch maar duidelijk te zeggen wat men zeggen wil, maakt de lezing van deze werkjes weinig aantrekkelijk. Dat is spijtig, des te meer daar de inhoud aan gedachten bijzonder rijk en stevig is. F. | |
[pagina 459]
| |
WetenschapDr. G. SIMOENS, Le Théorie de l'Evolution Cataclysmique et de l'Evolution Alternante. - Dunod, Parijs en Van Keersbergen, Brussel, 238 blz. Voorzeker een boek, dat in zeer abnormale omstandigheden geschreven werd, namelijk in de gelagzaal van een Alpenherberg, ver van alle documentatiebronnen, te midden van het rumoer der dorpelingen, die er de lange winteravonden kwamen doorbrengen. Het wetenschappelijk apparaat ontbreekt dan ook geheel. Anderzijds schijnt ook de toon het serene kalme te missen, dat men bij de bespreking van zoo'n onderwerp mocht verwachten. Hij is veeleer polemisch getint. 'II y a des gens qui font les choses, il y a des gens qui les défont' citeert schrijver, en hij voegt er terstond bij: 'il y en a qui les refont. Je me flatte dans le cas, qui nous occupe, d'être de ceux-là'. En inderdaad, hij neemt het op voor Elie de Beaumont en de katastrofentheorie, welke deze laatste aankleefde ten opzichte van het ontstaan der plooiïngsgebergten. Men zal zich wel herinneren hoe de katastrofentheorie door het actualisme verdrongen werd. Niet een reeks rampen, zoo geweldig als brutaal, zou de gedaanteveranderingen onzer aarde verklaren, maar een trage evolutie, voortbewogen door dezelfde geologische krachten als nu nog werken. Schrijver verwerpt op zijne beurt het actualiteitsprincipe, zoekt aansluiting bij Elie de Beaumont en luidt aldus het 'neo-catastrophisme' in. 'La théorie nouvelle, - zoo schrijft hij, - reprend les deux idées fondamentales du savant français; elle les coordonne en montrant leur parfaite interdépendance dans l'espace et dans le temps, elle en précise la signification, et prenant un aspect hautement synthétique, elle affirme l'existence d'une évolution alternativement lente et brusque.' Om zijn stelling te bewijzen, onderzoekt schrijver opnieuw de omstandigheden, waarin de plooiïngsgeberten zijn ontstaan. We zullen hem echter hierin niet volgen; enkel den tijdsduur vermelden, die zijns inziens voor hun opbouw noodzakelijk was. Wellicht zal het den lezer niet onbekend zijn, hoe men in de geschiedenis der aarde vier plooiïngsperioden onderscheidt: de huronische, de caledonische, de hercynische en de alpine, die elk door een tektonisch rustig tijdperk, waarin de sedimentatie gesteenten opbouwde, werden voorafgegaan. De zee is inderdaad het belangrijkste milieu voor de vorming van land, en steeds vond de plooiïng plaats in gebieden, waar vroeger geosynclinalen lagen. Welnu de duur der geosynclinale fase van de huronische, caledonische, hercynische en alpine gebergtevorming bedroeg millioenen jaren, namelijk 11, 13, 15 en 17 millioen; de strict orogenitische daarentegen slechts 1/300ste hiervan, zegge, 36, 45, 50 en 56 duizend jaar. Heel duidelijk blijkt aldus hoe langere en kortere perioden elkaar opvolgden; maar ook hoe deze langere en kortere perioden ten slotte slechts relatieve begrippen zijn. Toch rijst spontaan de vraag of men in deze omstandigheden nog | |
[pagina 460]
| |
wel van katastrofen spreken mag. 'A ceux, antwoordt schrijver, qui s'étonnerait de ce qu'on donne ici le nom de cataclysme à un phénomène qui a duré 46 ou 50.000 ans, soit huit ou neuf fois environ le temps qui nous sépare des premières manifestations de la civilisation égyptienne, demandons leur de traverser et d'étudier attentivement les imposantes masses rocheuses des Alpes, et de se représenter qu'au début de ces temps, une large mer s'étendait sur l'emplacement de ces montagnes.' 'Et puis, les chiffres que nous avons fournis, et nous l'avons répété souvent, sont des nombres maxima.' 'Ils pourraient être plus courts, mais ne peuvent être, en aucun cas, allongés.' (D'ailleurs) 'nous ne pouvons pas croire que les chaînes se soient soulevées avec une pareille régularité.' Nu eens ging het vlugger, dan weer trager; en schrijver aarzelt niet te verklaren: 'il est peu problable qu'il (l'homme) n'ait pas assisté à la propagation et au déversement de plis gigantesques qui, après un arrêt de quelques siècles, dû à une cause locale, s'avançaient soudain et dévalaient vers le vide.'
Schrijver besluit: 'L'idée dominante, qui se dégage de la lecture des lignes qui précèdent, est celle d'une succession d'états tendant toujours vers un équilibre de plus en plus stable. 'Mais à peine ce dernier état est-il réalisé, qu'il subit à nouveau l'assaut des forces immenses qui détruisent peu à peu cette stabilité, jusqu'au jour où une réaction violente et cataclysmisque ramène des conditions plus stables. 'Cette constatation appelle des expressions qui caractérisent la succession de ces phénomènes; ce sont celles d'évolution cataclysmique et d'évolution alternante.'
L.G. POLSPOEL. | |
Politieke en maatschappelijke vraagstukkenVolksverheffing en Arbeidersbeweging, XXIVe Vlamsche Sociale Week, 1937, 263 blz., Fr. 20. Het A.C.W. en zijne aangesloten nationale organisaties ontwikkelen eene werking welke én in de breedte, én in de diepte, gestadig toeneemt. De hier vermelde uitgaven lichten ons er over in en leveren ons teven een bewijs er van. De XXIVe Week. Dat cijfer zegt ons dat sedet 30 jaar - de wereldoorlog veroorzaakte een onderbreking van 6 jaar - de leiders der beweging elk jaar enkele dagen aan studie wijden. | |
[pagina 461]
| |
Die 'weken' waren vóór den oorlog niet evenzeer als tegenwoordig tot vorming van de leiders der beweging bedoeld: ze wilden ook buiten hun kring de christene sociale opvattingen verspreiden. Tegenwoordig zijn ze veel meer gepecialiseerd. Zoo ook die van 1937. Nochtans kunnen ook de buitenstaanders er veel uit leeren, vooral uit de lessen 'Volksgodsdienstigheid' (E.H. De Jonghe) en 'Volkszedelijkheid' (A. De Taye, M.A.) om te leeren de arbeiders beter kennen; 'Volksgezondheid: volkshygiëne gezien in het kader van onze christelijke opvattingen' waar Kan. A. Janssen op heerlijke wijze laat uitkomen, wat in deze de christen moet prijzen en wat verwerpen; n.l. een bekommernis welke lichaamszorg als een soort einddoel boven alles stelt en ook overmatige en te rechtstreeksche staatsinmenging op dat gebied. Het 13e Congres. Op Zondag, 3 October trok de machtige stoet door de Scheldestad naar het Sportpaleis; een 30 à 40-duizendtal man. Het 'verslag' dat ons voorgelegd wordt bewijst ons duidelijk dat het daar geen machtsvertoon zonder grond gold. Vooral het uitvoerig en rijk gedocumenteerd verslag van Kan. BRYS, Algemeen Proost, over den 'Toestand der Christelijke Arbeidersbeweging in België in 1936-1937' (blz. 14-65) toont het ons aan. In 1937 stonden 783.382 personen in de beweging en wel 319.065 in de vakorganisatie, 393.545 in de mutualiteiten, 254.0000 in de vrouwenorganisatie, 80.382 in de jeugdbeweging (verschillende in 2 of zelf 3 organisaties, de opgegeven som sluit de 'dubbelgangers' uit). Vooral sedert 1931, toen de 'Centrale voor Volksontwikkeling' (of C.V.O.) opgericht werd, heeft het A.C.W. veel voor de ontwikkeling harer voormannen en harer leden gedaan door gewestelijke sociale scholen (44 met 688 leerlingen), studiekringen, 'Sociale Weken' (Nederlandsche en Fransche, beide te Leuven gehouden met, in 1936, 735 en 336 ingschrevenen) en publicaties. De 'C.V.O.-uitgaven' kwamen reeds tot nr 15: de publicatie die wij boven vermelden. Een uitgave die ook anderen dan arbeiders en arbeidsters nuttig zal zijn, evenals nr 13: 'De Kerk in de Branding', welke ons de encyclieken over het communisme en over Duitschland geeft (2 fr.).
Dr. K. du BOIS S.J. Le statut social en légal de l'employé, mémoires de la 8e session des journées sociales patronales, Bruxelles, 17 et 18 avril 1937. - Edition de l'A.P.I.C., Brussel, 123 blz., Fr. 20. De A.P.I.C. of 'Association des Patrons et Ingénieurs Catholiques de Belgique' en het L.A.C.V.W. of 'Landelijk Algemeen Christelijk Verbond van Werkgevers' - onder elkaar gefedereerd in de 'Nationale Federatie der Katholieke Patroons van België' - ijveren, elk op eigen gebied, om de werkgevers met diep christelijken socialen geest te bezielen en aarzelen niet daartoe op hunne congressen voor den patroon brandende vraagstukken aan te raken, de katholieke oplossing er van na te gaan en onverminderd voor te houden. Het hier behandelde vraagstuk is zeker een er uit: de bediende heeft | |
[pagina 462]
| |
zich minder dan de arbeider kunnen laten gelden en neutrale patroonsorganisaties schijnen dan ook minder bekommerd te zijn om zijn lot dan om dat van den handenarbeider. Het vraagstuk is ook zeer ingewikkeld, omdat er bedienden van alerlei aard zijn: uitmuntende, geschoolde maar ook vele onbekwame. De voorgehouden verslagen, hier in eenigszins telegraphischen stijl samengevat, durven dat vraagstuk aan en, ofschoon zakelijk, nuchter zelfs, wekken zij warme sympathie voor een stand te dikwijls om tekorten en fouten van enkelen zijner leden eenzijdig beoordeeld en geminacht.
Dr. K. du BOIS S.J. K. BRANTS, Staatsinrichting van België. - De Standaard, Antwerpen, 338 blz., Fr. 35. In deze derde uitgave van het standaardwerk van K. Brants biedt ons Dr.C. Ketelaer een aanvulling aan van de uitgave van 1931. De wetten over de taalregeling in bestuurszaken vormen een nieuwe titel in deze uitgave. De algemeene gang van het boek van K. Brants werd overigens eerbiedigd, alhoewel de schikking en de voorstelling oordeelkundig werden gewijzigd en dikwijls vervolledigd. Prof. Dr. L. de SOUSBERGHE. Kan. A. BRYS, Maatschappijleer; Het sociaal-economisch vraagstuk, uiteengezet naar historisch-genetische methode. Naar het programma der Vrije Katholieke Normaalscholen en ten behoeve van Sociale Scholen en Studiekringen. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 58 blz., Fr. 10. Derde uitgave van een uitmuntend werk; derde geheel bijgewerkte, en wat de leer - Quadragesimo Anno en Divini Redemptoris worden er niet enkel als bijgehaald maar komen geheel tot hun recht - én wat de feiten en statistische gegevens betreft. Men late zich niet door den voor velen wat geheimzinnigen ondertitel afschrikken: hij wijst op een methode die, kundig aangewend zooals hier, niet weinig tot klaarheid en bevattelijkheid bijdraagt terwijl moeilijk meer op minder plaats kon gegeven worden. Wij treffen in dit overzicht al het essentieele aan, vereischt om ons in te leiden in de kennis van de maatschappelijke leer en den maatschappelijken toestand; alles aangepast aan het midden waarin wij leven. Niet enkel de leden van het A.C.W., waarvan de schrijver algemeen proost is, maar ook vele anderen zullen met dankbaarheid dit werk ontvangen en, naar wij hopen, hun nut er uit halen.
Dr. K. du BOIS S.J. Felicien CHALLAYE, La formation du socialisme. De Platon à Lénine. - Alcan, Parijs, 192 blz., Fr. Fr. 15. Overzicht, in vogelvlucht, vooral van de theorieën, maar ook van het- | |
[pagina 463]
| |
geen de voornaamste voormannen waren en deden. De theorieën der socialistische meesters worden klaar en duidelijk samengevat, vrij juist, alhoewel niet altijd even scherp als ze in de werkelijkheid zijn. Zoo schijnt ons het materialisme van Marx wel een weinig meer 'materialist' in den minder gunstigen zin van dat woord dan de schrijver het voorhoudt. Het hoofdstuk 'Les prophètes d'Israël et les premiers chrétiens: Religion et Socialisme' bewijst vrij vergaande onkunde over godsdienstige aangelegenheden. Het laatste hoofdstuk is een verheerlijking van het socialisme. Kortom een boek dat velen kan misleiden.
Dr. K. du BOIS S.J. Jean BASTIN, L'affaire d'Ethiopie et les diplomates. - L'Edition Universelle, Brussel, 420 blz. Dit boek biedt een stevig gedocumenteerde uiteenzetting, vol belangwekkende beschouwingen over het Ethiopisch conflict, b.v. het paralleel Laval-Napoleon III (blz. 377). Dit overzicht, nog te dicht bij de gebeurtenissen, heeft dikwijls niet de gewenschte scherpte: de houding van de verschillende landen wordt immers eerst herleid tot een belangenspel, maar gelukkig verklaart schrijver daarna dat 'la réaction Anglaise ne fut pas seulement le fait d'un gouvernement intéressé...., elle fut surtout celui de l'opinion: éclairée, très attentive, judicieuse et attachée à la morale internationale. Exemple magnifique, à n'en pas douter, d'un peuple entier qui, sans intérêt immédiat, par pur esprit chevaleresque, prend la défense de celui qu'il croit opprimé et se refuse au massacre humain... exemple unique hélas!...' (blz. 148). Het gevaar dat Japan en zijn invloed biedt voor de diplomatie der Europeesche staten schijnt ons ook te hoog aangeslagen. Wij mogen terecht de volgende bevestiging in twijfel trekken: 'Les Anglais avec cet esprit pratique qui fait leur force ne songent plus qu'au plaisir que leur cause la présence d'une nouvelle puissance (l'Italie) sur la route du Japan' (blz. 286 en 392).
Prof. Dr. L. de SOUSBERGHE. | |
LetterkundeH. GODSHELP, Dr. J.C. DE HAAN en M.D.E. DE LEVE, Schets van de Westeuropese letterkunde. - J.B. Wolters, Groningen, 196 blz., fl. 2,10. In dit 'lees- en leerboek voor alle inrichtingen van voortgezet onderwijs' hebben de samenstellers getracht, in een zoo kort bestek mogelijk, een algemeen overzicht te geven van de ontwikkeling van de voornaamste letterkunden van Westelijk Europa. Vele hoedanigheden sieren dit mooi uitgegeven boekje. Eerst en vooral komen de Middeleeuwen tot hun recht; ten tweede, de Nederlandsche letterkunde staat in het centrum van de belangstelling, en eindelijk naast de duidelijke caracteriseering | |
[pagina 464]
| |
van de verschillende perioden en de voornaamste schrijvers wordt de aandacht van den lezer telkens gevestigd op een bepaald meesterwerk en op een korten maar kenschetsenden tekst. Het nadeel van al dergelijke werken is natuurlijk, dat zeer voorname perioden, vooral uit de vreemde litteraturen, slechts oppervlakkig kunnen behandeld worden. Gebruikt men het boek als tekst bij het onderwijs, dan is het bezwaar niet zoo groot, daar de leeraar gelegenheid heeft tot behoorlijk aanvullen. Het boek is ook mooi geïllustreerd en verdient ten volle warme aanbeveling. B.D. Flämische Weihnacht, Erzählungen flämischer Dichter. Herausgegeben u. übertragen von C.H. Erkelenz. Mit 7 Bilden u. Handzeichnungen alter Deutscher Meister. - Kösel-Pustet, München, 144 blz., M. 3,50. Ons, Vlamingen, diep-christelijk volk, is de gave gegeven ons immer opnieuw in het wonder van Kerstmis in te denken en in te voelen. Die legenden en vertellingen zijn één met ons volk: iedereen kent er zoo of weet er, desnoods, met gloeiende phantasie te scheppen. Hier biedt ons de bekende Duitsche uitgeverij Kösel und Pustet een bundel vertaalde kerstlegenden van enkelen onzer Vlaamsche schrijvers aan. Den Duitschers vooral wordt het geschonken als 'schönstes Geschenk des stammverwandten Volkes'. Gebundeld werden Kerstmisvertellingen van Marie Gevers, Karel van de Woestijne, Ernest Claes, Maurits Roelants, Theo Bogaerts, Antoon Thiry, Filip de Pillecijn en Ernest van der Hallen. De keuze vinden wij uitstekend. Eerst komt van de Woestijne aan de beurt met zijn diepzinnig stukje: 'In der Abenstunde'. Van Claes krijgen wij het vertaalde 'Van den Os en van den Ezel', waarin wij hem hooren, zooals hij sedert lang niet meer tot ons sprak. Het ontroerendste lijkt ons van der Hallen's: 'Die Mär vom Geiger, der drei Herzen hatte'. De overige staan in het algemeen op hetzelfde peil als de drie geciteerde. Wij moeten echter uitzondering maken voor 'Schnee in Flandern' door Marie Gevers, van wien wij beter gewoon zijn. Ook voor de Vlamingen is het interessant dien bundel te lezen en eens de vergelijking te trekken tusschen het origineele en de Duitsche, voortreffelijke, in atmosfeer gehouden vertaling. Meer dan eens (zoo b.v. voor Claes) zal de vertaling verkozen worden. Vertaler en uitgever - die het boek kostbaar uitgaf - wenschen wij geluk met hun prestatie om de Vlaamsche phantazie, het Vlaamsche gevoel en vooral den Vlaamschen vertelschat dichter tot de Duitschers te hebben gebracht. Dr. B. VAN DEN EERENBEEMT C. ss. R., Het kind in onze Middeleeuwsche literatuur. - Van Munster, Amsterdam, 1935, 463 blz. Met recht stelt Dr. van den Eerenbeemt in zijn Inleiding vast, dat | |
[pagina 465]
| |
'het kind in onze literatuur' een actueel onderwerp lijkt (cfr. blz. 1); en dat, waar het de Middeleeuwsche letterkunde geldt, de meest vooraanstaande geleerden en critici aan het kind een betrekkelijk geringe plaats toekennen (cfr. blz. 2-3)... Oordeelen zij daarin juist? De bijna afwijzende twijfel, bij den schrijver opgekomen, gaf aanleiding tot dit onderzoek; het onderzoek zelf leidde tot het besluit: 'hoe voorzichtig men de uitspraken moet opvatten, dat het kind in onze middeleeuwsche literatuur niet voorkomt, dat men er het kind niet zag, dat het dogma den geloovige in zekeren zin in den weg stond' (blz. 301). Het besluit van den schrijver, men bemerkt het, klinkt ook voorzichtig; en met reden. Onder de vraag 'welke plaats wordt, in de Middeleeuwsche literatuur, door het kind ingenomen?' schoof hij, onbewust, deze andere: 'welke plaats wordt, in het Middeleeuwsch leven, door het kind ingenomen?' - en het antwoord op de tweede past niet precies op de eerste, omdat, in elk tijdsgewricht, verscheiden domeinen van het leven buiten de onmiddellijke literaire belangstelling liggen. Op alle gebieden der literatuur treft men, van verscheiden levensverschijnselen, sporen aan; het licht valt echter niet evenzeer op alles. Heel precies zou de literair-historische vraag dan zoo luiden: 'in hoever en van uit welk gezichtspunt vertoont de Middeleeuwsche literatuur onmiddellijke belangstelling voor het kind?'.
Al blijft de vraag onbeantwoord, de bestanddeelen van het antwoord zijn, in deze lijvige verhandeling, te vinden; herhaaldelijk wijst zij, naar de volledige oplossing, een duidelijken weg. Al de bereikbare Middelnederlandsche teksten, in druk of in handschrift, nam de schrijver door; talrijke monographieën en studiën raadpleegde hij gewensvol; zijn indeeling, eenvoudig en bevattelijk, bracht vanzelf orde en klaarheid in het aanzienlijk materiaal: vijf hoofdstukken behandelen het kind in het algemeen; vijf andere, individueele kinderfiguren (cfr. blz. 4, 346, noot 37). Zulk een onverdroten arbeid moest wel vruchtbaar zijn; naar ons oordeel echter leidde de indeeling der stof den schrijver van den rechten weg af.
Want de eerste vijf hoofdstukken (psysiologie, plicht en verzuim, opwel, met de oogen van de Middeleeuwers, het kind beschouwen (cfr. blz. 4); niet echter met de oogen van de Middeleeuwsche kunstenaars als voeding en onderwijs, theologie en godsdienst, psychologie) leeren ons zoodanig. Het motief 'het kind' staat er niet formeel behandeld, noch het verband van dat motief met de andere motieven van dien tijd. En anderzijds, ware het alleen om een cultuur-historische samenvatting te doen geweest, dan had de schrijver ook de vele Latijnsche teksten moeten doornemen: die hoorden dan toch ook bij het informatie-materiaal!
De laatste vijf hoofdstukken (historisch kinderfiguren, allegorische kinderfiguren, kinderen der verbeelding, ideale d.i. heilige kinderen, het goddelijk Kind) behandelen, secuur en methodisch, het kind in de literatuur. Liever: de kinderen in de literatuur; want ook dit gedeelte bleef te zeer opsomming. De vrees voor een subjectieve interpretatie van de vele gegevens (cfr. blz. 151) heeft, ook hier, iedere synthese zoo goed als heelemaal verhinderd; en, al schijnen de opeenvolgende titels er eene aan | |
[pagina 466]
| |
te duiden, in werkelijkheid ordenen zij slechts, grootendeels van buiten uit, wat de schrijver verzamelde. Deze staakte zijn werk waar het voornaamste had moeten aanvangen. Elke complete historische studie bestaat uit informatie en synthese. Met de ons hier aangeboden informatie zal, voortaan, elke synthese omtrent het onderwerp rekening dienen te houden; en de absolute uitspraken van Dr. G. Kalff, Dr. J. Huizinga, Dr. C. Meyer Drees, Pater Van Mierlo, Dirk Coster (cfr. blz. 2-3) lijken minstens voor velerlei schakeeringen vatbaar. Weerlegd worden ze echter niet; eerder, in hun geheel genomen, bevestigd: het Middeleeuwsche kind genoot toch, als kind, vanwege de kunstenaars bijna uitsluitend een vereerende belangstelling en liefde, - en die idealiseerende vereering, daarom niet minder teeder en concreet, culmineerde in die van het Jezus-kind. Meer bepaald uitgedrukt: het Middeleeuwsche kind werd altijd tegenover den volwassen man of vrouw gesteld: het symbool van onbevangen onschuld en deemoedige nederigheid tegenover harden trots en lichtschuwe boosheid, - of het eerste bekoorlijk ontluiken van latere heldhaftigheid en heiligheid. In beide gevallen: vrome teederheid en bewonderend idealisme; vanzelf stond alles naar het Kribbe-kind georiënteerd, - naar den volwassen leeftijd ook dien de kindertijd voorbereidde en waarin de kinderlijke onschuld niet mocht verloren gaan... Zoo klinkt het motief van het kind, doorheen de Middelnederlandsche literatuur, schuchter, vroom, idealiseerend. De bevallige moderne kinderkopjes of het hedendaagsche spleen naar kinderland zijn, ook artistiek, van minder zuiver gehalte dan het aandachtig-vereerde Jezus-kind in de Middeleeuwen, met Zijn schare van begenadigde minnaresjes, vurige riddertjes en nederige navolgertjes. Niettegenstaande dit voorbehoud, beschouwen wij de studie van Dr. van den Eerenbeemt, voor het onderwerp zelf, als onmisbaar om wille van het aanzienlijk materiaal, als buitengewoon suggestief in de laatste vijf hoofdstukken. Zoo gaan we, waarlijk, met groote schreden vooruit. Em. JANSSEN S.J. W. LAATSMAN, Sneeuwstorm. - J.N. Voorhoeve, Den Haag, 160 blz., gen. fl. 1,45, geb. fl. 1,95. Roman uit Canada, het avonturenland met zijn sneeuwvlakten en zijn Noorderlicht. Zonder literaire pretentie, is het boek spannend en sober geschreven. Meer dan de romantiek van sneeuwstorm en kamp om het bestaan is de romantiek van den strijd om God tot inspireerend leitmotief ervan geworden: hoe het harde leven mannenzielen openslaat tot ze door het ruwste bolster heen bloot liggen als een pit voor den Heer. Die godsdienstige inspiratie is hier echter door en door protestantsch. De strijd om God heeft er derhalve als eenige basis den Bijbel en tot doel het levende geloof, de voelbare godsbeleving, te putten uit Bijbelteksten, die door de slagen van het leven langzaam opengebroken, voor de ziel tot een licht worden waarin de Christus erkend wordt met zijn kruis, dat vol erbarmen zijn armen strekt over den zondaar. Als enkeling strijdt er dus de mensch om zijn God. Als enkeling trekt de ziel door | |
[pagina 467]
| |
haar geloof over zich de genade neer van den Christus. Hoe ontroerend dit verhaal dan ook is, blijft het een katholiek lezer vreemd om een tekort, dat, zoo hij het zich al niet bewust representeert, dan toch instinctmatig aanvoelt: het tekort aan een kerk, een gemeenschap, die, steunend en leidend, met haar sacramenteele hulpmiddelen en haar levende geloofsleer den enkeling in de organische eenheid van alle geloovigen met den Heer Jezus verbindt. Jos. VAN LAER S.J. L. COLOMA, S.J., De kleine Pilatus. Uit het Spaansch vertaald door Jozef Simons, 4e druk. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1937, 80 blz., Fr. 12. Dit is, meenen we, het allereerste vertaalwerk van Jozef Simons: de eerste uitgave er van verscheen in 1910, moge deze vierde het succes van de voorgaande voortzetten. De kleine Pilatus lijkt ons een goede (niet van de allerbeste) novelle van Pater Coloma, wiens verdienste zijn faam heel wat overtreft. Specifiek Spaansch (zij speelt te Sevilla en er wordt een stierengevecht in voorbereid), behandelt zij een geliefkoosd thema van den schrijver: hoe een jonge Spaansche edelman, door zijn combatieve fierheid juist, aan iijdelheid staat blootgesteld en ten val wordt gebracht. Doch zijn vrome opvoeding, zijn ernstig ingrijpend zieleleider en het ver gebed van zijn moeder brengen alles in orde... Ook de toon is Pater Coloma eigen: een sarcastisch getinte humor met flitsen van heldhaftig idealisme, - dien toon heeft de vertaler goed getroffen. Het boekjes is niet voor kinderen. Aan al de anderen bevelen wij het warm aan. Em. JANSSEN S.J. Is. POPELIUS, Sprookjes, uit het Zweedsch vertaald door Piet Schepens. - Davidsfonds, Volksboek nr. 272, 1937, 143 blz., Fr. 15. I. Kan men mooier sprookjesland droomen, dan dat waar 'n heel jaar uit één bange eindelooze nacht bestaat, plots door de zon omgetooverd in 'n langen zomerdag?... II. Neen, Karl May's Winnetou is niet dood. Hij is verrezen en heet: 'Watomika'. Indianen-opperhoofd met dezelfde zielegrootheid en -adel, en tevens met al de begeestering en aantrekkelijkheid van 'n held, die nog zoo dicht bij ons staat: hij is geen 50 jaren geleden gestorven!... Pater Weiser heeft naam als jeugdvriend, en terecht. Hoe jammer dat hij in z'n twee laatste hoofdstukken tot compilatiewerk werd gedwongen. Doch ook deze schaduwzijde getuigt van zon. Beide boeken zijn 'n aanwinst voor de leden van het Davidsfonds en vooral voor hun kinderen: het eerste voor de kleinsten, het andere voor 'jongens en meisjes met 'n hart'. B. DE WINT S.J. | |
[pagina 468]
| |
Frederik VAN EEDEN, Alphons DIEPENBROCK, Jacobus VAN LOOY, Jan VETH, Isaac ISRAELS, Jan TOOROP, Kunstenaarsbrieven. - Voor het Frederik van Eedengenootschap uitgegeven door de Wereldbibliotheek, Amsterdam, 56 blz., Fr. 17,50. Door dezen bundel wordt, met de uitgave van Frederik van Eeden's nalatenschap, een begin gemaakt. Hij bevat 16 brieven van Van Eeden zelf, 10 van andere kunstenaars; het aanzienlijkst en het belangrijkst vallen de briefwisseling met Diepenbrock en die met Van Looy uit (blz. 5-42). Voor wie de 'Tachtigers' en Van Eeden ook maar oppervlakkig kent, is dit boek een boeiend 'document humain'. Bijna alles is van de jaren 1885-1893; en, wat Van Eeden persoonlijk betreft, we nemen niet alleen de vroolijke gezelligheid van Keesje waar aan de Amsterdamsche Universiteit (1885), ook de gastvrijheid van den jongen geneesheer te Bussum (1886-1887), ook zijn belangstelling voor schilderkunst en muziek, ook de beslist ethische wending van zijn kunst en kunstopvatting (de breuk met De Nieuwe Gids in 1893)... Hij stelt zich wat superieur aan, houdt vast aan eigen gedachten; maar met welk een oprechtheid en begrijpende sympathie behandelt hij zijn vrienden! Hoe intiemer wij, in dagboek en brieven, den zwerver en bekeerling leeren kennen, zoooveel te meer waardeeren wij den rusteloozen, niet ontzienden, alleroprechtsten zoeker. Aan allen die in Van Eeden belang stellen, bevelen wij dezen bundel ten zeerste aan. En wij, Katholieken, mogen de apologetische waarde van diens levensloop niet onderschatten, nog minder verwaarloozen en vergeten.
Em. JANSSEN S.J. Em. VAN HEMELDONCK, Ik ben een bediende. - Davidsfonds, Volksboek nr 271, 157 blz., Fr. 15. Na schitterend voltooide humaniora-studiën, beleeft Zander Vervoort, de zoon van een arme weduwe, tragische jaren. Ruw handwerk, een kantoorkruk, werkeloosheid, krijgsdienst; en daartusschen tegenspoed, onrechtvaardigheid, beproeving, vriendschap, liefde... Eindelijk vindt de jonge echtgenoot en gelukkige vader, in een groentewinkel, voor hem en voor zijn gezin, een vreedzaam bestaan. Méér dan een volksboek wilde Em. Van Hemeldonck niet schrijven, doch daarin is hij geslaagd. De harde strijd van Zander Vervoort, met een warm en edel hart verteld, zal velen boeien en ontroeren, hen meteen beter maken. Van een waar kunstwerk kunnen we niet spreken: de tendenz ligt er te dik op; veel tafereelen zijn te programmatisch-idealiseerend; de vinding gaat niet boven het gewone; de booze menschen zijn te zwart geschaduwd (b.v. blz. 72-74, 105-107, 138-140); de stijl, hier en daar een tikje precieus, blijft elders een tikje slordig (b.v. 'Zijn kosstuum kon er nog door: daar zaten wel groote vouwen in en op de randen blonk het verdacht; maar dat wit zakdoeksken zat daar goed...' blz. 6 - | |
[pagina 469]
| |
'de roerende vroomheid van moeder..., die diep zat en aan haar leven kleur en diepte gaf...' blz. 23). Met zulke boeken verricht het Davidsfonds zeer verdienstelijk werk. Em. JANSSEN S.J. FROMENTIN, Les meilleurs textes. Introduction de Maxime Revon. Collection Choisir. - Desclée de Brouwer, Parijs, 1937, CXXXVI-506 p., fr. Fr. 18. In alle opzicht lijkt ons de 'collection CHOISIR' uitstekend. Hoeveel verdienstelijke bladzijden gaan, van veel schrijvers, verloren, omdat ze in de 'opera omnia' bedolven liggen! Hoe weinig auteurs kent men volledig genoeg om afzonderlijke werken van hen, in hun tijd en in hun leven teruggeplaatst, volkomen te genieten! Ieder groot schrijver verdient dàn wel een uitgebreide bloemlezing, door een specialist samengesteld en van een breedvoerige inleiding voorzien; een verzorgde bibliographie achteraan maakt zulk werk, voor wetenschappelijke evenals voor literaire doeleinden, haast onmisbaar. Na Mgr. Duplanloup, Joseph de Maistre, Stendhal, J.-K. Huysmans, Sainte-Beuve, Flaubert, P. Mérimée, is Eugène Fromentin aan de beurt gekomen. Met een oeuvre van betrekkelijk geringen omvang (twee reisverhalen, een roman, een bundel kunstcritieken) en dat, door het genre zelf, een veelvuldig gevarieerde bloemlezing vormt, loopt Fromentin, meer dan veel anderen, gevaar vergeten te worden. Dat ware toch jammer! Want zeldzaam zijn in de XIXe eeuw de zoo gewetensvolle kunstenaars, die, wat hun aan schittering ontbreekt, door stille voornaamheid, peilende bezinning en onbaatzuchtige oprechtheid meer dan herwinnen. Zeldzaam is ook het geval van een schilder en schrijver, op beide gebieden even verdienstelijk; terwijl de schrijver toch sober blijft en veel meer zijn ondervinding van schilder aanwendt dan zijn schilderprocédé's. Maxime Revon groepeert zijn stukken onder de titels: Thèmes intimes et psychologiques, thèmes romanesques, thèmes descriptifs, thèmes épisodiques, thèmes critiques. Vooral de drie laatste groepen interesseeren ons; het meest de laatste, waarbij we aanhoudend waarnemen hoezeer, over de Vlaamsche en over de Hollandsche schilderschool, Les Maîtres d'autrefois onder de klassieke werken zijn plaats verdient. De breedvoerige inleiding van Maxime Revon, niet duidelijk genoeg geconstrueerd, teekent overigens Fromentin zooals hij zelf een ander zou geteekend hebben... In alle opzicht kunnen wij dit werk, zonder voorbehoud, warm aanbevelen. Em. JANSSEN S.J. Felix HEIJDENDAL, Het leven van Albrecht Rodenbach aan de jeugd verteld. Met linosneden door Fr. Van Immerseel. - Davidsfonds, Leuven, Jeugdboek nr. 23, 1937, 111 blz., Fr. 11. Na de levens van Guido Gezelle en van Hugo Verriest, vertelt Felix | |
[pagina 470]
| |
Heijdendal, aan de jeugd, dat van Albrecht Rodenbach; en wij houden van dezen arbeid, omdat de Westvlaamsche traditie, door ieder van de drie kunstenaars op een andere wijze vertegenwoordigd, onder de jeugd niet màg teloorgaan. Felix Heijdendal heeft zijn onderwerp vrij grondig doorsnuffeld, vrij weinig doordacht; ook zijn doel stond hem niet duidelijk voor oogen. Voor welke jeugd schrijft hij? Schoolkinderen? Maar die verstaan veel zinnen nietGa naar voetnoot(1)! Studenten van 12-15 jaar? Voor hen is de stof, historisch, te weinig geordend!... Wat wil hij aan de jeugd mededeelen? Begeestering voor Rodenbach's gedachten en idealen natuurlijk (cfr blz. 7); maar deze doorgloeien zijn werk niet, eenvoudig en duidelijk, omdat het zich van de lawaaierige romantiek niet heelemaal losmaakt. In dit boekje zal de jeugd veel over Rodenbach leeren; zijn diepste leven en streven echter op onvoldoende wijze aanvoelen. Ook de taal bevredigd ons niet. Zinnen als: 'die regelmatig eens kwam aanrooken' (blz. 20) en '(hij) loste een lichten zucht' (blz. 104) kunnen er toch niet door! Met iets meer kalme bezinking en naarstige zorg had Felix Heijdendal een heerlijk werkje geschreven dat een weldaad ware geweest.... Nu dient voorbehoud gemaakt, eer we het boekje aanbevelen. De linosneden van Fr. Van Immerseel, hoe men ze technisch ook beoordeele, staan te zeer in het teeken vaan haastige luidruchtigheid en druk doende propaganda.
Em. JANSSEN S.J. Dr. J. GESSLER, Nederlandsche en andere versies van den Christusbrief. - St Alfonsus' Drukkerij, Leuven, 1936, 28 blz. Oningewijden zullen zonderling opzien, als zij hooren over het bestaan van Christusbrieven, zgn. door Hem persoonlijk geschreven, en die sedert de 6e eeuw in alle mogelijke vertalingen over Europa verspreid zijn. Nog verbaasder zullen zij zijn, als zij nu toevallig vernemen dat er heel wat studies over geschreven werden, zoo o.a. door Pater Delehaye, een studie echter, die dan toch nog, hoe stevig en wetenschappelijk ook, één onvolledigheid toont, nl. het ontbreken van Nederlandsche versies. Hierin heeft Dr. Gessler willen helpen. Hij citeert twee Nederlandsche vertalingen, tot nu toe meestal ongekend. De eerste 'uit den hemel gevallen brief' is te vinden in een Vlaamsch gebed boeck (15e eeuwsch handschrift), door Dr. Gessler hier voor het eerst gepubliceerd; de tweede stamt uit het Noorden, dagteekent uit 1466 en werd reeds in 1914 door den predikant P.W.J. Van den Berg in zijn 'De Viering van den Zondag en de feestdagen in Nederl. vóór de Hervorming', uitgegeven. Wat vooral aan deze kleine studie een echt-wetenschappelijke waarde | |
[pagina 471]
| |
geeft is, niet zoo zeer de publicatie van het eerste stuk (wat al heel verdienstelijk is), maar de vergelijking, die de auteur doortrekt tusschen een Latijnschen (11e eeuw) en den Nederlandschen tekst, en vooral de grondige philologische aanteekeningen, die hij er bij maakt, getuigend voor de vertrouwdheid van steller met oude teksten van dit soort. Terloops, voor de Van Eyck-specialisten, een staving van de moderne theorie, die beweert, dat de hoofdfiguur van het Lam Gods wel degelijk Christus is. Dr. Gessler steunt hiervoor op den zin: 'En ic seg u bij mijnre (nl. Christus') moeder ende bi mijnen doeper Johannes...'. Ook de oorsprong en de plaats waar dergelijke 'brieven' uit den hemel vielen worden even aangeraakt. Alweer geeft de vergelijkende methode van den auteur klaarheid in het geval. Tot slot van deze rijke studie een paar nota's over het zgn. Gebed van Keizer Karel, dat nauw in verband staat met den hier behandelden Christusbrief. Deze schets is meer dan 'een welkome bijlage' - zij is een kleine maar desniettemin wetenschappelijke en methodische studie, waaraan letterkundigen, zoowel als philologen, genoegen zullen beleven en waarin folkloristen meer dan één aanknopingspunt voor verdere studie zullen vinden. Daarom warm aanbevolen. L. SIMOENS G. ENGELGERG, Lotsschakeering. - De Sikkel, Antwerpen, 1937, 229 blz., Fr. 28. Op de Withoef te Hulshout, verliest de boer Andries Van Eerdewegh, te vroeg, zijn vrouw Jeanneke Diels. Van zijn drie kinderen wordt Lien, al kneep ze ook eens de kat in het donker (blz. 76), een gezonde en eenvoudige boerin; maar Fik maakt, ten koste van geloof en zedelijkheid, carrière in de stad, - waar Fien, die haar man ontvlucht is, hem komt vervoegen..., tot zij in een gesticht belandt voor venerische ziekten: 'Zoo was het' (blz. 229). Nu kan een welwillend criticus van de behandelde tegenstelling platteland-stad gewagen, of van de andere man-vrouw; laten wij liever, met enkele raadgevingen tot den schrijver gericht, welwillend en meteen praktisch zijn: 1o) leer uw taal, om niet meer drijgt te schrijven (blz. 38), noch wenkbrouwen(blz. 61), noch men overrijdt (wordt overreden, blz. 163), noch bruischen (blz. 173), noch andere fouten; - 2o) laat uw stijl, dien u op dien van Walschap en Coolen wel vormen mag, meer persoonlijk klinken; - 3o) observeer en denk persoonlijk, buiten de gangbare sexueele romantiek om; en praat niet wijsneuzig over godsdienst, lijden en geluk (blz. 82), over man en vrouw (blz. 167), over lot en toeval (blz. 111; cfr. den titel en het einde); - 4o) indien u Katholiek is (wat wij uit blz. 97, 102 zouden opmaken), handel dan, ook als u schrijft, volgens uw geweten. Een kunstenaar moet, als kunstenaar, een man uit één stuk zijn; en waar een geloovige zijn geloof en zijn zedelijk verantwoordelijkheidsgevoel verliest, loopt hij groot gevaar ook zijn talent onvruchtbaar te maken.
Em. JANSSEN S.J. | |
[pagina 472]
| |
Staf WEYTS, Met Hélène op de boot. - Onze Tijd, Brussel, 1937, 130 blz., ing. Fr. 20, geb. Fr. 30. De compositie en de stijl van deze novelle (of kleine roman) doet ons aan de 'trois unités' denken van de klassieke Fransche tragedie: één beslissende levenswending staat voorgesteld, beslissend omdat verscheiden krachten en strevingen er versmelten in een als door een hoogere macht afgedwongen resultante. Persoonlijk voelen we veel voor zulke werken, want hun schijnbare eenvoud vergt meer talent en arbeid dan men, bij het eerste zicht, zou vermoeden: een onverbiddelijk penetreerenden geest namelijk, - een sterk geconcentreerde aandacht, tegelijk koel afwegend en die schouwend, - een soepelen, glashelderen en toch poëtischen glanzenden cultuur-stijl. De novelle van Staf Weyts is talentvol en met veel toeleg geschreven. In een verzorgden en verdienstelijken, betrekkelijk armen, nogal zwaren stijl (zie b.v. blz. 108-109); in een weinig correcte taal (onophoudend voor onophoudelijk, blz. 49 - rechtzinnigheid voor oprechtheid, ibidem - ontspringen (zonder voorwerp), blz. 98 - gelukken voor slagen, blz. 102 - aan wat? voor waaraan, blz. 116... enz.). Het onderwerp zelf - een heroplevende liefde - hoort, van a tot z, bij de sexueele erotiek thuis; bezwaarlijk kan het, in onzen tijd, oorspronkelijk genoemd worden, en wij vinden het hier, zonder diepte of breedte, banaal behandeld. Dat een katholiek auteur zulk een kunst-om-de-kunst-werkje schrijft, waarbij godsdienstige overtuiging, zelfs levensernst totaal ontbreken: daar kunnen we moeilijk bij. Neen, slecht of gevaarlijk is het boekje daarom niet; op blz. 38-39 (en elders) staan toch, voor jongere lezers, een paar woorden te veel!
Em. JANSSEN S.J. |
|