Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Joodse ethisch-godsdienstige Beschavingsinvloed
| |
[pagina 386]
| |
zijn kulturele ontwikkeling, vooral dus in zijn hoge geestelijke levensuitingen zoals godsdienst, wijsbegeerte, kunst, waarbij we volledigheidshalve zoveel mogelijk die faktoren betrekken, welke historisch, ethnologisch, psychologisch en psychisch aan die beschavingsinvloeden een juiste kijk geven. Het volgende zal vooral een kultuurhistorische beschouwing zijn van de geestelijke levensuitingen van het Jodendom bij zijn invloed op de Westerse beschaving, met daarnaast de ethnologie en psychologie (bizonder de volkerenpsychologie) als verklarende faktoren. | |
I. - De Joodsche ethisch-godsdienstige beschavingsinvloed rechtstreeks op de heidenwereld der Antieken.Ofschoon de Joodse inwerking op de heidenwereld der Antieken uitging van Palestina, als de hartslagader van het Jodendom, kwam het onmiddellijk kontakt meer uitsluitend tot stand door de Diaspora-Joden, die, reeds vóór de val van Jeruzalem, gevestigd waren aan de Euphraat en de Tigris, in Klein-Azië, aan de Zwarte Zee, in Midden- en Zuid-Egypte, maar ook in Romeins Noord-Afrika en in de Europese kustplaatsen van de Middellandse Zee. Voor een gedeelte waren het Joodse slaven, door de Romeinen naar de uiterste streken van hun gebied gevoerd; verder Joodse soldaten, die naar verafgelegen garnizoensplaatsen werden gezonden, tenslotte Joden, die wegens het beperkte Palestijnse grondgebied elders door handel of bedrijf hun kostwinning zochten. In Rome waren de Joden zeer talrijk, wat o.a. blijkt uit Cicero's redevoering voor Flaccus.Ga naar voetnoot(2) Hun aantal, vóór 70, wordt alleen voor Rome geschat op minstens 50.000. Ook andere Italische steden hadden een talrijke Joodse bevolking, zo ook Spanje, Cathago, e.a. Verdere delen van het Romeinse rijk in Europa, Gallië, Brittannië, Germanië, Dalmatië, Pannonië hadden hun Joodse nederzettingen. Onder keizer Augustus bereikte de Joodse Diaspora van het Romeinse rijk haar hoogtepunt. | |
[pagina 387]
| |
Ofschoon deze Diasporajoden in godsdienstig-nationaal bewustzijn één waren met het Palestijnse Jodendom (dat in de Handelingen der Apostelen 'Hebreën'Ga naar voetnoot(3) genoemd wordt), stonden ze in voortdurend verkeer met de Heidenen ('Hellenen'), met hun taal ('t Hellenistische Grieks) en ondergingen ze min of meer de Hellenistische beschavingsinvloeden. Ze waren minder conservatief dan de Palestijnen; de Wetkenners en Wetverklaarders waren bij hen niet zozeer de priesters en levieten dan wel de wijsgeren, onder wie voornamelijk Philo uitscheen. Het Diasporajodendom was op wijsgerig gebied Alexandrijns, allegorisch in zijn Wetverklaring, vooruitstrevend, breed, kosmopolietisch en meer universalistisch dan het Palestijnse, dat enger, nationalistisch, particularistisch was. Wanneer er derhalve sprake is van een Joodse beschavingsinvloed, bizonder van deze Diasporajoden, op de Romeins-Hellenistische wereld en op de Europese provincies en delen van het Romeinse rijk, onmiddellijk vóór en tijdens de opkomst van het Christendom, dan is het voor elke kenner der algemeene en der godsdienstgeschiedens duidelijk, dat deze invloed geen politieke, wijsgerige, aesthetische, wetenschappelijke of oeconomische is geweest. 'Politiek' immers had in de ogen van de Romeinse overheersers de Joodse politieke staat afgedaan, al hebben de Joodse opstanden de Romeinse legioenen soms de handen vol gegeven, zoals o.a. in Palestina zelf, nog na 70 onder Rabbi Akiba en Bar Kochba, en buiten Palestina, zoals te Alexandrië, Cyrenaika, op Cyprus tot de regering van Trajanus. 'Wijsgerig' onderging het Diasporajodendom meer de Hellenistische invloed dan omgekeerd. In Palestina zelf was dit anders. Daar had de strijd der Macchabeën, ingezet tegen het Hellenisme, de toegang tot het Jodendom verijdeld. Al omringde een krans van Griekse steden het land, en al waren de Romeinse landvoogden er politiek de dragers van het keizerlijk gezag, en al sympathiseerde de priesteradel der Sadduceërs met de hellenistische heidense vreemdelingen, toch bleven de Pharizeërs tenslotte de leiders van het Palestijnse Jodendom, zodat men scherp stond tegenover elke nivelleringspolitiek, zelfs tegenover een groots opgezet proselytisme. Philo echter en met | |
[pagina 388]
| |
hem de Alexandrijnse Hellenistisch geneigde Jodenwereld vooral was een vriend en bewonderaar der Griekse beschaving en wijsbegeerte, doch bleef diepbewust Jood, gehoorzaam zoon van de Mozaische Wet, trouw vereerder van de H. Schrift. Griekse leer, Grieksche leven en het Jodendom staan bij hem dicht naast elkaar. In zijn Logosleer en zijn mystieke vroomheid ontleent hij veel aan de Hellenistische gedachtenwereld, vooral aan de volgelingen van Plato, Aristoteles, van de Stoicijnen en de Neo-Pythagoriërs. Grieks is hij, als hij God plaatst buiten het kontakt met de wereld. De platonische ideeën zijn voor hem gedachten van God, die zetelen in de Logos, de wereldschepper, de middelaar tussen God en de ziel, het evenbeeld van God, bode en openbaring van God. De brug tussen wijsbegeerte en H. Schrift vormt de allegorische verklaring met haar mystieke zin. Zo wordt onder Philo het Alexandrijns Hellenistische Jodendom een weg, waarlangs de ethisch-godsdienstige gedachten der Joodse Godsopenbaring binnenkomen in het Hellenistische denken der Antieken. 'Aesthetisch', d.w.z. in de kunstvolle vertolking van zijn ideeën in taal en beeld, stond het Joodse volk - afgezien van de ethisch-godsdienstige inhoud zijner kunstwerken, vooral de Bijbelse literatuur, tempel-, synagoog- en paleisbouw - beneden de andere kultuurvolkeren, zeker in de Hellenistische tijd, toen de laat-Griekse beschaving van het tenslotte overwonnen volk der Hellenen de overwinnende Romeinen aan zich dienstbaar maakte. Naar gelang de Joden zelf in aanraking kwamen met andere kultuurvolkeren, ondergingen ze aesthetisch de invloeden ervan, maar niet omgekeerd. Alle andere wereldgodsdiensten hingen samen met een groote kultuurperiode. Achter de Griekse kultuur stond de oude, hoogontwikkelde kultuurtraditie van de Aegeïsche wereld; in Indië en China is de samenhang van de nieuwe godsdienstige beweging met een autonome, grote kulturele traditie duidelijk, zoals dat ook was in het Assyrische, Babylonische, Syrische, Phoenicische, Egyptische rijk. Israels godsdienst heeft in dit opzicht haast geen stoffelijke grondslag. Het Joodse volk woonde binnen een zeer beperkt gebied, was niet rijk en stond kultureel niet hoog. Het heeft geen kultuur veroverd of zich eigen gemaakt; het neemt Egyptische, Assyrische, Babylonische en later Hellenistische invloeden op, die voor zijn godsdienstig, | |
[pagina 389]
| |
ethisch leven vaak meer ongeschikt zijn dan geschikt, omdat buiten Israël heidense religie met kultuur en kunst in innige verbinding stonden. Maar dit in profane kultuur vrij laagstaande volk is drager van een (zedelijk-godsdienstige) Godsopenbaring met de edelste, hoogste zielskultuur, waardoor het te zijner tijd, bizonder als wegbereider voor het Christendom, aan de kultuur der heidenwereld een edeler inhoud en zuiverder richting schenken zal. In kern zijn Israëls gedachten universeel, edel nationaal (niet nationalistisch), harmonisch individueel; aldus bereidt het de weg voor het Christendom, dat breed universeel, edel nationaal, zielkundig individueel is, ook in zijn kultuur en zijn kunst. 'Oeconomisch' waren de Joden, bij de omringende volkeren vergeleken, eveneens de minderen. Het waren vooral akkerbouwers, kleinhandelaars, die moesten onderdoen voor de veel geslepener Grieken en Armeniërs. 'Er moet met nadruk verklaard worden, schrijft Dr Boris Raptschinsky terechtGa naar voetnoot(4), dat de Joden eerst veel later (dan tijdens het Romeinse imperium) een volk van handelaars zijn geworden en wel hoofdzakelijk doordat hun geleidelijk alle andere bronnen van inkomsten waren afgesneden. Dit is trouwens niet in de oudheid geschied, maar tijdens de overgang tot de Middeleeuwen en tijdens de Middeleeuwen zelf.' De Joodse Diaspora en de Joodse Alexandrijnse aanpassing (al hield deze vrij spoedig na de komst van het Christendom op) waren twee uitstekende middelen voor de verbreiding der 'ethisch-godsdienstige' ideeën van het Jodendom in de wereld der Antieken. De aantrekkingskracht, dlie er in het algemeen uitging van de Oosterse godsdiensten op het Romeinse keizerrijkGa naar voetnoot(5), bracht, hoewel in mindere mate, veel Romeinen onder deze godsdienstige Joodse invloedssfeer. De inwerking dezer ideeën der verheven openbaringsleer werd sterk bevorderd door de Griekse vertaling van de Thora in de derde eeuw vóór Christus. Dit was een buitengewone nieuwigheid, later ten zeerste betreurd door de meer bekrompen Joodse Zeloten van Palestina. En wanneer ten tijde van Christus en onmiddellijk daarna het Joodse proselytisme tot zelfs in hoge heidense | |
[pagina 390]
| |
kringen te bespeuren valt, dan is naast de diepe verzonkenheid der heidense geloofs- en zedenleer de in het Grieks verbreide Joodse ideeëngang daarvan een der voornaamste oorzaken. Zo'n diepgezonken heidendom, dat zelfs werd aangetrokken door de andere Oosterse religies, kon niet buiten de bekoorlijke invloed der zuivere openbaringsleer blijven. In zielkundige opvattingen stond deze leer ver boven de reeds zo suggestief werkende Kleinaziatische Cybele-verering, boven de Egyptische Isis- en Serafiscultus, boven het Syrische Syncretisme en Henotheisme, boven de sterk verbeide Perzische Mithraverering der Romeinse soldaten, boven het Mazdeisme en de Semietische Astrologie, die langzamerhand Astrolatrie geworden was.
De Godsverhouding tot de mens was in de Romeinse religie meer een offciële, kontraktuële, juridische, door staatswetten geregelde verhouding, - bij de Grieken meer een wijsgerige, rationalistisch getinte bij de meer ontwikkelden, bij het gewone volk een onbegrepen volgen van de voorvaderlijke zeden. Daartegenover stond de hoge verhouding van God als Vader met betrekking tot de mens in de Joodse godsdienst met zijn verheven liturgie.
Het Godskontakt door offer en offerliturgie leed in de Romeinse godsdienst sterk door de idee, dat het priesterschap staatsambtenarij was, waardoor de echte innerlijke zielsdeelname aan het offerritueel ontbrak; in de Grieksche samenleving komt men tot een ultra-spirituele gedachtenwereld omtrent de offerliturgie, sedert Pythagoras van Samos, Empedocles van Akragas, Heracleitos van Ephese zich kantten tegen het offeren van dieren, en er zelfs de spot mee dreven, - sedert Plato meer de geestelijke zin dezer bloedige offers voorstond, Heracliet de hoofdwaarde verlegde in de offerende mens, en de Cynikers op een deugdzaam leven wezen als voornaamste offerelement en aldus met 'het offer van de geest' als ideaal de uitwendige riten overbodig maakten. Wel staat de Jood Philo heel dicht bij deze vergeestelijke leer der Neo-Pythagoriërs vooral; met klem evenwel houdt hij vast aan het rijke, symbolische Joodse offerritueel, dat zoals o.a. uit Leviticus blijkt, zo diep van inhoud, zo zielkundig in waarde is. Aldus bewaart Philo het Joodse kontakt met de heidenwereld van dat Hellenisme zijner dagen, dat zich noch met de heidense offerliturgie van een | |
[pagina 391]
| |
zinloos ceremonieel, noch met het ultra-spiritualisme kon verenigen. Toch moet men de 'liturgische' inwerking van het Joodse ritueel op de Hellenistische wereld der antieken niet overschatten; ze was en bleef vrij gering. Van groter invloed is de Joodse 'ethisch-godsdienstige' inwerking op de heidenwereld geweest, hoewel ook deze inwerking een vrij beperkte was. Oorzaken dezer beperking waren van een meer persoonlijke, Joodse aard (niet van de kant der hoge, edele ideeën), en lagen o.a. in het 'anders-zijn' van de Jood-Semieten, in het vrijwel afzonderlijk bestaan der Joodse diasporagemeenten en het daaruit gegroeide volkswantrouwen bij de niet-Joden, dat zich bij meerdere klassieke schrijvers openbaart. De Joodse 'ideeën'-invloed heeft zich doen gelden op de vrij algemene verwachting van een verlosser der volkeren ook in heidense milieus, zoals orakels en sybillijnen getuigden. De allergrootste en zegenrijkste invloed, ook op het Europees gedeelte van het Romeinse wereldrijk, een invloed die een heel nieuwe kultuur hielp voorbereiden, lag hierin, dat het Jodendom door zijn ethiek, zijn godsdienst, zijn Messiaanse verwachting de weg bereidde voor het Christendom, dat het Europese werelddeel betrad langs wegen, door Joden gebaand. Immers de Joodse diaspora in Europa werd het eerste kontaktpunt (afgezien van de sporadische bekering van Romeinen in Palestina, o.a. Cornelius) voor de Apostelen bij de prediking van het Evangelie, zoals blijkt op bijna elke bladzijde van de Handelingen en van de Brieven der Apostelen. En juist in de diasporaplaatsen van Klein-Azië en van Oosten Zuid-Europa ontstaan, bizonder na de verwerping der christelijke leer door de Synagoog, de eerste Christengemeenten uit de heidenen. Omdat vervolgens onder de diasporajoden een bredere, universeler geest in Hellenistische richting heerste tegenover de particularistische Palestina-joden, of tegenover de diasporagemeenten, die meer onmiddellijk onder Palestijnse invloed stonden, werd aldus de weg tot onmiddellijke opname der Hellenen of Hellenistische heiden geëffend juist door dit breder ziende Jodendom. Alles van dit eerste punt beknopt samenvattend, staat het volgende dus vast: De Joodse beschavingsinvloed op de Europese heidenwereld | |
[pagina 392]
| |
der antieken was geen profaan-kulturele op politiek, oeconomisch, wetenschappelijk, aesthetisch gebied, maar op vrij beperkte schaal een ethisch-godsdienstige, waardoor menigeen uit de Hellenistische heidenwereld in verbinding kwam met de openbaringsinhoud van het Oude Testament, waarmee een hogere geest geschonken werd aan de ware zielskultuur als ziel van de Christelijke (op Joodse grondslag verder verwerkte) kultuur. Nog groter was die beschavingsinvloed, doordat de diasporagemeenten de wegen baanden voor een vruchtbare verbinding van het voortschrijdende Christendom met de Grieks-Romeinse wereld en tenslotte, doordat het beschavende Christendom zelf (wat in het volgende punt nader beschouwd wordt) in menig opzicht, bizonder ethisch, godsdienstig, liturgisch zijn inhoud ontleende aan het Jodendom, waarvan het de groote vervulling is. | |
II. - De Joodse ethisch-godsdienstig-liturigische beschavingsinvloed rechtstreeks op het Christendom, en aldus (door het Christendom) zijdelings op het Europa der na-antieken.Eigenlijk zou de behandeling van dit gedeelte in zijn volle omvang een zeer uitgebreide studie zijn, wat alleen reeds duidelijk is uit de beschouwing, dat het Christendom de vervulling is van het Jodendom als openbaringsleer van God. De Godsopenbaring van het Oude Testament, vervolmaakt in het Nieuwe Testament en voortlevend en blijvend in het Christendom, heeft door datzelfde Christendom weldadig op de Europese beschaving ingewerkt. In verband met de aanvallen, die in onze moderne tijd tegen het O.T. gedaan worden, heeft de nadere uitwerking van dit gedeelte der stof vèrstrekkende apologetische waarde, ook ter beveiliging van het Christendom. Men ziet de ethische, godsdienstige, liturgische invloed van het Jodendom in en door het Christendom op de Europese beschaving maar al te zeer over het hoofd, wanneer men de Joodse feilen laakt, of, wat nog erger is, op antisemietische wijze veralgemeent. Meerdere malen werd reeds op genoemde beschavingsinvloeden van het Jodendom rechtstreeks op het Christendom en aldus zijdelings op de kultuur van Europa gewezen, o.a. door | |
[pagina 393]
| |
Karl Adam in Christus und der Geist des AbendlandenGa naar voetnoot(6), door Kard. M. Faulhaber in Judetum, Christentum, GermanentumGa naar voetnoot(7), verder o.a. in een G.G.G. brochure, De GodsgedachteGa naar voetnoot(8) en het boek Christus en IsraëlGa naar voetnoot(9). Door de hoge ethiek van Israël, zijn edele religie, zijn rijke liturgie, nawerkend in het Christendom, is de Europese kultuur gunstig beïnvloed, voor zover de geopenbaarde godsdienst van het O. en N.T. de kultuur eerbiedigt als een eigengerechtigd gebied, als een gebied der hoogste werkelijkheden en afstralingen der goddelijke ideeën en volmaaktheden, - vervolgens, omdat de godsdienst de kultuurgebieden in hun juiste waarde beschouwt, niet als absolute, doch als betrekkelijke waarde, - eindelijk, omdat de godsdienst aan de kultuur haar juiste richting geeft, niet naar de mens als laatste doel (anthropocentrisch), maar naar God (Theocentrisch en Christocentrisch). In de volgende beschouwing zal nog nader bezien worden, hoe het materialistische Jodendom stuwt in Joodcentrische richting, als betreurenswaardige afwijking van de 'godsdienstige' streving. Jodendom en Christendom hebben niet een direkt (werelds-, profaan) kulturele taak; vandaar was Israëls lagere (profaan-) kulturele positie, zoals soms de minder kulturele toestand van een katholieke streek, niet 'de' maatstaf voor de beoordeling van het hele beschavingspeil. Jodendom en Christendom belemmeren de ware kultuur geenszins; beiden veronderstellen zelfs een bepaalde beschavingsgrondslag voor de godsdienstige opbouw. Vandaar is de verbinding tussen beschaving en missionering sterk. Jodendom en Christendom bevorderden en bevorderen indirekt de beschaving, doordat beide openbaringsgodsdiensten werkten aan de veredeling van de mens als mens, als ethisch wezen. Aldus was het Jodendom en is het Christendom een grote kultuurfaktor, daar de mens behoed werd voor het terugvallen in kultuurloosheid en barbarisme, en positief de mens en maatschappij veredelende kultuur bevorderd werd. | |
[pagina 394]
| |
In zover derhalve het Jodendom ethisch, godsdienstig, liturgisch heeft uitgewerkt op het Christendom en dit de Europese kultuur in bovenstaande zin beïnvloedde, heeft het Oud-Testamentische Jodendom indirekt zijn aandeel gehad in de Europese beschaving der na-antieken, en wel: godsdienstig, vooral door de Gods- en Verlossingsidee; ethisch, door hoge moraal en heiligheidsidealen; sociaal, door de opvattingen van liefde en recht; liturgisch, door gebed, offer en de daarmee verbonden liturgische, sacrale kunst (literatuur, zang, bouwkunst). Over elk dezer punten volgt een korte beschouwing. De edele 'Godsgedachte' en daarmee verbonden 'Verlossingsgedachte' hebben aan de Joodse en Christelijke kultuur de diepste inhoud gegeven en haar als middel gericht naar God, in Theocentrische en Christocentrische richting. Zo werd de kultuur onder deze invloed bewaard voor een te weinig door levens- en zieleleegte en voor een te veel door zelfgenoegzaamheid en zelfvergoding. De kultuur en de kunst werden door de Joodse en Christelijke openbaring in dienst gesteld van God en deze 'Gods'-dienst heeft inspirerend gewerkt, vooral op kunstgebied. Wat dit voor Europa betekende, kan men in elk degelijk boek over kunstgeschiedenis vinden en wordt bovendien nog duidelijk door een vergelijking met die geschiedenisperioden, waarin een atheïstische levensbeschouwing inwerkt op de kultuur van een volk en van een tijd. De Evangelieboden, die de vervulde Joodse Godsopenbaring der Christelijke leer predikten, werden voor Europa de echte kultuurdragers. De materialistische kultuur, onverschillig of ze voortkomt van een communistisch, rassisch of individualistisch atheïsme, richt zich dan ook evenzeer tegen het Bijbels Jodendom als tegen het Christendom in de strijd om het kultuuroverwicht in Europa, wat weer het bewijs insluit, dat Europa aan beide godsdienten zijn Theocentrische en Christocentrische beschaving dankt. Op het mens-centrische, rascentrische als kultuurdoel van de nieuwe tijd wijzen o.a. deze duidelijke woorden van A. Hitler in Mein KampfGa naar voetnoot(10): 'De hele beschavings- en opvoedingsarbeid moet zijn bekroning vinden in het feit, dat hij | |
[pagina 395]
| |
de betekenis van het ras en van het rasgevoel zowel instinctmatig, als met behulp van de rede in hart en hoofd der haar toevertrouwde jeugd inprent...; zo zal het Duitse volk niet hoeven af te dalen tot de lagere kultuur van andere rassen...' Ook op kunstgebied wreekt zich vanzelf het verlies der Theocentrische richting, door de openbaring aan de Europese kunst gegeven, doordat het zakelijke de geestelijke waarden gaat vervangen. Wanneer echter de kunstenaarsziel onder invloed der Oud- en Nieuw Testamentische openbaring naar God gericht stond, dan zag men in den regel (want het verband is niet essentieel, wel harmonisch) de opkomst en de bloei ener menswaardige kunst. 'Het Roomse Duitse Rijk, zegt Prof. W. SchmidtGa naar voetnoot(11), dat zich in het midden van Europa uitbreidde, werd de centrale drager en de krachtigste beschermer en verbreider der christelijke kultuur van het Westen naar Noord en Oost, zozeer dat ook de rijken der andere Germaanse, Slavische en Magyaarse buurvolkeren zijn vriendschap zochten en zich zelfs verenigden binnen zijn rijk.' Door de vestiging der beschaving op godsdienstige grondslag wordt deze in kern universeel en tevens nationaal en individueel, omdat ze zielkundig is. Zodra evenwel het godsdienstige fundament wordt prijsgegeven, zal ook de kultuur individualistisch, nationalistisch, communistisch worden. Het Bijbels Jodendom, in zover het heeft nagewerkt in het Christendom en zo op Europa, heeft indirekt aan de Europese kultuur haar naar God gerichte, brede oriëntering helpen geven, universeel en tegelijk gezond nationaal. Dit tonen alle grote beschavingsperioden, die door het Christendom beïnvloed zijn vanaf de kerstening der barbaren. Zodra echter het Jodendom zelf rassisch en nationalistisch wordt, is zijn kultuurinvloed op Europa minder geestelijk, meer stoffelijk, - minder godsdienstig, meer profaan en gaat de richting bewust of onbewust de Jood- en anthropocentrische kant heen. Dit is een opvallend verschijnsel bij de rechtstreekse kultuurinvloed van het latere Jodendom op Europa.Ga naar voetnoot(12) Naast de Godsgedachte heeft het Jodendom door zijn hoge | |
[pagina 396]
| |
'moraal' en zijn 'heiligheidsidealen' indirekt zegenrijk ingewerkt op de beschaving van Europa. Het heeft aldus de Europese kultuur helpen vrijwaren voor autonomie en immoraliteit, twee grote gevaren die de kultuur onmiddellijk bedreigen, zodra deze niet meer staat op godsdienstige bodem. Menige bladzijde in het O.T., heel bizonder van de profetische en liturgische boeken, waarschuwt energisch tegen een kultuur, die onafhankelijk en immoreel wil zijn en spoort aan tot eerbied voor Gods wet. Kultuur moet, ook naar O.T. begrippen, middel zijn tot verhoging van ethische, godsdienstige idealen. Deze opvatting der morele gebondenheid van de kultuur en de kunst als beschavingsfaktoren voor de 'mens', d.i. een stoffelijk-geestelijk samenstel, is een beginsel, dat door het N.T. in zijn kultuuropvattingen onveranderd is overgenomen, zodat het standpunt van het Christendom tegen de autonomie en de ongebondenheid van beschaving en kunst en de toepassing van dit standpunt bij de Europese kulturele vorming geen nieuwheid is van de Christelijke religie, maar een der principiële Oud-Testamentische waarheden, waaraan 'geen iota of stippel door Christus is veranderd'. Behalve godsdienstige en ethische invloed op de Europese cultuur, is ook de 'sociale' invloed van het Christendom door zijn liefde- en rechtsleer een vrucht, gerijpt aan Joodse stam. Ongetwijfeld is de rechts- en liefdetheorie van het O.T. in de nachristelijke tijden vervolmaakt, doch de wezenlijke beginselen staan reeds klaar uitgetekend in de voorchristelijke openbaringsleer. En juist de krachtige handhaving der rechtvaardigheidsverhoudingen (tegenover machtswellust en willekeur), en de meest onbaatzuchtige, wegschenkende liefde (tegenover koelberekende zelfzucht) zijn hogere beschavingsgoederen dan de stoffelijke. Nu is het juist het heidendom en een verheidenst Jodendom, dat macht en egoïsme voorop stelt, terwijl het Bijbels Jodendom en zijn vervolmaakte geest in het Christendom de liefde en het recht tot grondslag nemen voor een geordende samenleving, waarin de bloei der kultuur mogelijk wordt. De beginselen van liefde en recht van het Jodendom zijn vervolmaakt in het Christendom, zoals Christus in de Bergrede duidelijk aangeeft door de tegenstelling: 'Gij hebt gehoord, dat tot den ouden is gezegd...; Ik echter zeg u...'Ga naar voetnoot(13) | |
[pagina 397]
| |
En toch verkondigde reeds het O.T. een vrij hoge rechts- en liefdemoraal! het wijst uitdrukkelijk op het recht van privaatbezit, zo zelfs, dat die eigendom zoveel mogelijk binnen de stam blijftGa naar voetnoot(14), - op het loonrecht van de arbeidersGa naar voetnoot(15), - op het algemeen recht vooral van vreemden, armen, weduwen en wezenGa naar voetnoot(16), - op armenliefdeGa naar voetnoot(17). In het Evangelie klinkt daarom zelfs een zaligspreking voor de armenGa naar voetnoot(18). Al deze beginselen zijn een zegen geweest voor de Europese beschaving, wat duidelijk blijkt uit de tegenstelling tussen heidendom en Christendom in hun standpunt aangaande het recht der zwakken, de zorg voor de armen, de verpleging der zieken, zwakken, ongelukkigen en ouden van dagen. Pas het binnendringen der christelijke beschaving in Europa heeft het lot van al deze ongelukkigen helpen verzachten. Tenslotte heeft de Joodse 'liturgie' duidelijk haar inwerking gehad op de christelijke en is deze liturgische invloed Europa tot zegen geweest. Mogelijk moest de Joodse liturgie voor die der omliggende kultuurstaten in uiterlijke praal, in kunstvolle ontplooiing onderdoen. Maar edeler, zielkundiger was zij van inhoud. Ook stonden de bouw-, schilder- en beldhouwkunst in uiterlijke vormgeving beneden de kunst der omringende gebieden, vooral van Egypte, Assyrië, Babylon, Hellas en Rome. Doch haar ideeënrijkdom was zuiverder, volmaakter dan die der heidenen en Israëls religieuze literatuur, door de Psalmen, kan wedijveren met de schoonste voortbrengselen der wereldliteratuur. Juist deze literatuur, en de verheven inhoud van Israëls diepste gebeden zijn een kostbaar bezit en veilig bewaarde schat geworden der christelijke liturgie, en de liturgische gedachtenrijkdom heeft inspirerend gewerkt op de kunst, vooral op de sacrale kunst van Christelijk Europa. En bovendien hebben de Bijbelse literaire schoonheden dichters en musici aangespoord de letterkunde en muziekkunst hunner tijden te verrijken met kunst- | |
[pagina 398]
| |
producten, die hun inspiratie en stof ontleenden aan het O.T., zoals Vondel, Racine, Milton, Calderon, e.a.Ga naar voetnoot(19)
Het bovenstaande gaf een vluchtig overzicht van de indirekte Joodsche beschavingsinvloed op Europa door middel van het Christendom, minder op profaan gebied, doch bijna uitsluitend op ethisch, godsdienstig, sociaal en liturgisch terrein. Wanneer door de komst van het Christendom de eigenlijke zending van Israël ophoudt, blijft de geestelijke, d.w.z. de ethische, godsdienstige, liturgische werking vrijwel binnen Israël beperkt, in orthodoxe kringen vooral onder leiding der rabbijnen. Daar waar het Jodendom wegens zijn emancipatie sterker naar voren treedt, bizonder in de Spaanse bloeiperiode, en sedert het einde der 18e eeuw - in sommige landen, o.a. in Holland, vroeger reeds - gaat de Joodse invloed voornamelijk in profaankultiverende richting, literatuur, wijsbegeerte, profane kunst, oeconomie, politiek, enz., niet zelden ten koste van het ethische, godsdienstige, vooral wanneer de Jood losslaat van de vaste, zekere bodem der Oud-Testamentische Godsopenbaring. In die zin schreef Joachim Prinz: 'De Emancipatie is ons en Europa niet goed bekomen.'
('t vervolgt). |
|