Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 426]
| |
Letterkundige kroniekWerelden
| |
IZiehier, zoo nauwkeurig mogelijk omschreven, onze bedoeling. Volkomen juist laat Stijn Streuvels door een van zijn romanhelden zeggen: 'Een roman is: het inlasschen van het wonderbare in de werkelijkheid' (Levensbloesem, blz. 212). Voor ieder kunstwerk is dat weliswaar het geval, en daarbij beteekenen 'wonderbare' en 'werkelijkheid' veel en weinig tegelijk. | |
[pagina 427]
| |
Onder de werkelijkheid verstaat men: wat men habitueel waarneemt, het alledaagsche, den gewonen gang van zaken; - onder het wonderbare: wat de aandacht trekt, het buitengewone, het verbazende, het vernieuwende. De inhoud van een roman zou dus zijn: in den doodgewonen slenter, een buitengewoon verloop. Iets buitengewoons, te midden van het gewone: iets avontuurlijks dus, iets machtigs, iets koddigs, iets heldhaftigs, iets verhevens..., of eenvoudig iets onverwachts! Maar het gehalte verschilt: het buitengewone moet, op de eene of andere wijze, cohaerent zijn, deel uitmaken van een geheele wereld; - en een romanschrijver plaatst dus, buiten en boven den horizon der stoffelijke dingen, een verbeeldingswereld waarin hij het verhaalde laat plaats grijpen. Het gehalte van dié wereld nu bepaalt, hoofdzakelijk, zijn waarde als romanschrijver. Het woord 'gehalte' blijft, nog eens, te vaag van beteekenis; het duidt op de intensieve volheid en zuiverende verhevenheid van de verbeeldingswereld. Twee aspecten, hoewel scheidbaar, van één grond-hoedanigheid; wij kunnen hen ook voedende concreetheid en eindelooze openheid noemen; of nog, van den kant van den kunstenaar beschouwd, geconcentreerde scheppingskracht en onvoorwaardelijken deemoed. Want de scheppende kunstenaar projecteert buiten zich de wereld van zijn verlangen. In hoever heeft hij die wereld waarlijk tot een wereld gemaakt, en welke is de magisch-zuiverende kracht van zijn verlangen? Het harmonisch antwoord op deze twee vragen geeft het peil aan van zijn kunstenaarschap; terwijl iedere wanverhouding ofwel, diabolisch, het kunstwerk tot schijn maakt en verlokking, - ofwel, moraliseerend, zijn stralende bekoring verdooft. In hoever creëert dus, in elk van de zes voorliggende werken, hun respectievelijk schrijver een wereld; en waarheen gaat, creëerend, zijn verlangen? * * *
De zes schrijvers zijn zes moderne romanciers; met dat gegeven kunnen wij onze vragen nog concreter formuleeren. De hedendaagsche romanliteratuur haalt haar onderwerpen zoo onmiddellijk uit het actueele leven op, dat zelfs de historische roman zoo goed als verdwenen is. Met den overgeleverden schat van schoonheid niet meer tevreden, wil men, in | |
[pagina 428]
| |
nieuwe wijsheid en schoonheid, het zoozeer vernieuwde, moderne leven vangen; men doet het door romans vooreerst, omdat de verhalende literatuur, uiteraard, gemakkelijk de kunst met nieuwe materie verrijktGa naar voetnoot(1). Onze tijd, met andere tijden vergeleken, is er een van, oogenschijnlijk laag-bij-den-grondsche, verovering en vernieuwing. Wat veroverde ieder van deze romanschrijvers nu, en waarheen drijft hij de vernieuwing? Iets van de werkelijkheid moet hij veroverd hebben voor den droom, waarin een diep verlangen stuwend leefde. Wat van de werkelijkheid? Voor welken droom? Welk stuwend verlangen? Het drievoudig antwoord daarop moet tot één synthese convergeeren, en die ééne synthese is slechts mogelijk in het licht van de algeheele waarheid: de levensbeschouwing op Roomsch-Katholieken grondslag. Laten we eerst bij ieder schrijver afzonderlijk stil blijven, om daarna onze resultaten te verbinden, zoo mogelijk te vereenigen. | |
II1. In welke wereld ademde WILLEM ELSSCHOT, toen hij Pensioen schreef? Willem Verstappen, een dienstplichtige in 1914, sterft, in 1918, als krijgsgevangene in Duitschland. Hij laat zijn ouders achter, zijn familie, een meisje en een onwettig kind; en het boek, in den mond van zijn zwager gelegdGa naar voetnoot(2), verhaalt hoe zijn moeder, naast andere kuiperijen, ook het pensioen inpalmt dat haar onwettigen kleinzoon zou toekomen... tot zij, zooveel jaar later, ineens alles moet teruggeven. 'Engheid van geest, laag winstbejag, onedele gevoelens' kenmerken de moeder, eventjes ook geheel de familie. Alleen de zwager is anders: zonder daarom heldhaftig te handelen, heeft hij, de gulle en goedhartige man, zin voor rechtvaardigheid en behulpzaamheid. Als een optimistisch Antwerpenaar komt hij voor, die zich over niets ergert, zich nauwelijks verbaast, met een cynische zakelijkheid de meest tragische toe- | |
[pagina 429]
| |
standen kan inzien en onschadelijk maakt, - die even zorgeloos zijn boek besluit als hij het aanving. Achter diens masker verbergt de schrijver zich met moeite. Zijn schijnbaar onschuldig sarcasme (hier en daar duidelijk gezocht) verraadt hem herhaaldelijk; ook, enkele keeren, een nauw hoorbare toon van verontwaardiging. Willem Elsschot ademt in een kleinburgerlijke wereld van Antwerpen. Haar enggeestigheid schaduwt hij, niet zonder verontwaardiging die ons met poze vermengd lijkt, donker en spookachtig; tegenover al het breedere en ruimere - godsdienstigheid, vaderlandsliefde, belanglooze verbondenheid onder familieleden - stelt hij zich volstrekt sceptisch aan: aanhoudend zou het, aan de ergerlijkste kleinheid, dienstbaar worden gemaakt... Willem Elsschot is, in dit boek, een moralist die alle moraal en alle grondige overtuiging verwerpt, - behalve die van een natuurlijke goedheid met kwajongensallures: een mengeling van ergernis en mildheid, geen van beide diep, noch verdiepend. 'Wees, in het leven, even uitgeslapen als nonchalant-goedhartig': elke andere stelregel klinkt, minstens, overbodig!
* * *
2. Met een heel ander temperament, ademde MAURICE ROELANTS eveneens in de kleinburgerlijke wereld (een andere kring echter) van de grootstad. Bert De Corte, zijn vriend Willem Ottevaere, zijn vrouw Hélène vallen, om de beurt, in de klauwen van Jules Rapallo, een internationaal financier. Zij kunnen zich er uit bevrijden en vinden de rust terug.... In de sobere, als gewetensvolle, gedenkschriften van Bert De Corte (blz. 9-125); in de fantastisch-speurende schrifturen van Willem Ottevaere (blz. 127-244) staat het geval, van uit een dubbel standpunt doorleefd en bekeken, eindelijk afgehandeld. En Maurice Roelants? Herhaaldelijk deed hij ons aan Menno ter Braak denken. Hij noemt zijn roman een 'document humain', maar hij heeft toch een letterkundig werk willen schrijven (blz. 5,7). Zijn protagonist is een berucht financier; toch zou de intrigue slechts bij toeval actueel zijn (blz. 6-7)! Hij weet niet of de zwaartillende ernst van Bert De Corte, dan wel de luchtige zorgeloosheid van Willem Ottevaere, de waarheid onthullen; misschien geen van beide; - hij besluit zijn | |
[pagina 430]
| |
inleiding echter met een vrome aanhaling uit Villon's 'ballade des pendus' (hij weet zelf niet 'door welk verband'). Hij neemt het leven waar, vol verrassende wendingen en paradoxale tegenstellingen; daartegenover schijnt hij naar de kennis van 'den nooit volledig gekenden mensch' (blz. 5) alleen te zoeken, om, als artist, met paradoxen te schermen. Zijn boek brengt ons tot een soort fatalistisch berusten in de menschelijke verscheidenheid eenerzijds, anderzijds, voor eenieder, in zijn zoo beperkte, persoonlijke levenswerkelijkheid (cfr. blz. 241-244): een magere troost, waarin men zich niet ziet, praecisief genomen, hoe 'alles terecht komt'. Maurice Roelants doet aan individualistische burgerpsychologie; meesterlijk gaat hij het doen en laten na van drie of vier personen, in bepaalde verhoudingen tot elkander. Niets heroïsch, niets komisch, niets mystieks, niets godsdienstigs, niets geloovigs hoe dan ook! Moderne burgers en hun vrouwen, neutrale cultuurproducten schommelend tusschen zelfzucht, drang naar avonturen en een zeker humanitarisme! Een muf, eng wereldje, waar het individu de maat is van alles en het individu niets anders zien kan dan zijn klein levensverhaaltje, los van het hiernamaals. Maurice Roelants verwart het blijvend heelal met de voorbijgaande actualiteit. Denkend aan zijn eigen aanhaling uit Pascal (blz. 6), kan men zeggen dat niet het heelal, maar de actualiteit hem verplettert. In de hedendaagsche cultuur onderscheidt hij het onkruid niet van de tarwe; de verdorrende, verstikkende krachten niet van den gezonden, normalen groei; het materieelegoïstisch individu niet van den naar God en offer gerichten mensch die, dank zij den God-Mensch Jezus-Christus, de maat is van alles. Hij ontbeert (wij baseeren ons op dit boek alleen) een eerbiedig waargenomen nood aan zedelijkheid, zuivering en heiligheid, aan eeuwigheid en God. Boven zijn wereld hangt geen hemel; zijn conflicten vinden geen oplossing; de verlossende Heiland, in de inleiding even gesuggereerd, blijft in het werk onvermoed. Alles getuigt van werkkracht, begaafdheid, kunstenaarsernst, een warm gemoed; maar de actualiteit verpletterde den schrijver. Hoe kwam dat? Het boek werkt té getrouw de formule uit van het materialistisch, a-moreel, agnostisch en a-traditioneel aesthetisme, met zijn hang tot zakelijke observatie en | |
[pagina 431]
| |
zelfs gelaïciseerde moraliseering, dan dat wij een eerste antwoord mogen achterhouden: Maurice Roelants viel, even, het verdorrende pseudo-intellectualisme van sommige moderne critici ten prooi, bij wie paradoxen en vernuft het zich openbarende leven niet alleen vervangen, zelfs te lijf gaan. * * *
3. Slaaf van het modern aesthetisme toont zich, op een heel andere wijze, MARCEL MATTHIJS: een democratisch aestheet die, in functie van den klassenstrijd en de crisis, het tragisch leven van werklieden voorstelt. Een half waanzinnige man verbrijzelde, in een aanzienlijke stadswijk, ruit na ruit; tot de politie hem arresteerde. Hoe kwam hij daartoe? Laat hem zijn eigen leven vertellen: zijn uiterste ellende, zijn armoede en zijn herhaalde ontgoocheling; zijn algeheele, haast wanhopige, verbittering; gij zult besluiten dat de man niet heelemaal verantwoordelijk meer is, en dat de schrijver evenmin goed schijnt te weten wat hij doet. Want waar komt zulk verhaal op neer? Een aanklacht tegen de samenleving, vanwege de onrechtvaardig verstootenen? Daarvoor mist het ernst en bezonkenheid! Een vlaag van verbittering? Het werd, jaren geleden, geschreven en nu herwerkt! Een brok literatuur? Maar dan niet zonder poze noch opgeschroefdheid! En in een heelemaal niet vlekkelooze taal en stijl! Onder voorwendsel wellicht van een soberen verhaaltrant, van een realistische oprechtheid, van een onverbiddelijk peilen in het mysterie van ziel en leven, komt men tot een plompe brutaliteit, een bitter fatalisme, tot een ignoreeren van elke diepere kracht, alsof deze niet zou bestaan. Onder zulken hemel ontbloeit geen hooge pracht: door een schijn van liefde en schoonheid verblind, bewerkt men beider ontbinding. De wereld van Marcel Matthijs is onwerkelijk, om zuiver-aesthetische doeleinden en methoden uitgedacht. Gevallen als dat van den ruitentikker bestaàn, daaraan twijfelt niemand; maar wie, als kunstenaar, zulke gevallen opzoekt en (zonder horizon) uitrafelt, doet het als revolutionnair of als aestheet, - en wie het als aestheet doet (dikwijls ook de revolutionnair) schept een wereld van sociaal onrecht zonder, in gelijke mate, te hongeren en te dorsten naar de gerechtigheid. * * * | |
[pagina 432]
| |
Bij deze drie romans passen reeds eenige, voorloopige, besluiten: a) Ze zijn geschreven in den eersten persoon: Elsschot en Matthijs fingeeren een verteller, Roelants gedenkschriften. De ik-vorm (door hoeveel romanschrijvers thans aangewend!) haalt - tusschen het verhaal eenerzijds, anderzijds het betoog, de bekentenis, het document humain - alle scheiding neer; intuïtief-psychologisch gericht, wil de moderne roman de meest verscheiden vormen van menschelijk leven en activiteit in zich opnemenGa naar voetnoot(3). Te gemakkelijk echter deelt men het zieleleven in en om zichzelf mede; te zelden brengt men het over in de sfeer van de onpersoonlijke contemplatie, waarin het meest concrete en persoonlijk gebeuren den glans krijgt van het algemeen-menschelijke, verwant wordt gezien met al het bestaande. Dat is hier, telkens anders, het geval: ieder van deze drie romans mist menschelijke, poëtische, religieuze diepte, intensiteit, horizon. b) De schrijvers staan tegelijk te ver van, en te dicht bij de werkelijkheid. Met een aanzienlijke quantiteit van concrete bouwstoffen trokken zij hun werken op; het boek van Roelants heeft zelfs iets van een buitengewoon knap geobserveerde en geconstrueerde revue. Maar met haast geen andere werkelijkheid dan de materiëele en de zinnelijke; en dus miskenden zij, bijna geheel, het spiritueele leven, zonder hetwelk het kunstwerk noch inwendigen gloed noch vastheid erlangt. c) Eén trek hebben zij gemeen: zij zijn misnoegd (Roelants het minst) en moralisserendGa naar voetnoot(4). De oorlog, de naoorlogsche toestanden en crisis maken hun misnoegdheid verklaarbaar en schragen hun egocentrische moraliseering (Matthijs vervangt de moraliseering door een aanklacht). Telkens krijgen we nochtans den indruk dat geen van beide ernstig dient opgenomen; hoofdzaak is dat een actueele roman of verhaal geschreven wordt. d) Geen van de drie werken is, ook maar van ver, katholiek | |
[pagina 433]
| |
geïnspireerd. Daaruit volgt - want twee van de schrijvers gaan toch voor overtuigde Katholieken door - dat de hedendaagsche romankunst, herhaaldelijk en beslist, elken invloed van den godsdienst weert. Veel omstandigheden gaven daar ongetwijfeld aanleiding toe; bevorderlijk voor de kunst lijkt ons, intusschen, zulke houding geenszins. | |
IIIElsschot, Roelants, Matthijs schreven (hoofdzakelijk) stadsromans in nieuweren vorm; Streuvels, De Man, Coolen schreven, naar ouderen trant, landelijke romans en verhalen.
* * *
4. Het nieuw werk van STIJN STREUVELS verschilt, van zijn vroegeren arbeid, nogal aanzienlijk. Godelieve Glabeke woont, het jongste kind van Naarden Binders en Leonie Glabeke, in den slechtbefaamden uithoek van het dorp. Om haar uitzonderlijke begaafdheid mag zij voortstudeeren; zij brengt het tot regentes, loopt zelfs college aan de Universiteit, neemt een drietal bedieningen waar, - tot zij, door een familieschande in haar eigen milieu teruggeworpen, daar een gelukkig huwelijk sluit. Een kind van geringe afkomst dat onbevredigd tot een hoogeren stand opklimt, dat in haar oorspronkelijken kring slechts vindt wat het noodig heeft: het is een even delikaat als rijk thema, waarvan wij alleen onderzoeken in hoever Streuvels het heeft kunnen beheerschen. Zelf een dorpsmensch ging hij, hier zooals elders, zijn dorpsmenschen zorgvuldig na: niet van uit de hoogte, maar staande in hun midden. Hier zooals elders liet hij zijn verhaal groeien, rustig en breed; zonder ongeduld of persoonlijk ingrijpen wilde hij zijn opstel zien worden wat hij in de werkelijkheid besloten zag. Greep hij, als onwillekeurig, tóch niet in? Om de veranderde werkelijkheid, in en buiten hem? Want het natuur-Vlaanderen, dat van Streuvels' groote werken, bestaat haast niet meer; en tegelijk heeft zich, bij den natuur-Streuvels, de cultuur-Streuvels gevoegd. Terwijl, vroeger, de cultureele belangstelling en ontwikkeling van den schrijver hem tot het getrouw uitbeelden | |
[pagina 434]
| |
van het haast zuivere natuur-leven in staat stelde, vermengt zij nu, met werkende natuur-krachten, specifieke cultuur-gedachten. De psychologie en de levensgang van Lieveke Glabeke, niet heelemaal het resultaat meer van geduldig waarnemen en peilen, werd ook reflexief samengesteld en vastgelegd; zoodat zelfs, om een te absoluut doorgedachte cultuur-thesis, de kunstenaar zich bij een onbevredigend einde neerlegdeGa naar voetnoot(5). Zal Stijn Streuvels, de laatste groote schilder van het landelijk leven, ook de moderne tweeslachtige dorpsgemeenschap, waar natuur en cultuur elkander vooralsnog schenden en verminken, even machtig kunnen voorstellen? Levensbloesem, een kranig pogen in die richting, blijft, hoewel geen slagen, den grooten schrijver volkomen waardig. Hoewel een boek voor gevormde lezers, is het natuurgezond en krachtig; hoewel opgesteld uit dagelijksche waarneming, midden onder de menschen, van hun kwaad en hun goed, sluit het nergens een horizon af of een stuk hemel buiten. * * *
5. Een oude koets, waarin eens vier menschen zijn verdronken, en die daarom, ergens bij een rijtuigschilder, doelloos staan blijft: fantaseer, omheen dat gegeven, een bonte geschiedenis; bonter (en reëeler meteen) dan die van HERMAN DE MAN zult ge haar nooit maken. Ge moet vooreerst de schrijver zelf zijn, om zulke constructie te bedenken. Van zijn negen tafereelen, los van elkander, behelst het vijfde het ongeluk met de koets. Vier gaan vooraf en vier volgen; - zie toe, zij dragen, in dezelfde volgorde, dezelfde titels. De eerste vier vertellen den levensloop van de koets (om het zoo te noemen) vóór het ongeluk: zij was bruidskoets, lijkkoets, reiskoets, ziekenkoets; zij verborg angst, rouw, vrees, scheidingspijn, trots, - en, toen zij, voor 't eerst, niets dan uitgelaten plezier verborg, reed zij den dood tegemoet. De laatste vier tafereelen halen den levensloop van ieder der vier slachtoffers op: vier welstellende middenstanders uit Gouda, die, telkens op een andere wijze, van het eene avontuur uit, | |
[pagina 435]
| |
door een avontuurlooze handelszaak heen, in een ander avontuur terechtkomen dat het eerste als besluit: in den dood; - vier doorloopende levensgeheimen van liefde en haat, zuiverheid en zakelijkheid, kunstenaarsgrillen en burgerlijk fatsoen. En de uitkomst van geheel den bundel: in een warnet van levensmysteriën zit de ongelukskoets verweven. Niemand bij ons grijpt, als Herman de Man, met volle handen in de algeheele werkelijkheid, zij het slechts in die van Oudewater en Gouda; niemand haalt, zooals hij, de latente paradoxen op uit iemands karakter of levensloop; niemand staat, even kinderlijk verrast en even eenvoudig begrijpend, tegenover de uiterste inconsequenties. Concrete werkelijkheid en onbegrijpelijk mysterie vloeien bij hem in elkander: het mysterie wordt concreet, het concrete wordt mysterie. De vruchtbaarste schrijver wellicht van het verloopen jaar; een van onze meestbegaafde regionale schrijvers! Een oerkracht, met een productie als 'het wassende water'! Wist hij zich wat meer te besnoeien, zijn taal even te verfijnen, zijn werkelijkheid lichtjes uit te zuiveren, en, met hier en daar een trekje, einders open te leggen: hij werd, dank zij de weelderige verscheidenheid, den steeds verrassenden inhoud, de krachtige en gezonde grootheid van zijn werken, misschien de beste onder de bestenGa naar voetnoot(6).
* * *
6. 'Wegen terug' heet het eerste van de vijf hier gebundelde Kerstvertellingen; ieder van de vijf maakt den indruk als ging ANTOON COOLEN zelf, van de stoute heroïsch-getinte romantiek die Dorp aan de rivier en De drie gebroeders kenmerkt, terug tot de stemmige dorpsatmosfeer en de zacht werkende Voorzienigheid, die, na Kinderen van ons volk, De schoone voleinding zoo vredevol omgeurden. Want elk verhaal stelt het gelukkig makend besluit voor van een geheel leven, of bijna toch. Tusschen moeder en de groot geworden kinderen, tusschen man en vrouw, tusschen rijken en armen kunnen geschillen rijzen en verdeeldheid duren; eens wint het het vroom geloof; - en, op het Kerstfeest vooral, ziet men alles in één vreugde die, na lang botten, verrassend openspringt. Bijna elk verhaal is 'de schoone voleinding' van | |
[pagina 436]
| |
jaren van smart, trots, beproeving, onwennigheid, of slechts oude herinneringenGa naar voetnoot(7). Kerstmis in de Kempen: de titel kón niet beter gekozen. De ster van Kerstnacht priemt, in het Kempisch dorp, tot in het diepste hart van boeren, boerinnen, oude vrouwen en blije kinderen. Schaduwen, boosheid, bezorgdheid verzwinden; het wordt een verrassende weelde, een overvloed van genot en geluk, een volkomen vrede, want de menschen zijn hier van goeden wil. Een sterk boek van Coolen zal men, denkend aan Dorp aan de rivier of De goede moordenaar, dezen bundel niet noemen. Tenzij men zijn teer-weelderige stemmigheid voor kracht gaat houden; en, ja, daar is geen bezwaar tegen. Zijn toon lijkt ons, in alle geval, den schrijver meer eigen; en wellicht bereikte deze in dien geest, zijn meest evenwichtige en volkomen productie nog!
* * *
a) Wij hoeven de waarde van deze regionale romans of verhalen niet te overschatten; het zijn toch merkwaardige vruchten van een gezonden boom; - en de landelijke bevolking, met haar overgeërfde zeden, denkwijzen en karakter, blijft, voor de verhalende letterkunde (waarschijnlijk voor de kunst in het algemeen), nog de vruchtbaarste voedingsbodem. b) Poëzie onderscheidt deze werken van de andere; zij glanst op uit de verbondenheid van de schrijvers met land en bevolking. Diep in den grond en diep in het verleden wortelt hun kunst: vanzelf nemen zij, bij nog onvervalschte menschen, innige roerselen waar, onbepaalde stuwingen, eeuwenoude krachten; spontaan plukken zij, uit den natuur-bloei dien zij alom waarnemen, keurige ruikers. c) Toch vertoont ieder schrijver, zeer duidelijk, zijn eigen temperament. Coolen blijft de receptief-gevoelvolle, die zijn gecompliceerd, vreemd-verleidelijk, soms buitensporig romantisme beter te bedwingen wist. De Man is, in het Zuidhollandsche landschap, de vreemde ziener: zooveel ongewoons en verbazend neemt hij waar; en men moet het - als hij vertelt - toch vanzelf sprekend vinden! Streuvels, de rustigste en breedste, heeft, van zijn spontanen eenvoud, den machtigen | |
[pagina 437]
| |
zwier overgehouden waarmede hij zijn verhaal, sierlijk en beheerscht, getrouw uitwerkt. Te veel reflexie heeft echter de als onbewuste schoonheid die andere werken kenmerkt, even geschondenGa naar voetnoot(8). | |
IVOnder een drietal tegenstellingen brengen wij onze voornaamste suggesties samen: 1o) De landelijke wereld inspireert de romanschrijvers beter dan de stadswereld. Omdat zij meer normaal is! Daar is rust, traditie, verbondenheid en geloof. Daar, in het trager levensrhythme, werkt alles normaal door; daar kent men zijn buurlui en geheel de kleine wereld waar men deel van uitmaakt. Daar is de Lente herleven en de nacht donker; daar hoort men de ruischende boomen, de zingende vogels en het ver-uitdeinende angelus; daar arbeidt men zoolang het licht is, en men rekent op aarde, zon en regen. Daar beroeren de levensdrama's een vijvervlak dat de zon weerspiegelt... Het stadsleven daarentegen zit onder conventie en contracten bedolven, binnen hooge muren die de voorbijrijdende vrachtwagens daveren doen. In grijze schemering zoeken de menschen één straaltje zon; zelfzuchtig verdedigt ieder het zijne, en hunkerend maken zij van den nacht een ongezonden dag. Ook daar kan, hoewel minder rustig en poëtisch dan op het land, de verhaalkunst zich voeden. Met menschentypen, armen en rijken, met straattooneeltjes en familieconflicten, met gezamenlijke levensvormen en maatschappelijke toestanden, met cultureele en godsdienstige stroomingen; - het komt ons voor dat de romantische schrijvers van verleden eeuw en het ouder geslacht van nu, beter dan de tegenwoordige jongeren of pas volgroeiden, daarin slaagden. Het goed hart en de milde gulheid, bij hen meer aanwezig, maken, voor een grooter deel dan men meent, den sympathieken verteller! 2o) Instinctmatig laat men het landelijk milieu met de natuurwereld, het stadsmilieu met de cultuurwereld samenval- | |
[pagina 438]
| |
len: De Man en Coolen zouden dan natuur-menschen behandelen, Elsschat en Roelants cultuur-menschen, Streuvels en Matthijs zouden een tusschenpositie innemen. Daartegen staat dat de personages van Elsschot cultureel weinig hoog zijn gestegen, evenmin (al is de schijn anders) als die van Roelants; - terwijl de stijlvolle traditie van Coolen's boeren, hoezeer deze in andere opzichten ook primair bleven, niet zonder een eeuwenoude verfijning bestaan kan; terwijl ook Streuvels, reactionnair bijna, het verminkende, het schendende van de zoogenaamde stadscultuur aanvoelt. Het woord 'cultuur' sticht verwarring. Niet naar de quantiteit van zijn geschriften en lectuur, vergaderingen en propaganda, mag men het cultureel peil van een volk vaststellen; wèl volgens zijn collectief streven naar intellectueele synthese en moreele heldhaftigheid. Bouwers aan eigen cultuur richten geen trotschen toren van Babel op die de spraken verwart; wel een nederig-onstuimige kathedraal waarin zij zich, knielend, vereenigd weten. Het werk van Elsschot noemen we dan, cultureel beschouwd, prettig geschreven ontspanningslectuur; dat van Roelants een nogal magistrale vergissing, dat van Matthijs een grove fout. Ontspanningslectuur, om de principiëele beperktheid; een vergissing, om de neutraal-individualistische methode; een fout, om de demagogische brutaliteit. - De boeken van Coolen en van de Man zijn, als verdienstelijke heimat-literatuur, cultureel belangrijk: altijd toch en in alle opzicht brengt het land aan de stad rust en ruimte, vrede en kracht, mildheid en verheffing. - Van Streuvels zegden wij reeds dat hij, op het landelijk leven, een cultuur-plant wilde enten: hij, de oudste van de zes auteurs, schreef nog het breedst-actueele verhaal. 3o) Haast ieder van deze schrijvers sluit zich binnen een bepaald genre op, beperkt zich bij een aesthetische formule. Zulke doenwijze noemen wij gewettigd, min of meer noodzakelijk zelfs; tenzij de technische kunstenaarsernst den eenvoudigen levensernst zou wurgen. Dan staat de auteur den mensch in den weg, en de verminderde mensch vermindert, zijnerzijds, den auteur. Specialisatie, zelfs voor den geleerde niet zonder gevaar, kan den kunstenaar verraderlijk verdorren en verkleinen: veel minder toch dan de wetenschappelijke arbeid is het kunstwerk | |
[pagina 439]
| |
van een beitelvaste techniek afhankelijk. Ons lijkt een groot artist ondenkbaar, op welk domein dan ook, die niet meteen, ook ver bezijden zijn onderwerp, een uitgebreide cultuur zou behoeven, en, ten overstaan van de meest centrale levensmysteries vooreerst, een nooit rustende bezinning en een heldhaftige edelmoedigheid. Altijd maakt de mensch het kunstwerk schoonGa naar voetnoot9, nooit omgekeerd. Niet het voorgesteld kleinburgerlijk milieu maakt de hier besproken stadsromans kleinburgerlijkGa naar voetnoot10; wél de geest waarin zij geschreven zijn. Zij missen de smartelijke hunkering naar waarheid en recht, naar liefde vooral; zij ontberen den voor alle groote kunst noodzakelijken achtergrond van een godsdienstige wereld; zij zijn min of meer handige, van min of meer talent getuigende mode-producten, waarin een systematisch gelaïciseerde wereldbeschouwing, naar dit of dat recept gedoseerd, het laatste woord mag zeggen. * * *
Een gezaghebbend criticus klaagde onlangs, met een weemoedig persiflage, de bloedarmoede en de bekrompenheid aan van de voornaamste Hollandsche en Vlaamsche romanheldenGa naar voetnoot11. Zoolang de auteurs zich buiten de algemeene verbondenheid en traditie stellen, kàn het niet anders: zoolang toch ademen zij, kunstmatig, in een aesthetisch laboratorium: een eigengereid wereldje waarvan zij het zonnetje aanbidden. En evenzeer als onze Vlaamsche, van huis uit katholieke, romanschrijvers, met een materialistisch berusten of niet-berusten, de kunst en de cultuur meenen te bevorderen, evenzeer verkleinen, verkrachten en verloochenen zij het kostbaarste in zichzelf, het hoogste van hun roeping, het beste van hun volk. |
|