Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 399]
| |
Papini's nieuwe Oogst
| |
[pagina 400]
| |
Gedurende den zomer trok Papini zich als gewoonlijk in de eenzaamheid der bergen terug, doch inplaats van voort te werken aan het tweede deel der litteratuur-geschiedenis, liet hij zijn fantasie den vrijen loop en schiep, als verpoozing tusschen den meer gedocumenteerden arbeid, zeven prachtige legenden over figuren rond de H. Passie: I TESTIMONI DELLA PASSIONEGa naar voetnoot(3), in de nederlandsche vertaling: KRUISGETUIGEN getiteld. Aan dezen nieuwen opbloei, die zulk een belangrijken oogst opleverde, willen we deze bladzijden wijden. | |
De Sint Catharina filmBij velen heeft het verbazing gewekt, dat Papini, die zich dikwijls zoo schamper heeft uitgelaten over romanschrijvers, zelfs zoover ging om ze de 'publieke gifmengers' te noemen, die zelf nooit een roman heeft willen schrijven, zich wel bereid verklaarde om de veel meer uiterlijke kunst der film te dienen. Zou een scenario over een zoo geheel innerlijk levende heilige als Catharina van Siena wel mogelijk zijn? Hoe dacht hij zich de interpretatie van dit innerlijk vuur op het witte doek? Papini heeft op het meerendeel dezer bezwaren geantwoord in het voorwoord van het manuscript, dat de gegevens voor het scenario bevat. Weliswaar, zoo betoogt hij, domineert het realisme in de meeste films, doch er zijn er ook vele, waarin de régisseur vluchtige beelden geeft, die snel vervagen, slechts aanduidingen zijn, waardoor de fantasie van den toeschouwer wordt opgewekt, maar vrij blijft in de wijze van uitwerken zijner verbeelding. Ik besef ten volle het gevaar van 't op het doek brengen van bijbelsche tafereelen en heilige figuren, doch er zijn mogelijkheden om met inachtneming der grootste soberheid, het innerlijk leven uit te beelden en het door de toeschouwers te laten aanvoelen. Het leven eener heilige als Catharina van Siena, mag niet opgevat worden op dezelfde wijze als een moderne film vol avonturen en fantastisch gebeuren. De quintessence van haar leven was de heiligheidsbetrachting en daarom moet alles wat kleurig, anecdotisch en profaan is, vermeden | |
[pagina 401]
| |
worden, daar dit de aandacht zou afleiden van het mystieke leven der Sienneesche Maagd. Doch aangezien Catharina, vooral in haar laatste levensjaren, herhaaldelijk betrokken werd in heftige tooneelen van het openbare en politieke leven, kunnen deze tafereelen niet vermeden worden, maar wel in de grootste soberheid worden uitgebeeld. Overal moet de volkomen geestelijke harmonie van haar wezen domineeren. De realiteit moet in een sfeer der legende worden omgetooverd, zooals gebeurt in de fresco's der 14de en 15de eeuwsche schilders, bij het weergeven van een heiligenleven. Van haar jeugd af droeg Catharina het zwart en witte kleed der dominicanessen, daarom zal ook het zwart en wit in de film moeten overheerschen in alle tafereelen, waarin de heilige zelf voorkomt; daar tegenover lichteffecten van clair-obscur, zooals men ze in sommige schilderijen van Rembrandt aantreft. Heel haar leven vat Papini samen in drie episoden: de vlucht uit de wereld, de terugkeer naar de wereld en de zegepraal op de wereld. In de eerste periode voelt Catharina zich instinctmatig gedreven al het wereldsche te vermijden, de kleurrijke bonte spelen dier tijden, de weelderige bruilofstoeten en ridderlijke tournooien. Zij trekt zich terug in de natuur of in het kleine kamertje in het ouderlijk huis, dat als een cel is. Deze periode eindigt met het visioen van den Bedelaar, dien zij vanuit haar venster ontwaart en die Christus blijkt te zijn in de gedaante van een arme. Haar liefde tot God heeft haar gebracht tot de liefde voor haar evennaaste. Tegelijk met de Maria in haar wezen ontwikkelt zich nu ook de Martha. Zij verzorgt zieken en armen en schrikt niet terug voor de verpleging der meest afstootelijke lijders aan melaatschheid en pest. Maar ook predikt zij den vrede en verzoent vijandige menschen met elkaar, zooals zij later op groote schaal vijanden met elkander verzoenen zal en een einde tracht te maken aan de wanhopige verdeeldheid in Italië. Dat hevig verlangen naar vrede noopt haar naar Avignon te reizen, om Paus Gregorius XI over te halen terug te keeren naar Rome. Deze derde periode is vol activiteit: het verblijf aan het pauselijk hof te Avignon, de terugkeer naar Italië, waar Catharina, vooruit reizend, den Herder opwacht te Genua. Dan de zegevierende inkomste te Rome, waarvan zij geen ge- | |
[pagina 402]
| |
tuige zijn wil - haar doel is bereikt. Maar wel heeft de Voorzienigheid haar een taak toegekend bij de onlusten, die weldra volgen gedurende het conclaaf der nieuwe pauskeuze en Catharina zich tusschen het volk mengt, dat een Romein eischt als opvolger van Gregorius XI. Maar kort daarop is het aardsche bestaan van Catharina ten einde, zij heeft haar werk volbracht, de vlammende, vermanende brieven geschreven aan vorsten en Opperherders; zij heeft stervenden en ter dood veroordeelden in hun laatste levensuren gesterkt en tot het geloof teruggevoerd en eindelijk stemt zij er vrijwillig in toe, heel de zware last van het in de stormen wankelend schip van Petrus op haar schouders te dragen, zooals ook vóór haar Sint Franciscus de bouwvallige zuilen der Kerk van Rome gestut had. Vuur en bloed zijn de twee kenteekenen van Catharina's wezen. Dit is de eerste maal, dat Papini een vrouwenfiguur heeft uitgebeeld; en wanneer hij er ditmaal in toestemde - want 't was feitelijk een opdracht, geen eigen, vrije verkiezing - dan is 't voor een groot deel te danken aan het feit, dat de Sienneesche heilige zoo'n krachtig, haast mannelijk karakter had. Al was Catharina een vrouw, in haar uitlatingen en geschriften toonde zij een groote minachting voor het weeke al te vrouwelijke. Wanneer zij een man aanspoort tot een grootsche onderneming of tot het nemen van een heldhaftig besluit, herhaalt zij telkens de woorden: Wees niet verwijfd, handel zooals 't een man betaamt. Ongetwijfeld heeft zij vrouwelijke eigenschappen: een moederlijk gevoel voor armen, zieken en kinderen, maar toch is 't haar heimelijke wensch een man te kunnen zijn, in de krachtige beteekenis van het latijnsche woord vir, dat wil zeggen: - paraat te zijn in elk gevaar, kordaat in het nemen en uitvoeren van een besluit, onbuigzaam, bijna driest. Naast de gevoeligheid der vrouw is er de krachtige standvastigheid van den man. Evenals Michel Angelo in zijn bewondering voor Vittoria Colonna sprak over zijn 'grooten vriend', zou men van Catharina kunnen zeggen, dat zij een groote 'santo' was, inplaats van een 'santa'. Papini eert haar ook om het essentieel italiaansche in haar wezen. Evenals alle italianen is zij tegelijk contemplatief en dadenmensch, kunstenares en diplomaat; het valt haar mogelijk jaren achtereen in de grootste eenzaamheid te verblijven en dan zich opeens te | |
[pagina 403]
| |
mengen in het bonte leven der hoven en steden, om de harten en den wil der menschen te leiden. Uit deze enkele gedachten kan men opmaken, dat Papini in het ontwerp voor zijn scenario de figuur en het wezen der heilige nauwkeurig omschreven heeft; ook geeft hij aanduidingen voor de opeenvolgende gebeurtenissen; een draaiboek is het echter bij lange na nog niet. Dit zal trouwens door een vakman vervaardigd worden aan de hand van Papini's geschrift. | |
De litteratuurgeschiedenisOok in het eerste deel der STORIA DELLA LETTERATURA ITALIANA komt een hoofdstuk voor over de Sienneesche heilige, omdat zij als schrijfster der vermaarde brieven ontegenzeggelijk recht heeft op een eereplaats in de italiaansche letterkunde. In dit eerste deel zijn slechts negen auteurs behandeld en in het gansche werk, dat vier deelen bevatten zal, komen er maar zestig voor. Papini motiveert zijn keus der auteurs door vast te stellen, dat zijn geschiedenis der letterkunde opvoedend wil zijn, in zedelijk en in maatschappelijk opzicht. 'Zedelijk, wijl het naderkomen tot de schrijvers, die waarlijk groot waren, en derhalve waarachtige menschen zijn geweest, uit-stekend boven het alledaagsche, niet alleen zal meewerken tot een betere kennis der menschelijke natuur, maar vooral liefde voor het groote zal opwekken, en aansporen tot een zuiveren levenswandel, tot weerstand bieden aan moeilijkheden en tot een heldhaftig dragen van tegenspoed en ellende, maar nog 't meest van al, het verlangen zal sterken ons zelf steeds te overwinnen om op te kunnen stijgen naar de hoogste hemelen. Niet alle dichters zijn toonbeelden van volmaakte zedelijkheid, maar hebben toch hun nut, door als tegenstelling en contrast te wijzen op het gevaar en op het schaamtevolle dier zonden, waardoor soms de faam der grooten onteerd en bevlekt wordt. Maatschappelijk, wijl de dichters evenals alle kunstenaars beter dan de doorsnee-burgers het diepste wezen van hun land kunnen onthullen en den roem van het vaderland kunnen uit- | |
[pagina 404]
| |
beelden; zoodoende wakkeren zij de liefde aan voor ons volk en voor ons land. Pragmatisch omdat het ontleden der volmaakste en beroemdste werken niet alleen dienen moet als voorwendsel der filosofen om met duistere ingewikkelde bewijsstukken te schermen, maar om beginnelingen en ook den schrijvers zelf een grooter meesterschap te geven over de taal en meer beslissende overwinning in de kunst van het schrijven. De geschiedenis der Italiaansche letterkunde die ik mij voorstel te geven, moet het verstand niet zoozeer voeden dan wel de ziel doen rijpen, verrijken en opheffen. De drie voornaamste vruchten, die ik er van verwacht, zijn: opvoeden tot de hoogste deugden, Italië meer doen beminnen en de practijk der schrijfkunst onderrichten'. De negen uitverkorenen der 13de en 14de eeuw, de eeuw van vuur, aldus genaamd door Papini als tegenstelling met de gouden eeuw der renaissance, zijn: Jacopone da Todi, Guido Cavalcanti en Cecco Angiolieri; dan het tweede beroemde driemanschap: Dante, Petrarca en Boccaccio en ten slotte Dino Compagni, de eerste kroniekschrijver; Catherina van Siëna, de mystica en Franco Sacchetti, de novellist. Van die negen auteurs roept Papini het levensbeeld op, hun wezen, hun plaats in de maatschappij en in de letterkunde. Over de drie eersten schrijft hij o.a. in de samenvattende inleiding: 'De beste kant van hun talent is grootendeels een gevolg der hevige kracht en diepte hunner hartstochten, hetzij deze subliem waren of minderwaardig; hierdoor werden zij tot schrijven aangespoord en daardoor kon elk hunner, zinnebeeld of leidsman worden van een gansche schare. Jacopone da Todi vertegenwoordigt heel de religieuse lyriek vanaf het zonnelied van Franciscus, door de lofzangers heen tot aan de 15de eeuw, na eerst nog de basis te hebben gelegd voor de mysterie-spelen. Guido Cavalcanti vereenigt in zich het raffinement der provencaalsche dichters en de doctrinaire eros der Bologneezen, maar bovenal verpersoonlijkt hij, nog eerder dan Dante en samen met Dante, de “dolce stil nuovo” en is hij met zijn lyrische zoetheid, de voorlooper der groote minnedichtkunst der 14de eeuw. | |
[pagina 405]
| |
Cecco Angiolieri is terecht de beroemdste vertegenwoordiger der burleske, satyrische, realistische en volksche dichtkunst. Alle drie zijn zij, zoo niet altijd pioniers, dan toch de meest karakteristieke vertegenwoordigers van een bepaald genre: Jacopone van de religieuse, Guido van de amoureuze en Cecco van de schalksche lyriek'. Een der groote verdiensten van dit prachtig geschreven boek is, dat Papini het tijdsbeeld zoo voortreffelijk weergeeft en de karakters der behandelde schrijvers zoo raak teekent. Natuurlijk is het hoofdstuk over Dante van groot belang - o.a. om de diepe gedachte over Dante's Godsbegrip - maar wie reeds de Dante Vivo (De levende Dante) las, zal uiteraard niet veel nieuws meer vinden in deze 100 bladzijden. Heel belangwekkend zijn de Petrarca en Boccaccio studies. In Petrarca ziet Papini vooral het tweeslachtige in diens wezen, hoe het element van het water een determineerende invloed op zijn bestaan, zijn karakter en kunst heeft en ook de beschouwingen over Laura zijn van groote beteekenis. Boccaccio wordt ons voorgesteld, niet op de eerste plaats als de verteller van min of meer bedenkelijke verhalen, als de schrijver, die zijn publiek wil laten lachen, neen, Papini toont hem als de door den dood en het graf ge-obsedeerde. In Florence heerscht de pest en Boccaccio vlucht weg naar de nabije heuvelen om aan de besmetting te ontkomen, maar hij is alleen. Alleen met zijn herinneringen, alleen met zijn gedachten, zijn verdriet en zijn heimwee. In de stad sterven zij, die hij kende en beminde, sterft onder anderen zijn zevenjarig dochtertje, Violante, die hij later weenend bezingen zal; hij trekt zich terug in een eenzamen tuin, dien hij in zijn verbeelding bevolkt ziet met lachende minnaars, die in werkelijkheid echter uit elkander verdreven zijn, ver weg vertoeven of misschien reeds dood zijn. Hij verhaalt over hun liefde en hun dood. De betoovering is echter verbroken; de drie jongelingen uit de verhalen zijn in werkelijkheid één enkel eenzaam, rijpgeworden mensch, de zeven andere gestalten zijn schimmen uit een nabij of verafgelegen verleden. Boccaccio is ontzettend eenzaam en zijn boek is, evenals zoovele groote werken, feitelijk niets anders dan een vlucht om die eenzaamheid te verdrijven door een denkbeeldig gezelschap van minnende paren | |
[pagina 406]
| |
op te roepen en een poging om het droevige zijner uitgebloeide jeugd te vergeten in de schittering van een landelijk, komisch of erotisch feest. En dan wijst Papini op al de voorbeelden, waarin dat motief van dood en graf weerklinkt als ondergrond van den schaterlach. Zoo wordt Boccaccio de meest tragische mensch, in plaats van den obscenen schrijver, dien men gewoonlijk in hem ziet. Merkwaardig ook zijn Papini's uitspraken over de pest, waarin hij de aanleiding ziet voor anarchie. Er is geen gezag meer nu er zoovele gezagvoerders stierven; aan de wetten wordt niet meer gehoorzaamd, bandeloosheid is hiervan het natuurlijk gevolg. Dat plaatsen van de schrijvers in hun maatschappelijk kader is wel een van de belangrijkste zijden van Papini's litteratuurgeschiedenis en hierdoor werpt hij menigmaal een zeer origineel licht op toch overbekende figuren. Men zou kunnen spreken van negen monografieën, ware 't niet, dat elk driemanschap ten slotte synthetisch wordt saamgevat, zooals het ook wordt ingeleid en dat er tusschen de drie driemanschappen, noodzakelijkerwijs verbindingshoofdstukken geschreven zijn. De 'Storia della letteratura italiana' is geen naslag werk en geen leerboek voor het onderwijs, (en werd ook allerminst als zoodanig door den schrijver bedoeld) maar het is een psychologisch rijk en rijp kunstwerk over de groote perioden der litteratuurgeschiedenis en haar voornaamste vertegenwoordigers. Met verlangen ziet men naar de volgende deelen uit. | |
KruisgetuigenVol psychologisch inzicht zijn ook de zeven legenden rond de Passie van Onzer Heer Jezus-Christus. Het lijkt wel of Papini met het klimmen der jaren zich meer en meer op het psychologisch inzicht toelegt. Wat weten wij weinig af van het zieleleven van personen, met wie wij door het evangelie toch zoo vertrouwd zijn geraakt. Judas is de verrader, vol afschuw denken we aan zijn verschrikkelijken kus, aan zijn winstbejag, zijn geldzucht, zijn begeerig reiken naar die dertig zilverlingen als loon. Dat zijn de feiten, de naakte feiten, maar waar wij ons nooit in verdiepen, is in den mogelijken strijd, dien hij innerlijk voerde alvorens tot het verraad over te gaan. | |
[pagina 407]
| |
Papini teekent ons dien strijd door een dialoog weer te geven tusschen Judas en den Onbekende, die zich naast hem neerzet om hem met listige woorden, met valstrikken en sluwe redeneeringen over te halen tot het plegen van de daad. Satan poogt Judas te vangen door diens gevoel van gekwetste ijdelheid nog wat aan te wakkeren. 'Mocht je soms nog eenige wroeging gevoelen om Hem te verraden - zoo insinueert Satan - denk er dan aan en breng je in herinnering, dat Hij je vroeger verraden heeft. Hij weet, dat het geld verderfelijk is en besmet en Hij wilde zelfs niet raken aan het geld van den cijns, zoozeer vreest Hij 't. Hij weet, dat het geld bezoedelt en verleidt, dat het brandt en duivelsch maakt en wien heeft Hij het gegeven om het te bewaren, te sparen, te beheeren? Hij heeft het toegewezen aan jou, Judas, alsof je geen apostel waart, maar een vijand - zie eens hoe verschillend Hij Zijn gezellen behandelt! Petrus is Zijn gezant, Zijn plaatsvervanger, Jacobus is Zijn heraut, Johannes Zijn uitverkoren schildknaap. Zijn jongere broer. En jij daarentegen, wie ben jij? De drager van de beurs, de man, die het geld telt en opspaart, dart wil zeggen, het zinnebeeld van den walgelijken gierigaard en van den begeerigen dief. Jezus heeft je aan het gevaar blootgesteld, wetende, dat niemand aan de besmetting ontkomen kan; hij heeft je gedwongen de bewaker te zijn van het voorwerp, dat Hij 't meest van alles haat, Hij heeft je, tenslotte behandeld, niet als een discipel en vriend, doch erger dan men een vijand zou behandelen. Hij heeft je gemaakt tot een voorwerp van spot voor je makkers, het mikpunt van hun hoon. Welbeschouwd heeft Hij je verraden. Hij had je het heil beloofd en Hij geeft je de schande; Hij had je geroepen tot het leven van den geest en Hij veroordeelt je tot het hanteeren van hetgeen Hij zelf beschouwt als het verachtelijkste en giftigste verderf. Je hebt dus, ten opzichte van Hem, geen enkele reden voor dankbaarheid, Hij heeft je verraden, zooals Hij niemand anders verraden heeft. Wreek je Judas, wreek je, zonder erbarmen.' Gedreven door die duivelsche beweegredenen geeft Judas zich ten slotte gewonnen. Ook Caïphas voelt zich gekrenkt: 'Waarom - vraagt de Hoogepriester aan zijn beide gevangenen Petrus en Johannes - waarom kwam Jezus niet bij mij? Zijn Vader vertoefde | |
[pagina 408]
| |
gaarne bij de patriarchen, de priesters, de krijgslieden. Zijn Zoon voelt Zich thuis bij plebeeërs, zieken, bedelaars, zwakken. Waarom kwam Hij niet bij mij, die het geloof en de traditie van het volk vertegenwoordigt en in staat was Zijn allerhoogste Openbaringen te begrijpen, heel wat beter dan die visschers en zwervers? Hebt gij dan niet begrepen dat ik jaloersch was, jaloersch op 't pijnlijke af. En van wien dan? Van twaalf ellendige ongeletterden als gij'. Barabbas daarentegen is sluw, hij wil munt slaan uit zijn vrijlating, door zich als bondgenoot aan te bieden van de priesters, die zijn vrijlating eischten. Doch als ze hem verjagen, zet hij de zeilen om en biedt zijn diensten aan bij de discipelen van Jezus om den dood van den Gekruisigde te helpen wreken. Maar ook zij willen niets met hem te maken hebben. Misschien zal Lazarus, die ook aan het graf ontkwam, hem begrijpen en een broeder, een lotgenoot in hem zien. Wanneer echter Lazarus ook al vijandig tegen hem is, spoedt Barabas zich naar het hof van Pilatus, die zijn dood wel gewild had, maar niet wist door te voeren. Op den Procurator wil hij zijn onrust en gekweld gemoed wreken - maar Pilatus laat den ongelukkige ditmaal meedoogenloos veroordeelen en ter dood brengen. 't Gekweldst van allen is Pilatus, die tot waanzin gedreven wordt door zijn wroeging. Tevergeefs tracht hij een antwoord te krijgen op de vraag: wat is de waarheid? Maar niemand van al degenen, die hij ondervraagt, weet hem de bevredigende oplossing te schenken. In het verhaal over Pilatus, is Papini op z'n allerbest als ziele-ontleder. De climax in de analyse is beklemmend en van een ontzettende tragiek, naar gelang de beide manie's van den gekwelden Procurator steeds heviger worden: de manie om een antwoord te eischen op de vraag: wat is de waarheid en de manie om zich steeds opnieuw de handen te wasschen: 'Hij had er een nieuwe manie bijgekregen: de manie van het water. Nauwelijks kreeg hij een fontein in 't oog, een vijver, 't een of ander spuitend straaltje, de greppel van een tuin, een put regenwater, of Pilatus wierp zijn toog over de schouders en begon zich zorgvuldig de handen te wasschen. Stond er iemand naar hem te kijken, dan plonsde hij zijn handen nog dieper in het water en toonde de omstanders vervolgens zijn vochtige, schoone handpalmen, met een uitdrukking | |
[pagina 409]
| |
van wantrouwen. Claudia Procula, die nu wel overtuigd moest geraken van de toenemende krankzinnigheid van haar man, poogde hem bij haar thuis te houden en wanneer hij er in slaagde heimelijk te ontvluchten, volgde zij hem van verre, of liet hem vergezellen door een ouden, trouwen slaaf.' Het kan dan ook niet anders of Pilatus maakt zelf een einde aan zijn wanhopig bestaan. Meer in verhaaltrant zijn de legenden over Malchus en diens haat tegen Petrus, die hem voor goed verminkte door het afslaan van zijn rechteroor en over Simon van Cyrene. Hier heeft Papini meer fantasie door heen gevlochten en inderdaad, 'legenden' geschreven, maar toch op enkele aanduidingen in de H. Schrift gesteund, die hij in zijn toelichtingen aan het slot van het boek, vermeldt. Het boek, dat smaakvol geïllustreerd is met een zestal reproducties van groote Italiaansche schilders (één Rembrandtkop is er bij), eindigt weer met een geweldig scherp geconcipieerde karakterschets over ditmaal geheel fictieve personen, een paus en een opper-rabbijn, die in een dialoog het vraagstuk der bekeering van de Joden bespreken. Dit laatste verhaal doet denken aan een hoofdstuk uit het nog altijd hoogst origineel gebleven boek: Gog. Opmerkelijk is 't ook hier weer, en echt Papiniaansch, dat de schrijver er niet aan dacht een vrouw te kiezen uit de figuren rond het Kruis, bijv. Maria Magdalena of Veronica. Wel komt in de legende over Simon van Cyrene, Maria, de Smartvolle Moeder even naar voren en aan Haar wijdt Papini dan enkele zeer schoone gedachten, maar meer dan deze ééne flits van vrouwelijkheid is er niet in dit boek te vinden, zooals het vrijwel in geheel Papini's oeuvre ontbreekt. Doch met zijn mannelijken geest en scherp analytisch verstand heeft hij in deze drie nieuwe werken zijn groote schrijversgaven tot volle en rijke ontplooiïng weten te brengen. |
|