Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 416]
| |
Philosophische kroniekPhilosophische Kroniek
| |
[pagina 417]
| |
ben; Theoria Colorum physiologica. Het tweede en het derde geven den tekst van het meesterwerk Die Welt als Wille und Vorstellung (blz. 653 en 773). De volgende deelen die binnenkort zullen verschijnen, zullen behelzen IV: de schriften over den Wil in de Natuur en over de grondvragen van de Ethiek; V en VI: de Parerga und Paralipomena; VII: de eerste uitgave van de Vierfache Wurzel, de Duitsche vertaling van de Theoria, de vertaling van de vreemde citaten en ten slotte, wat met de meeste belangstelling te gemoet wordt gezien, een uitvoerige Zakenregister. De uitgave werd door het Brockhaus-Verlag toevertrouwd aan niemand minder dan den voorzitter van de Schopenhauer-Gesellschaft, Dr Arthur Hübscher, een vakman van eerste gehalte. In zijn merkwaardige inleiding behandelt deze de geschiedenis van Schopenhauer's werken en handschriften en wijst op de beginselen die dezen herdruk beheerschen. De lezer besluit eruit hoe groot de vooruitgang is die deze uitgave scheidt van de eerste volledige uitgave van Frauenstädt en welk het onderscheid is tusschen Hübscher's opvatting en die van Deussen. Een scrupuleuze vergelijking van de handschriften met de gedrukte teksten heeft aan Dr Hübscher toegelaten talrijke fouten te verbeteren die in de vorige uitgaven waren binnengeslopen. Voor de eerste maal heeft hij gebruik gemaakt van Schopenhauer's voorschriften 'aan zijn zetter' en van zijn nota's betreffende zijn schrijfwijze. Men neme bijvoorbeeld de tekstcritische 'Anhang' van Deel II, waarin al de varianten van al de vorige uitgaven aangegeven worden, wat de minste bijzonderheden betreft: hoofdletter of kleine letter (Beide of beide); c of z (afficiren of affiziren); korte of langere vorm (anderm of anderem); scheiding of verbinding (da ist of daist); verschillen in de schrijfwijze van eigennamen (Plato of Platon), in de punctueering enz. Ook op wijsgeerig gebied zijn enkele varianten belangrijk, bijvoorbeeld bl. 543, regel 9 waar 'metaphysisch' later door 'transzendental', vervangen werd. Men ziet onmiddellijk in met welke wetenschappelijke nauwgezetheid deze prachtuitgave werd uitgevoerd en met welke bewonderenswaardige stiptheid elk woord, elke letter, elke komma verrechtvaardigd wordt. Dit groote werk bevat een andere hoedanigheid: bladzijde | |
[pagina 418]
| |
na bladzijde volgt het de dispositie van de Frauenstädt-uitgave met daarenboven een nummering van 5 tot 5 regels: dit laat de tekstcritische vergelijking toe - en wat nog belangrijker is - het gemakkelijk terugvinden van gelijk welk citaat uit Schopenhauer daar de citaten over 't algemeen gedaan werden volgens de vroegere Brockhaus-uitgave. Wat de verwijzingen betreft die Schopenhauer zelf gedaan heeft naar zijn vroeger werk, zonder moeite worden zij geverificeerd dank zij het aanbrengen tusschen haakjes van de pagineering der uitgaven die Schopenhauer heeft gebruikt. Met dit werk dat even mooi voorkomt als wetenschappelijk degelijk, dienen de uitgevers hartelijk te worden gefeliciteerd: hun piëteitsvolle onderneming zal een blijvend instrument blijven voor al wie zich aan het denken van Schopenhauer interesseert. | |
II. - Middeleeuwsche Wijsbegeerte.Ook over het middeleeuwsche denken zijn er twee alleszins merkwaardige boeken verschenen, vooreerst de Geschichte der christlichen Philosophie, van E. Gilson en Th. Böhner.Ga naar voetnoot(2). De samenwerking van beide geleerden wordt verklaard door het feit dat de beroemde professor aan het Collège de France aan P. Böhner zijn nota's van talrijke universitaire colleges heeft overgemaakt: op de 29 hoofdstukken van deze geschiedenis zijn er 10 van de hand van P. Böhner: de andere werden door hem geschreven naar het materiaal verschaft door Gilson. Het werk verdient de meest sympathieke belangstelling om meer dan een reden. Het bestudeert niet de philosophie van de middeleeuwen maar de evolutie van het wijsgeerig denken der Christenen van af de eerste eeuw tot aan de Renaissance. De lezer krijgt hier dus een buitengewoon interessante uiteenzetting van de gedachte der Vaders, bestudeerd niet alleen in haar betrekkingen tot het later denken, maar ook in haar eigenwaarde. Het werk is, tweedens, opgesteld naar de bronnen: talrijke aanhalingen zijn er het bewijs van evenals de levendigheid, de concreetheid, de directheid van het synthe- | |
[pagina 419]
| |
tisch exposé. De schrijvers maken, ten derde, gebruik van een vrijheid die men hun niet betwisten kan: zij denken er niet aan Ueberweg-Baumgartner of De Wulf te vervangen (met hun bibliographische schatten en hun nauwgezette alzijdigheid) maar vooral de meest typische synthesen te doen herleven zoowel van de Vaders als van de Scholastieken. Ten slotte volgt op elk hoofdstuk een bladzijde uit het werk van den bestudeerden auteur: deze bloemlezing is uiterst geslaagd: de geciteerde teksten lijken ons een juist beeld te schenken zoowel van den stijl als van de beweging van het denken bij elken schrijver. Meer dan waarschijnlijk gaat deze Geschichte der christlichen Philosophie een schitterende toekomst te gemoet: niet alleen munt zij uit door de wetenschappelijkheid van haar opzet en den ernst van haar bronnenstudie doch ook door de klaarheid van haar exposé, van haar plan, van de vele philosophische bepalingen die zij aanhaalt. De zin voor het essentieele groepeert harmonisch en bevattelijk de vele stellingen van een denker om enkele grondbeginselen; de voorstelling is levendig en aanschouwelijk: liever dan zich te beperken tot abstracte ideeën schildert zij u het levende denken af van den mystischen H. Bernardus, van den allegorist Pseudo-Honorius van Autun, van de psychologen Hugo en Richard van Saint Victor, enz. Het boek, zeggen de schrijvers, is vooral bestemd voor beginnelingen. Wij zullen het niet betwisten doch voegen er aan toe dat gelijk welke gecultiveerde mensch met een dergelijk werk kennis moet nemen en dat zelfs de professor in de wijsbegeerte er niet alleen een aangename lectuur zal vinden doch vele prikkelende suggesties en een breed-aangelegd kader voor zijn eigen monographische studies. * * *
Ook het zware boek van Prof. Hans Meyer zal onder de talrijke werken over den H. Thomas van Aquino een eereplaats bekleeden.Ga naar voetnoot(3) Het verzoent een stevig exposé van systematischen aard met een historisch standpunt dat in elk probleem en bij elke oplossing het geschiedkundig kader zoekt te bepalen. Rechtstreeks gevoed aan de bronnen is het, tot in de laatste geledingen, klaar en duidelijk ingedeeld; het is in een duide- | |
[pagina 420]
| |
lijke en vlotte taal geschreven, zakelijk en zwierig; op elk oogenblik blijft het kalm-objectief, even verwijderd van de oncritische ophemeling als van de onrechtvaardige afbrekerij. Het vormt een veiligen gids bij de inleiding tot de rechtstreeksche studie van Sint Thomas en dank zij zijn namen- en zakenregisters, een wetenschappelijk instrument dat uitstekende diensten zal bewijzen.
De eerste Afdeeling bepaalt de stelling van Thomas in de XIIIe eeuw: zijn verhouding tot de bronnen (op een overzichtelijke en niet monographische wijze behandeld); de eigenaardigheid van zijn denken, de kentrekken van zijn persoonlijkheid en zijn uiterlijken levenswandel. Hierbij dient het aanhangsel (bl. 606) gevoegd waar de werken van S. Thomas zijn vermeld in de chronologische volgorde. Het Librum de Causis wordt er zonder verderen uitleg verwijderd van de andere opuscula.
Het tweede deel bevat vooreerst wat men de Thomistische metaphysica mag heeten, onder den titel: de structuur van de werkelijkheid. Kernpunt schijnt voor den auteur de bepaling te zijn van de individueele realiteit. Van historisch standpunt heeft Prof. Meyer gelijk, ook uit ontijdelijk systematisch standpunt kan hij zijn stelling verdedigen ofschoon weer anderen de gegrondheid ervan zullen in twijfel trekken. Men zal vooral de aandacht vestigen op de bladzijden gewijd aan het individuatie-beginsel waarin Prof. Meyer zich verwijdert van de traditioneele thomistische leer. Bij de transcendentaliën wordt zelfs geen gewag gemaakt van het probleem opgeworpen door het schoone. De leer van de analogie wordt objectief en duidelijk voorgesteld, in haar beteekenis onderstreept, doch niet tot haar laatste gronden herleid. Volgt dan de algemeene leer van de wereld. Terwijl wij zelf, voor een tien jaren, meer op de deductieve éénheid van S. Thomas' wereldbeschouwing hadden gewezen - visie van het Heelal uit God, in God, naar God - gaat Prof. Meyer inductief te werk. Hij klimt op van de levenlooze lichamen tot God, langs de planten, dieren, menschen, hemellichamen, zuivere geesten. Men zal hier vooral de degelijke, historisch-opgevatte uiteenzetting van de anthropologie waardeeren alsook de zeer trouwe weergave van de Godsbewijzen. Het critisch exposé betreffende het individuatiebeginsel had ons laten hopen | |
[pagina 421]
| |
dat ook andere moeilijkheden de grondige critiek van den auteur uitgelokt zouden hebben: dit is niet zoo: de noodzakelijkheid van de onsterfelijkheid bij een 'substantia incompleta', de grond van de vrijheid bij de Engelen, de menigvuldigheid van de ideeën ten overstaan van de enkelvoudigheid Gods worden zonder meer bevestigd naar de woorden van Sint Thomas. De beschouwingen over de natuur van God leiden het begrip Schepping in, dat behandeld wordt in verband met de oorzakelijkheid in de wordende wereld. De Schepping is een orde: vandaar de langste en o.i. de oorspronkelijkste afdeeling in het werk van Prof. Meyer, prachtige toelichting van het meer beschouwend doch zoo mooie boek van P. Wébert, O.P. 'Saint Thomas, le Génie de l'Ordre'. De orde in God, beginsel van alle ordening; de orde in de wereld die is en wordt; de orde vooral in den mensch: orde van de kennis (ken-functies, ken-object, waarheid en wetenschap), orde van het handelen (zedelijke goedheid en deugd), orde van het gemeenschapsleven (gemeenschap, wet en recht), orde van de zaligheid (openbaring en genade). Op gansch bijzondere wijze vestigen wij de aandacht op de hoofdstukken gewijd aan de Waarheid en aan de Wetenschap, waar wij nochtans een uitgebreider exposé van de wis- en natuurkundige wetenschappen hadden gewenscht; op het kapittel over de waarde en de zedelijke goedheid waar wij met vreugde constateeren dat de auteur scherp het onderscheid maakt tusschen doel en waarde en de Thomistische zedeleer tot een waardetheorie herleidt; op de bladzijden gewijd aan de betrekkingen tusschen individu en gemeenschap waar vele katholieke afgestudeerden eens te meer zullen kunnen inzien dat de oude, orthodoxe leer van S. Thomas, verre van een sociocentrisch systeem te zijn, klaar en duidelijk de primauteit toekent aan den persoon over de gemeenschap. Een suggestieve samenvatting over de moeilijkheden opgeworpen tegen het Thomisme en over de beteekenis van S. Thomas voor den vooruitgang van de philosophie besluit dit alleszins merkwaardig boek dat, grondig en bevattelijk, een synthese levert van al wat door en rondom het Thomisme wordt gezegd. | |
[pagina 422]
| |
III. - De Philosophische Bibliotheek.Op Woensdag 28 April 1937 vierde de 'Philosophische Bibliotheek' haar tienjarig bestaan. Na al wat destijds daarover geschreven werd blijkt het onnuttig eens te meer te wijzen op de cultureele beteekenis van haar stichting en op haar succes in deze gewesten of nogmaals te herdenken hoe zij tot stand kwam. Het zij mij echter toegelaten één enkele bijzonderheid te voegen bij de reeds bekende details. In den Zomer 1926 drukte mijn vriend Dr F. De Hovre den wensch uit mijn nota's van Inleiding tot de Wijsbegeerte te publiceeren en met hem onderzocht ik de mogelijkheid ze te laten drukken in zijn Paedagogische Studiën. Indien ik mij niet vergis was hij de eerste die het idee lanceerde van een zelfstandige philosophische reeks en er over sprak met Prof. Van Goethem: deze nam verder de zaak in handen, stuurde ze naar practische verwezenlijking en zorgde voor de voornaamste medewerking. De Philosophische Bibliotheek werd in haar leiders, medewerkers en uitgevers gehuldigd in een feestzitting te Leuven, waarna de redevoeringen en voordrachten gebundeld werden in een GedenkboekGa naar voetnoot(4). Dit bevat naast een voorwoord van Prof. Van Goethem, een openingswoord waarin Prof. Mansion de voornaamste werken van de Bibliotheek kenschetst en een slotrede van Prof. Mgr Noël die wijst op den gemeenschappelijken geest, welke het Hooger Instituut te Leuven en de Philosophische Bibliotheek bezielt. Twee wijsgeerige voordrachten vormen 'le morceau de résistance'. In de eerste (waarvan een gewijzigde Fransche versie verscheen in het collectief werk 'Cartesio' te Milaan, Vita è Pensiero) had ik de eer enkele van de stellingen van Ethica III te ontwikkelen en aan te toonen hoe, naar mijn oordeel, het zedelijk bewustzijn logisch noodzakelijk dank zij een reeks logisch onvermijdelijke synthesen, met de eerste evidenties van het Cogito verbonden is. Prof. Buytendijk, hoogleeraar te Groningen, volgde met een zeer belangrijk en synthetisch betoog over het Instinctprobleem, dat hij, steeds oorspronkelijk en levendig, in het kader van de laatste studies op een suggestieve en leerrijke wijze ontwikkelde. Sedert de feestzitting te Leuven verschenen drie nieuwe wer- | |
[pagina 423]
| |
ken in de Bibliotheek. Vooreerst de bijdrage van de Vlaamsche Wijsbegeerte aan het derde Eeuwfeest van Descartes: een boek van Prof. De Vleeschauwer over René Descartes, Levensweg en WereldbeschouwingGa naar voetnoot(5). Of Descartes zelf zijn systeem wereldbeschouwing zou geheeten hebben valt te betwijfelen, hij die droomde van een stipt wiskundig opgevatte philosophie. Prof. De Vleeschauwer heeft dit werk over Descartes anders opgevat dan zijn boek over Kant: hier worden biographie en gedachtenontwikkeling nauw verbonden en ineengeweven onder een reeks titels waarvan de eene geographisch, de andere philosophisch zijn en ten minste één in 't Nederlandsch vrij zonderling klinkt: 'Le Monde bedreigd'. Het boek dat in ongeveer drie maanden en half geschreven werd, herinnert te veel aan het genre van de geromanceerde biographie. Wat ons betreft, wij houden meer van het opzet van 'Immanuel Kant' dan van de uitwerking van 'René Descartes'. Doch deze kritieken die slechts bijkomstig zijn en meer den vorm raken, treffen niet het minst den inhoud. Descartes werd bestudeerd naar de bronnen en in het kader van de voornaamste biographieën. De interpretatie lijkt ons in de groote lijnen traditioneel. Men kan het niet eens zijn wat bijvoorbeeld het 'malin génie' betreft en de religieuze inspiratie van Descartes, zeker blijft het dat de bijdrage van Prof. De Vleeschauwer uitmunt door haar stipt wetenschappelijke kenmerken, door haar bijna scrupuleuze openheid voor de bijzonderheden, door haar wijsgeerige grondigheid en haar litteraire voornaamheid: een werk dat onze Vlaamsche wijsbegeerte verrijkt. Met 'Wijsbegeerte van dezen tijd' bekroonde Prof. F. Sassen (Nijmegen) zijn meesterlijke geschiedenis van de wijsbegeerte die aldus vijf deelen bevat.Ga naar voetnoot(6) Dit werk mag even geslaagd heeten als de vorige: klare en diepgaande synthetische inleiding; logische en sprekende indeeling van de voornaamste stroomingen (Voluntarisme en pragmatisme; criticisme en levensphilosophie; terugkeer naar het realisme; christelijke wijsbegeerte); objectieve en overzichtelijke ontleding van de voornaamste systemen waarbij o.m. het exposé van Bergson, van Scheler, van de existentie-philosofen bijzonder geslaagd voorkomt terwijl helaas! de uiteenzetting van Blondel en | |
[pagina 424]
| |
van Croce niet zonder voorbehoud aanvaard zal worden; beknopte doch goed gekozen bibliographische gegevens die den nieuwsgierigen lezer verder zullen voeren; klare, beweeglijke en toch stevige taal die zich aan de minste schakeeringen van de gedachte aanpast. Prof. Sassen weze hartelijk gelukgewenscht met zijn heerlijke onderneming: de belezenheid, de smaak, de grondigheid, de toewijding die hij in dienst heeft gesteld van de Nederlandsche cultuur, verdienen ook in Vlaanderen dankbare sympathie. Een andere Noord-Nederlander, Prof. Buytendijk heeft aan de Philosophische Bibliotheek zijn hoog gewaardeerde medewerking toegezegd. Onder den titel 'Grondproblemen van het dierlijk leven'Ga naar voetnoot(7) heeft hij een reeks opstellen vereenigd, ontstaan uit voordrachten gehouden in Vlaanderen, in Nederland, in Hongarije, te Parijs enz.. Over die 'membra disjecta' waait een zelfde geest: zonder de gegrondheid van de technisch gerichte physiologie te loochenen verdedigt Prof. Buytendijk met een indrukwekkend feitenmateriaal en schatten van interpretatievermogen het idee dat er ook plaats is voor een meer theoretische (methodisch-geesteswetenschappelijk geörienteerde) physiologie. Van dit standpunt dat de dierlijke functies niet beschouwt als zuiver lichamelijke processen noch als louter psychische verrichtingen, maar als eigenaardige, synthetische, vitale gedragingen, komt Prof. Buytendijk er toe niet alleen nieuw licht te werpen op het 'verstaan' van het dierlijk leven doch ook klaarder het wezensverschil te doen uitkomen tusschen dier en mensch. Een overzicht van de titels der hoofdstukken volstaat om te bewijzen dat geen enkel essentieel aspect van de dierlijke gedraging voorbij werd gezien. De eerste bijdrage die ook voor den logicus van groot belang is, handelt over 'aanschouwing en denken in de kennis van de levende natuur': de philosophie van de wetenschap en meer bepaald de methodologie van de biologie worden hier, zoo niet voor afdoende oplossingen, toch voor scherpe probleemstellingen en vruchtbare suggesties gesteld. Volgen dan opstellen over het instinctprobleem, over de vorming van nieuwe gewoonten als levensverrichtingen, over het | |
[pagina 425]
| |
spelen en over de geluiden der dieren, over de rust en over de dierlijke beweging. Wat bij Prof. Buytendijk steeds treft is het samengaan van een breed-menschelijke cultuur (ook op artistiek gebied) met de strengste eischen van de positieve wetenschap; de bekendheid met de vakliteratuur, waarvan geen studie hem ontsnapt, dient als prikkel voor de eigen interpretatie van de feiten; de critische zin en de bewustheid van de eigen methode gaan samen met de stoutmoedigheid en het gezond verstand van de hypothesen; de schijnbaar eenvoudigste besluiten als het oordeel 'dat de dierlijke beweging geen functie is van de spieren plus het zenuwstelsel maar een functie van een levend organisme dat (als geheel) in relatie tot zijn milieu staat' rijzen op uit een reeks fijnzinnige en diepere overwegingen, critieken op andere theorieën, verklaringen van zelfstandige observaties. Met werken zooals die van Prof. Buytendijk, Prof. Sassen, Dr Van der Bom heeft de Philosophische Bibliotheek die haar ontstaan te danken had aan Vlamingen, eens te meer bewezen dat zij op een wijze die van alle critiek onttrokken is, in dienst staat van de Nederlandsche cultuur en van de 'Wijsgeerige wetenschap' zonder meer. |
|