Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
[Nummer 4]Staat en Natie
| |
I. Staat en natie als natuurlijke groepeeringen.De natie is een groepeering van menschen, die, hun eigen erfelijk verworven cultuur bewust, er naar streven deze te bewaren en te bevorderen.Ga naar voetnoot(1) De natie is een natuurlijke gemeenschap, spontaan en als van zelf gegroeid uit de uitbreiding van de gezinnen tot stammen en volkeren. De natuur en haar maker, God, hebben gewild dat niet alle volkeren dezelfde hoedanigheden bezitten, niet alle hetzelfde karakter vertoonen; zij hebben verscheidenheid gewild. Door die verscheidenheid wordt de menschelijke natuur rijker, omdat de natuurlijke aanleg (potentia), in den | |
[pagina 362]
| |
grond bij alle menschen dezelfde, op verschillende wijzen tot de daadwerkelijkheid (actus) overgaat. De noodzakelijkheid van het leven in de natie vloeit voort uit een essentieele gesteldheid van de menschelijke natuur, die men aanleg of 'potentialiteit' noemen kan. Geen schepsel wordt geboren in een grooteren graad van onbepaaldheid en potentialiteit dan de mensch. Zoowel de uiterlijke goederen, die hij noodig heeft om zijn leven in stand te houden en zich behoorlijk te ontwikkelen, als zijn uitwendige en inwendige vermogens, zijn in den staat van aanleg, van potentie, en die potentialiteit komt slechts na langen tijd en als verdeeld door het sociale leven tot bepaalde vormen van werkdadigheid. Uit het eerste element van die potentialiteit (met betrekking tot de uiterlijke goederen) vloeit de noodwendigheid van den Staat; uit het tweede element (met betrekking tot de uitwendige en inwendige vermogens) de noodzakelijkheid van de natie. De noodzakelijkheid van den Staat is het gevolg van de objectieve potentialiteit: zij vloeit voort uit de potentialiteit van het subject met betrekking tot de objecten, 't is te zeggen de particuliere goederen. De mensch moet zich zelf, door zijn vrijen wil, bepalen tot het nastreven van die particuliere goederen en daartoe zou hij voldoende in staat zijn, indien hij bestemd was om als enkeling te leven. Maar feitelijk is hij bestemd om met anderen samen te leven; dat samen leven met anderen vergt een zekere eenheid van handelen; zonder die uniformiteit van handelen immers liep alles door mekaar, tot groot nadeel van het algemeen welzijn. Die eenheid van handelen wordt bereikt door de voorschriften van den Staat, door de wetten die hij uitvaardigt. De noodzakelijkheid van de natie is eerder het gevolg van de subjectieve potentialiteit van de individueele natuur van den mensch: zij vloeit voort niet uit de potentialiteit met betrekking tot de objecten, die het voorwerp zijn van de handelingen, maar met betrekking tot de wijze waarop die handelingen moeten gesteld worden, namelijk tot de hebbelijkheden of geschiktheden (habitus), waarmede de vermogens van de ziel moeten bevormd zijn, opdat de mensch gemakkelijk, bereidwillig, zonder moeite en aarzeling kunne handelen. De menschen immers, omdat zij bestemd zijn om samen met anderen in gemeenschap te leven, moeten ook met dezelfde hebbelijkheden of geschikt- | |
[pagina 363]
| |
heden begaafd zijn. Dat te bekomen is het werk der opvoeding en die uniformiteit der hebbelijkheden moet veel dieper in de ziel doordringen, een meer blijvende, meer standvastige en bestendige wijze van handelen schenken. Nu is het duidelijk dat de uitwendige dwangmiddelen en de wetten van den Staat dat niet voldoende kunnen bewerken, omdat zij niet genoegzaam doordringen tot de vermogens der ziel en deze niet kunnen verrijken met hebbelijkheden. De moreele opvoeding wordt slechts bereikt door de zeden, die van alle kanten den mensch als omringen en zonder onderbreking op hem inwerken en daarom ook de vermogens der ziel op veel intiemer wijze aantasten en omvormen. Gelijk de wetten de organen zijn van den Staat, zoo zijn de zeden, de cultuur, de organen van de natie. Daaruit blijkt dus dat de natie, evenzeer als de Staat, haar oorsprong heeft in de natuur, alhoewel haar noodzakelijkheid voortvloeit uit een andere vereischte der menschelijke natuur dan de noodzakelijkheid van den Staat.Ga naar voetnoot(2)
Als natuurlijke groepeering heeft de natie, evenals de Staat, haar eigen zending. Beiden, natie en Staat, hebben weliswaar ten slotte hetzelfde doel, het algemeen welzijn van de groep en van haar leden; maar niets belet er dat meerdere handelende subjecten hetzelfde doel nastreven. Dat kan geschieden door een louter materieele verdeeling van den arbeid of een eenvoudig samenvoegen van arbeidskrachten van denzelfden aard, zooals dat het geval is wanneer meerdere werklieden denzelfden last voorttrekken of verschillende paarden denzelfden wagen: het effect wordt dan bekomen door een louter materieele samenvoeging van krachten; maar dat kan ook geschieden door een formeele verdeeling of samenvoeging, wanneer niet allen een prestatie van denzelfden aard leveren, maar ieder een specifiek verschillende taak op zich neemt, zooals dat het geval is wanneer de eenen geestesarbeid en de anderen alleen handenarbeid verrichten, de eenen zich wijden aan het ontwerpen van de plannen en de leiding en de anderen zich gelasten met de uitvoering. Zoo werken ook de Staat en de natie samen tot het verwezenlijken van een zelfde einddoel, het algemeen welzijn, maar ieder op zijn manier. | |
[pagina 364]
| |
Het doel van den Staat is het in 't leven roepen van levensvoorwaarden die aan de burgers toelaten een onder alle opzichten menschwaardig bestaan te leiden, het aanvullen van hetgeen aan de burgers ontbreekt aan materieele, geestelijke en zedelijke krachten om tot hun volledige ontwikkeling en volmaking te komen. De Staat leidt de gemeenschap, eerst door een soort algemeene voorzienigheid, door het uitvaardigen van wetten, waardoor hij van de onderdanen een gelijkvormigheid van handelen bekomt, een zekere eenheid bewerkt in het streven, waardoor de krachten der enkelingen als samengebundeld en versterkt worden; daarna door een meer bepaalde en bijzondere tusschenkomst: negatief, door het onderdrukken van het kwaad, van buiten uit berokkend door de vijanden van den Staat of in den schoot zelf van de gemeenschap veroorzaakt door de burgers die handelingen stellen waaronder het particulier of het algemeen welzijn schade lijden; positief, door de burgers behulpzaam te zijn bij het streven naar de goederen, die zij op eigen krachten en aan zich zelf overgelaten niet voldoende kunnen bereiken. Het doel van de natie is insgelijks aan de burgers de mogelijkheid te verschaffen van een ontwikkeling en volmaking, die zij alleenstaand en door inspanning van de eigen particuliere vermogens niet kunnen bereiken. Dat bereikt de natie door de opvoeding: steunend op de hulp van de volksgenooten, als gedwongen door den invloed die er van uitgaat, nemen zij allengskens dezelfde gewoonten aan, dezelfde zeden, die een zekere eenheid schenken, een vasten band smeden die de verscheidene elementen verbindt en samenbundelt. Evenals de Staat oefent de natie aldus op haar leden eerst een soort algemeene voorzienigheid uit, door de zeden en de gewoonten, waaruit een gelijkvormigheid van handelen ontstaat, welke het algemeen welzijn slechts kan bevorderen en waardoor de krachten der enkelingen insgelijks samengevoegd en versterkt worden; vervolgens door een meer bepaalde en bijzondere tusschenkomst: negatief, omdat zij bij middel van de openbare meening onderdrukt wat tegen de zeden en het algemeen welzijn van de natie indruischt; positief, doordat zij bij middel van de cultureele instellingen de volksgenooten ter hulp komt om tot een ontwikkeling en een volmaking te geraken die zij door eigen kracht nooit zouden bereiken. | |
[pagina 365]
| |
Daaruit blijkt dat de natie en de Staat wel hetzelfde doel nastreven, maar bij het aanwenden van de middelen om dat doel te verwezenlijken, de taak verdeelen en wel materieel en formeel. Materieel, vermits zij het welzijn van de gemeenschap op vele gebieden nastreven door dezelfde middelen: de wetten en de zeden stemmen immers dikwijls overeen en de openbare meening onderdrukt vaak dezelfde fouten en verkeerde wijzen van handelen als de wetten; formeel, vermits zij meestal middelen van verschillenden aard aanwenden: de Staat meer uiterlijke en meer zichtbare, wanneer hij door de wetten, met hun dwingende kracht en hun coërcitief karakter, de burgers doet samenwerken tot het algemeen welzijn; de natie meer innerlijke en minder zichtbare, wanneer zij de volksgenooten leidt door de zeden en gewoonten, die als in de harten en de gewetens geschreven wetten zijn, en tot het onderhouden van die zeden en gewoonten dwingt door de moreele macht van de openbare meening. Zoo werken dus Staat en natie samen tot hetzelfde doel, het algemeen welzijn, ieder op zijn eigen manier, ieder naar zijn eigen specifieke taak. De natie houdt meer de inwendige opvoeding van het zedelijk karakter op het oog, dat het gevolg is van eigen aard en zeden, noodzakelijke voorwaarde van het algemeen welzijn; de Staat bekommert zich meer om de uiterlijke voorwaarden van het algemeen welzijn. De Staat kan door zijn wetten alleen het algemeen welzijn niet genoegzaam bewerken; hij kan dat slechts doelmatig bereiken wanneer de wetten met de zeden overeenstemmen. Quid leges sine moribus, wat baten wetten indien zij niet steunen op de zeden? Nu zijn de zeden juist het karakteristieke element van de natie, het principe dat een menschengroep tot één natie maakt. Om het algemeen welzijn te verwezenlijken is de Staat dus aangewezen op de medewerking en de hulp van de natie. Het algemeen welzijn van de gemeenschap, ofschoon het op zich kan worden beschouwd als iets ééns, is nochtans niet iets enkelvoudigs en onverdeelbaars. Het is een zeer complex goed, dat uit vele en verscheidene elementen bestaat. Daarom ook kunnen de verschillende vereenigingen en groepeeringen, die tot zijn verwezenlijking samenwerken, het onder verschillende opzichten verwezenlijken: de Staat door het in stand houden | |
[pagina 366]
| |
van de uiterlijke orde en den rechtsdwang, de natie door het bewerken van een meer inwendige eenheid.Ga naar voetnoot(3) | |
II. Het nationalisme.Is de natie een natuurlijke groepeering, is de vorming van naties een natuurlijk verschijnsel, dat beantwoordt aan een eisch van de menschelijke natuur en van het leven, dan is de kwestie van de rechten der natie opgelost, dan is het van zelf sprekend dat de natie rechten heeft en de tot de natie behoorende menschen plichten hebben jegens haar. Van dat algemeen principe moet men uitgaan bij de beoordeeling van het nationalisme. Onder nationalisme verstaan wij hier het streven naar het bewaren en bevorderen van de eigen goederen der natie, van de eigen zeden en cultuur, de liefde of de piëteit tot de eigen natie. Zooals het patriotisme niets anders is dan de liefde tot het eigen vaderland, zoo is het nationalisme in den grond niets anders dan de liefde tot de eigen natie.
Is de natie door God gewild, dan is het tegen de natuur en dus zedelijk slecht de natie te negeeren en de eigen cultuur, het eigen goed der natie, te willen verminderen of aantasten, dan is het een vergrijp tegen God, maker der natuur, en dus een zonde, de nationale goederen te versmaden of in hun ontwikkeling te hinderen.Ga naar voetnoot(4) Het nationalisme, aldus begrepen, kan een gevoel zijn of een bewuste houding van den wil. Blijven dat gevoel en die wil geregeld door de rede, binnen de perken door de natuur en de door God gewilde orde gesteld, dan is het een prijsbaar gevoel en een deugd, een zedelijke plicht. Ieder rechtgeaard mensch moet, in de mate van zijn vermogen, medewerken tot het welzijn van de natie waartoe hij behoort, tot het bewaren en ontwikkelen van de nationale goederen, van den eigen zeden en cultuur. 'De liefde tot het volk, waar onze natuur ons | |
[pagina 367]
| |
toe doet behooren, eischt van ons, dat wij het waarlijk goede van de gemeenschap en van elk harer deelen willen.' Die plicht 'houdt voor ons in, dat we het onze bijdragen tot alles, wat waarlijk ons volk goed kan doen,... wat de eigen cultuur van ons volk kan doen stijgen, en wat het sterk kan maken in de goederen, die natuur en historie het hebben geschonken.'Ga naar voetnoot(5) Dat zal wel niemand in twijfel durven te trekken. De Kerk bevestigt die uitspraak der rede. Er is een gerechtigde liefde tot de natie, zegt de Paus, welke de rechte orde der christelijke liefde niet alleen niet veroordeelt, maar door hare voorschriften heiligt en versterkt.Ga naar voetnoot(6)
Zooals ieder gevoel en ieder zedelijke plicht, zoo moet ook het nationalisme onder het contrôle en de leiding van de rede blijven, op de plaats die de orde en de rede aanwijzen. Gaat het de door de orde en de rede gestelde perken te buiten, komt het tot een overdreven liefde en ijver, die slechts de eigen belangen der natie kennen en deze ten koste van alles, met gelijk welke middelen, rechtvaardige of onrechtvaardige, willen bevorderen, tegen het goed van de andere naties in; ontaardt het tot chauvinisme, zoodat 'men een geestdriftige en grenzelooze bewondering heeft voor al wat tot eigen natie behoort en een kleingeestige minachting voor alles daarbuiten'Ga naar voetnoot(7); maakt men de nationale grootheid tot het hoogste goed, waaraan men alle andere goederen, ook hooger goederen, ondergeschikt maakt; hecht men er, om het met een woord te zeggen, te veel belang aan, een grooter belang dan de rede aanduidt, dan is het nationalisme een kwaad, een ondeugd. Ook hier, zooals steeds, moet de deugd het juiste midden houden; ook hier kan men zondigen door te weinig of door te veel, door tekortkoming of door overdrijving. Door te weinig: wanneer men geen de minste waardeering toont voor de eigen cultuur, niet de minste liefde koestert tot de eigen natie, het goed der natie misprijst. Door te veel: wanneer men, zooals wij zegden, de natie maakt tot het hoogste goed, hooger goederen er ondergeschikt aan maakt, het welzijn der natie te uitsluitelijk | |
[pagina 368]
| |
nastreeft en boven alles stelt, niet wil hooren van verplichtingen tegenover andere naties en gemeenschappen en voor de natie absolute en onbeperkte rechten opeischt, wanneer men zoodanig in bewondering opgaat voor de reëele of vermeende superioriteit van de nationale cultuur dat men haar aan andere naties wil opdringen of haar wil bevorderen ten koste van andere naties. Zulk nationalisme is slechts een verkapt groepsegoïsme, waarbij over het hoofd wordt gezien dat de natie toch maar een deel van het heele menschdom is en zich naar de gerechtigde eischen van het welzijn der gansche menschheid te voegen heeft. Boven de cultuur staat de natuur, boven de nationale cultuur staat de menschheidscultuur, ook door God gewild en waartoe alle naties, naar eigen aard en eigen krachten, haar deel moeten bijdragen.Ga naar voetnoot(8) De achting voor de eigen natie en de hoogschatting van de eigen cultuur dwingen ons niet de andere naties en culturen te misprijzen. Ook de andere naties hebben haar goede hoedanigheden, welke, alhoewel verschillend van die van onze natie, even eerbiedwaardig zijn als zij. 'Ieder natie heeft haar lichten schaduwzijden, haar deugden en haar gebreken', zegt Mgr. Gföllner, bisschop van Linz. 'De goede en slechte eigenschappen zijn vaak zoo verdeeld, dat de gebreken van de eene natie door de goede hoedanigheden van de andere opgeheven worden.'Ga naar voetnoot(9) De nationaliteit verrijkt ons, maar tevens beperkt zij ons. Geen enkel nationaal genie is de incarnatie van heel het menschelijk genie. Door het feit zelf dat de nationaliteit ons geschikt maakt tot zekere wijzen van voelen en handelen, maakt zij ons minder geschikt voor andere. Het idee van bepaaldheid duidt op een vervolmaking wanneer men het vergelijkt met de onbepaaldheid en de potentialiteit van de menschelijke natuur; maar dat idee wijst tevens op een vastheid, een beperking, een begrenzing, wanneer men denkt aan de ontelbare mogelijkheden die in de natuur besloten liggen, op de zoo talrijke wijzen waarop onze natuurlijke vermogens tot daadwerkelijkheid kunnen overgaan. De goederen van onze natuur zijn vatbaar voor een schier oneindig getal ontwikkelingsmogelijkheden; de nationaliteit beperkt die mogelijkheden met haar in ééne, be- | |
[pagina 369]
| |
paalde richting te stuwen. Onder de duizenden vormen van activiteit, die natuurlijk voor ons openliggen, zijn al deze voorloopig of bepaald uitgesloten, waartoe het nationaal genie ons niet doet heenneigen. Zoo blijft een groot deel van onze potentialiteit ongebruikt en onbenuttigd, door het feit zelf van de bepaalde vormen, die de nationale mentaliteit in ons doet ontstaan.Ga naar voetnoot(10) Zoo kan iedere natie aan de andere van nut zijn, zoo is de eene natie op de andere aangewezen; het gevoel, dat ons gehecht doet zijn aan onze eigen natie en cultuur, stemt ons tot sympathie tegenover de andere naties en culturen, omdat wij er een goed in ontdekken dat wij niet of althans niet in denzelfden graad bezitten, een aanvulling van hetgeen ons ontbreekt.Ga naar voetnoot(11)
Tegen het nationalisme, beschouwd als deugd, kan men dus zondigen door te weinig of door te veel, door tekortkoming of door overdrijving. Het nationalisme is goed, wanneer men het juiste midden weet te bewaren. Waar dat juiste midden gelegen is, is niet altijd zoo gemakkelijk te bepalen. De drift spreekt hier maar al te dikwijls mede, luider dan de rede. En nochtans is het niet het gevoel, de drift, maar de rede, die de juiste maat moet aanwijzen. In algemeene woorden kunnen wij dit zeggen: de liefde tot de natie is een deugd en een plicht; maar zooals iedere deugd en ieder plicht is zij beperkt door haar voorwerp; zij houdt op geregeld te zijn en wordt zedelijk slecht, zoohaast men de natie maakt tot een doel, in plaats van haar aan te zien als hetgeen zij volgens de rede zijn moet, een middel. Een vereeniging, een maatschappij moet altijd middel blijven en mag nooit tot een doel worden; dat geldt voor alle vereenigingen, zonder uitzondering, voor het gezin, de corporatie en de andere ondergeschikte gemeenschappen, voor den Staat, ja zelfs voor de Kerk; dat geldt dus ook voor de natie. De natie heeft geen absolute, doch slechts een betrekkelijke waarde. De natie dienen is een plicht, maar de natie zelf moet dienen tot Gods glorie en het einddoel van den | |
[pagina 370]
| |
mensch. Het nationalisme houdt dan ook op geregeld te zijn, wanneer men het belang van de natie stelt boven hooger belangen en hooger goederen, boven het algemeene welzijn van grooter menschengroepen of van gansch het menschdom, boven de godsdienstige en zedelijke waarden, of wanneer men de natie, zooals wel eens gebeurt, als vergoddelijkt, haar maakt tot het voorwerp van een waren godsdienst, van een eeredienst, die alleen aan God verschuldigd is. Wachten wij ons dus wel aan sommige uitdrukkingen, die wel eens aangewend worden en waarbij de natie 'bovenal', 'avant tout', 'for ever', 'über alles in der Welt' geprezen wordt, een absolute beteekenis te geven. God alleen moet bovenal bemind en boven alles geprezen en gediend worden. De natie maken tot een soort godheid, bij het nationalisme sommige termen gebruiken, die naar een echten eeredienst zweemen, is zedelijk te verwerpen. Het is zeker niet waar dat vóór het heil van de natie alle andere goederen en rechten te wijken hebben. De natie heeft rechten, voorzeker, maar die rechten zijn slechts betrekkelijk, niet absoluut.
Om alle verwarring te voorkomen is het goed te doen opmerken dat sommige schrijvers, waar zij van nationalisme spreken, alleen het overdreven nationalisme bedoelen. In dien zin is het juist, wat men soms hoort beweren, dat het nationalisme verkeerd en door de Kerk veroordeeld is. Op de vraag, of het nationalisme door de Kerk veroordeeld is, zouden wij antwoorden met een 'distinguo', met de wedervraag wat men eigenlijk onder nationalisme verstaat. Verstaat men onder nationalisme een overdreven liefde en ijver voor de natie en haar cultuur, dan, ja, is het slecht en door de Kerk veroordeeld. Verstaat men echter onder nationalisme de geregelde liefde tot de natie, een geregelden ijver tot bevordering der eigen cultureele goederen, dan is het in 't geheel niet veroordeeld door de Kerk, dan wordt het integendeel door haar goedgekeurd, geprezen en als een plicht voorgehouden. In de reeds aangehaalde encycliek 'Caritate Christi compulsi', maakt de Paus uitdrukkelijk dat onderscheid tusschen geregelde en overdreven piëteit tot de natie. Daaruit volgt dan ook wat moet gedacht van de voorzegging van E.H. Van den Hout: 'Le nationalisme sera la prochaine hérésie condamnée'. | |
[pagina 371]
| |
III. Verhouding tusschen natie en Staat.Wie van beiden, natie of Staat, heeft den voorrang? Welke van die twee groepeeringen gaat vóór de andere? Niets belet dat twee zaken, wanneer men ze met elkander vergelijkt, beiden onder een zeker opzicht den voorrang hebben, zoodanig dat de eene onder één opzicht vóór de andere gaat en de tweede onder een ander den voorrang verdient te hebben. De Staat heeft hierdoor den voorrang op de natie, dat hij, in hoever hij de uiterlijke eenheid van de maatschappij bewaren moet, over uiterlijke middelen beschikt, waardoor hij op veel doeltreffender wijze zijn doel nastreven en bereiken kan. De Staat heeft meer zichtbare, uiterlijke organen, waardoor hij de gehoorzaamheid en de onderwerping gemakkelijker door dwangmiddelen bekomen kan. Heel zijn werkzaamheid is meer zichtbaar en vertoont zich in uiterlijke vormen, die gemakkelijk te merken zijn. De natie heeft den voorrang om een ander reden: zij dringt veel meer door tot het binnenste van den mensch. De eigen zeden, de cultuur, beschikken wel niet over dezelfde uiterlijke dwangmiddelen als de burgerlijke wetten, maar zij beïnvloeden sterker het inwendige en door de opvoeding bewerken zij een zekere gelijkvormigheid en standvastigheid van handelen, die voor het zedelijk leven van het grootste gewicht is. Vergelijken wij nu die wederkeerige voorrangen met elkander, dan komen wij tot het besluit dat de Staat onder een bepaald opzicht (secundum quid) den voorrang heeft, de natie eenvoudig weg of zonder meer (simpliciter). Want beschouwen wij aandachtig het algemeen welzijn van de menschelijke samenleving, dan zien wij dat het element, dat het nationale leven aanbrengt, van meer belang is dan het element, dat door den Staat wordt aangebracht. Immers, het leven in de natie geeft aan de menschelijke samenleving een inwendige eenheid, gesteund op de opvoeding der zeden en de cultuur, en zulke inwendige eenheid is natuurlijk van grooter belang dan de uiterlijke eenheid, die de Staat bewerkt door zijn wetten en zijn dwangmiddelen. Onder dat opzicht heeft de natie den voorrang op den Staat, omdat zij aan de menschen een grooter toename van zedelijke krachten schenkt: tot het bestendig | |
[pagina 372]
| |
vestigen van de deugden dragen immers de zeden sterker bij dan de wetten. Daarom dus zeggen wij dat de natie eenvoudig weg of zonder meer (simpliciter) den voorrang heeft, ofschoon onder een bepaald opzicht (secundum quid), namelijk met betrekking tot de uiterlijke eenheid en de doeltreffendheid der aan te wenden middelen, aan den Staat de voorrang toekomt.Ga naar voetnoot(12)
Vermits de nationale goederen in het natuurrecht gegrond zijn, heeft de Staat de verplichting ze te bewaren en te beschermen, overeenkomstig zijn algemeene zending, die onder meer de bescherming van de rechten omvat. De nationale goederen en de cultuur vormen ten andere een deel, en wel een zeer aanzienlijk deel, van het algemeen welzijn, waarvoor de Staat te zorgen heeft. De Staat is dan ook de natuurlijke beschermer van de natie en van haar goederen.Ga naar voetnoot(13) Gelijk de enkeling en de ondergeschikte genootschappen, zoo heeft ook de natie van nature rechten, die de Staat niet mag afschaffen noch aantasten, maar die hij bewaren, beschermen en bevorderen moet. Dat alles is gemakkelijk om toepassen wanneer natie en Staat materieel samenvallen, in een homogenen, uit één enkele natie bestaanden Staat. Maar dat is niet het geval met alle staten. Drie gevallen, immers, kunnen zich voordoen: 1. ofwel vallen natie en Staat materieel samen, bestaat de Staat uit slechts één natie, die geheel onder zijn beleid staat; 2. ofwel omvat de Staat meerdere naties; 3. ofwel is de natie verdeeld over meerdere staten, zijn haar leden verspreid in verschillende politieke gemeenschappen. Zoo stelt zich het vraagstuk van het principe der nationaliteiten. | |
IV. Het principe der nationaliteiten.Volgens dit principe zouden alle naties, die met andere in één Staat samen leven, het recht hebben naar de ontbinding van den plurinationalen Staat te streven, haar autonomie te eischen en zich los te maken van den Staat, waartoe zij in | |
[pagina 373]
| |
feite behooren, om een eigen, onafhankelijken Staat te vormen; zij zouden insgelijks het recht hebben om de leden van de natie, die in andere staten wonen, tot zich te trekken en aan te hechten. Volgens dit principe, om het met andere woorden uit te drukken, moet de politieke eenheid noodzakelijk volgen op de nationale eenheid, moeten de grenzen van den Staat dezelfde zijn als die van de natie, heeft ieder natie het recht een Staat te vormen: ieder natie moet een Staat zijn, ieder Staat moet slechts één natie omvatten.Ga naar voetnoot(14) In zijn commentaar op het derde boek over de Politiek, van Aristoteles, markeert Sint Thomas zijn voorkeur voor den nationalen Staat. 'De Staat', zegt hij, 'moet liever uit één volk bestaan, omdat één volk dezelfde zeden en dezelfde gewoonten heeft, welke om haar overeenkomst de vriendschap onder de burgers bevorderen. Van daar dat staten, welke uit verscheidene volkeren bestaan, ten gevolge van oneenigheden, door de verscheidenheid van zeden veroorzaakt, ten gronde zijn gegaan, omdat het eene deel zich bij de vijanden aansloot uit haat van het andere deel.'Ga naar voetnoot(15) Onder zijn huidigen vorm werd het principe der nationaliteiten, naar het schijnt, voor de eerste maal geformuleerd door Mancini, in 1851. Het vond een geestdriftigen, misschien niet gansch belangloozen verdediger in Napoleon III.Ga naar voetnoot(16) Feitelijk echter, zoo niet naar den vorm dan toch naar den inhoud, is het veel ouder. Sedert meer dan honderd jaar heeft de theorie der nationaliteiten zich ontwikkeld, als reactie van het nationaliteitsgevoel tegen de arbitraire bepalingen van de regeeringen en de diplomatie. Deze, zooals dat b.v. het geval was op het | |
[pagina 374]
| |
Congres van Weenen, beschikte over provinciën en volkeren naar het evenwichts-stelsel, zonder rekening te houden met de tradities, den godsdienst en de aspiraties van het volk. De grenzen van de staten kwamen dikwijls maar weinig overeen met de verdeeling van de verschillende volksgroepen. Dat gaf aanleiding tot het ontstaan van de nationaliteiten-beweging, die voor doelwit had de verdeeling van de nationale groepen te doen samenvallen met deze der staten. De naties zouden niet langer tot vreemde staten behooren en verscheurd blijven tusschen meerdere staats-overheerschingen, maar tot zelfstandige politieke gemeenschappen worden, hetzij door zich los te maken van vreemde overheerschingen, die haar van haar onafhankelijkheid beroofden (zooals b.v. het geval was met Polen), hetzij door de over verscheidene staten verspreide gedeelten der natie samen te voegen en te vereenigen rond een reeds onafhankelijken Staat, krachtig genoeg om een leiding te geven en de concentratie te bewerken van alle nationale krachten (zooals b.v. in Italië, waar de vereeniging plaats had rond den Piëmonteeschen Staat).Ga naar voetnoot(17) Verschillende omstandigheden werkten de verspreiding van de theorie der nationaliteiten in de hand: de gedachten-beweging door de Fransche Omwenteling ingezet; het nationale karakter van de reactie tegen Napoleon; de talrijke veranderingen in den regeeringsvorm in verscheidene landen; een intellectueele, letterkundige en artistieke gedachtenstrooming, strekkende tot het doen herleven van de eigen taal, de eigen zeden en overleveringen, eerst ietwat romantisch, later meer realistisch (economisch en politiek) aangelegd. Vooral echter moet men rekening houden met het groote verschil tusschen den modernen Staat en de vroegere staatsinrichting. De moderne Staat trekt zich veel meer aan dan zulks vroeger het geval was. Vroeger bracht een verandering van politieke overheersching weinig of geen verandering te weeg in de gewoonten en het sociale leven; tegenwoordig, integendeel, grijpt de Staat om zoo te zeggen in het gansche leven in en wordt men dan ook veel meer een verandering van overheersching gewaar. De moderne Staat trekt zich het onderwijs aan, voert den alge- | |
[pagina 375]
| |
meenen dienstplicht in, streeft naar uniformiteit van de wetgeving voor het gansche land, hecht belang aan een officieele taal, al zaken die vroeger onbekend waren. Dat alles moest natuurlijk bijdragen tot de ontwikkeling van de theorie der nationaliteiten en de door het principe der nationaliteiten gestelde eischen in de hand werken.Ga naar voetnoot(18) Bij het einde van den wereldoorlog, in de vredesverdragen van 1919 en 1920, werd het principe der nationaliteiten, met het er aan beantwoordend zelfbeschikkingsrecht der volkeren, door de Geallieerden aangezien als een dogma, dat voortaan het gansche internationale leven zou beheerschen.Ga naar voetnoot(19)
Wat moeten wij denken van dit principe der nationaliteiten? Hoe moet het, van zedelijk standpunt uit, worden beoordeeld? In de moraal en veel meer nog in de politiek moet men zich wel wachten van een tweevoudige dwaling. Ten eerste van een zeker doctrinarisme, waarbij men het verloop der zaken wil beoordeelen en regelen volgens eenige vooropgezette en al te enge leerstellingen; het zedelijk leven der enkelingen en meer nog het politieke leven der maatschappij is veel te complex en kan zoo maar niet gedwongen worden naar abstracte vormen van den geest. Ten tweede van een soort scepticisme of positivisme, waarbij men alle ideale normen en richtsnoeren van het sociale leven verwerpt en alle sociale leer versmaadt, alsof in het sociale leven de rede niet had tusschenbeide te komen en dit sociale leven aan geen wetten onderworpen was. Om die twee dwalingen te vermijden is het noodig de vraagstukken altijd eerst van louter theoretisch standpunt uit (in thesi) te onderzoeken en dan na te gaan hoe de aldus theoretisch gevonden en vastgestelde wetten in de concrete omstandigheden (in hypothesi) in practijk gesteld en toegepast kunnen worden.Ga naar voetnoot(20) Beschouwt men de leer van den nationalen Staat louter theoretisch (in thesi), dan mag men haar geenszins minachten, alsof zij geen belang had voor het sociale leven; maar van den anderen kant zal men die leer niet overdrijven, er geen te groot belang aan hechten, alsof het principe der | |
[pagina 376]
| |
nationaliteiten het hoogste beginsel was in het politieke leven, alsof zonder de toepassing van dit beginsel geen zedelijk leven in de gemeenschap mogelijk was. De leer van den nationalen Staat, zeggen wij, is niet te minachten. Op zich zelf is het een goed beginsel, dat veel waarheid bevat. De Staat en de natie zijn naar een zelfde doel gericht, alhoewel zij het op verschillende wijze nastreven. Dat doel zal dan ook des te beter bereikt worden naarmate natie en Staat in hun onderscheiden werkzaamheid beter bij elkander aanleunen, in onderlinge verstandhouding hun eigen taak verrichten en hun specifieke zending vervullen. Die samenwerking, waarop natie en Staat aangewezen zijn, zal voorzeker het best bereikt worden in een nationalen Staat, waar de wetten met de zeden overeenstemmen en er geen verschil bestaat tusschen het algemeen belang van den Staat en het algemeen belang van de natie. Zulk verschil zal veel gemakkelijker voorkomen wanneer in één Staat meerdere naties leven; dezelfde wetten immers zijn niet aangepast aan de verschillende zeden van alle naties. Dat blijkt vooral bij het onderricht en de opvoeding van het volk, die door de burgerlijke wetten altijd min of meer geregeld worden en die moeten gesteund zijn op de zeden van de verscheidene naties. Zijn de wetten al te uniform, dan zullen de zeden van de verschillende naties er noodzakelijk onder lijden; zijn de wetten verschillend en aangepast aan de zeden der verschillende naties, dan loopt de eenheid van den Staat, die zijn macht uitmaakt, groot gevaar.Ga naar voetnoot(21) Daarom zal men goed doen rekening te houden met het verschil van zeden en cultuur en het onderscheid tusschen de naties niet over het hoofd zien. Twee pauselijke documenten, beide van Benedictus XV, wijzen er op hoe juist en hoe heilzaam dat is. In zijn vermaning aan de oorlogvoerende volkeren en hun hoofden, van 28 Juli 1915, vraagt de Paus dat men de rechten en de rechtmatige aspiraties der volkeren niet zou onderschatten, dat men elkander zou verstaan om in de mate van het mogelijke er rekening mee te houden.Ga naar voetnoot(22) En in zijn uitnoodiging tot den vrede, aan de | |
[pagina 377]
| |
hoofden der oorlogvoerende landen gericht, op 1 Augustus 1917, drukt de Paus de hoop uit dat de betrokken landen de territoriale vraagstukken zullen willen onderzoeken, 'in de mate van het rechtmatige en het mogelijke rekening houdend met de aspiraties der volkeren, en bij gelegenheid de particuliere belangen zullen weten te schikken naar het algemeen welzijn van de groote menschelijke gemeenschap'.Ga naar voetnoot(23) De leer van den nationalen Staat moet dus niet a priori verworpen worden; men zal integendeel goed doen met er rekening mede te houden. Maar van den anderen kant zal men haar niet overdrijven, zal men er geen te groot belang aan hechten. Is in theorie en in abstracto (in thesi) de eenheid tusschen Staat en natie als beginsel te aanvaarden, zoodanig dat ieder Staat slechts uit één natie zou bestaan en iedere natie een eigen Staat zou vormen, toch moet men bij de toepassing van dit beginsel (in hypothesi) rekening houden met de bijzondere omstandigheden en de concrete toestanden van het sociale leven.Ga naar voetnoot(24) A. Eerst en vooral zal men rekening houden met de practische moeilijkheden, die noodzakelijk voortspruiten uit een al te starre toepassing van het principe der nationaliteiten. 1. Er bestaat geen zeker criterium om de natie juist te bepalen en te omschrijven en het ware uiterst gevaarlijk een weinig zekere en ietwat vage formule, wier toepassing noodzakelijk aanleiding zou geven tot uiteenloopende uitleggingen en interpretaties, tot het hoogste principe van het staatsleven uit te roepen.Ga naar voetnoot(25) | |
[pagina 378]
| |
2. Dikwijls gebeurt het dat meerdere naties zoo door en met elkander gemengd leven op hetzelfde grondgebied, dat het schier onmogelijk is de grenzen van een natie af te bakenen. Het criterium om de nationaliteiten te onderscheiden schiet hier te kort en laat niet toe de geschillen op te lossen.Ga naar voetnoot(26) 3. Ook de volkswil biedt geen adequaat criterium. Die volkswil is altijd ietwat onvast, vlottend en verward. Waar conflicten bestaan tusschen de nationaliteiten, dus juist daar waar het principe der nationaliteiten zou moeten toegepast worden, ontstaan er altijd meeningsverschillen over de uitdrukking van den volkswil. Zelfs als men het volk raadpleegt, als men een volksstemming laat houden, worden de waarde, de vrijheid en de oprechtheid van de uitgebrachte stemmen in twijfel getrokken of loochent men de bevoegdheid van hen, die hun stem uitbrachten, om te beslissen over een zaak waar zooveel aan gelegen is.Ga naar voetnoot(27) Daaruit moet men besluiten dat het principe der nationaliteiten moeilijk kan gelden als opperste regel en als criterium tot het oplossen van de geschillen tusschen de naties.Ga naar voetnoot(28) | |
[pagina 379]
| |
B. Naast die practische moeilijkheden kan men ook theoretische bezwaren opperen tegen het principe der nationaliteiten, bezwaren van doctrineelen aard. Door het aannemen van het principe der nationaliteiten worden het goed der natie en de volkswil, het bewaren en bevorderen van de nationale goederen en de uitdrukking van den wil van het volk door de meerderheid der stemmen, tot hoogste principe en opperste stelregel van het staatsleven uitgeroepen. Dat kan echter niet aangenomen worden. Het volstaat niet dat de meerderheid, ja dat gansch de natie een onafhankelijken Staat wil vormen, want de volkswil is niet het hoogste en opperste principe van het staatsleven en de politiek. Het hoogste beginsel en het opperste criterium van het staatsleven en de politiek is het algemeen welzijn. Alle andere beschouwingen en belangen zijn er aan ondergeschikt. Het algemeen welzijn vormt het criterium waaraan in het staatsleven alles moet getoetst en gemeten, waarnaar moet geoordeeld worden of een maatregel, vooropgezet dat hij niet op zich zelf slecht is, ja dan neen mag getroffen worden. Ook de politieke zelfstandigheid moet beschouwd worden van het standpunt uit van zijn nut voor het algemeen welzijn, als middel tot dat doel van de burgerlijke maatschappij. Iedereen neemt dat aan. Zelfs schrijvers als Van de Poel, alhoewel zeer nationalistisch getint, geven dat toe: 'Alleen het bonum commune,' zoo schrijft hij, 'het welzijn der nationaliteit, is de norm waaraan een staatsordening dient te worden getoetst, en wanneer een nationaliteiten-staat, een staatsordening welke verschillende nationaliteiten omvat, beter voor het welzijn der afzonderlijke nationaliteiten vermag te zorgen dan de los van elkander staande nationale staten dit zouden kunnen, dan is daardoor de nationaliteiten-staat in concreto volkomen gerechtvaardigd.'Ga naar voetnoot(29) Vóór alles moet dus acht gegeven worden op het algemeen welzijn, het algemeen belang hoeft vóór alles op het oog gehouden te worden. Dat algemeen welzijn, waar het belang van den Staat en het | |
[pagina 380]
| |
belang van de natie met elkander in aanraking komen, moet van een drievoudig standpunt uit beschouwd worden: met betrekking tot de natie zelf, met betrekking tot den Staat en met betrekking tot de andere naties en Staten. 1. Met betrekking tot de natie zelf, die zich tot autonomen Staat wil oprichten. Beschikt zij over voldoende middelen om het algemeen welzijn te verzekeren? Kan zij werkelijk het doel verwezenlijken, dat aan iedere politieke gemeenschap gesteld is; kan zij de natuurlijke zending van de burgerlijke maatschappij vervullen en zich behoorlijk kwijten van de taak die door de natuur aan den Staat aangewezen is? Is de nieuwe Staat, dien men wil oprichten, werkelijk leefbaar? De Staat moet aan de burgers de stoffelijke en zedelijke veiligheid verzekeren, de voorwaarden scheppen voor de economische bedrijvigheid, de geestelijke ontwikkeling, enz. Kan de natie niet behoorlijk voor dat alles zorgen, dan kan zij het recht niet opeischen een autonomen Staat te vormen, dan ontbreekt een essentieele voorwaarde, de bestaansreden zelf van den Staat, de mogelijkheid om het algemeen welzijn te verwezenlijken. Het is niet genoeg in een onafhankelijke gemeenschap te willen leven, men moet het ook kunnen.Ga naar voetnoot(30) 2. Met betrekking tot den Staat, waarvan de natie tot nog toe deel uitmaakte en waarvan zij zich afscheiden wil. Kan die scheiding verwezenlijkt worden zonder zekere en vaststaande, natuurlijke of rechtmatige verworven rechten te krenken, of kunnen ten minste de onvermijdelijke rechtskrenkingen vergoed worden? Is de Staat, waaraan men een deel wil ontnemen, nog leefbaar? Kan hij, met het deel dat overblijft, nog voldoende zorgen voor het algemeen welzijn van de burgers?Ga naar voetnoot(31) Men zal ook moeten onderzoeken of de scheiding mogelijk is zonder een burgeroorlog te veroorzaken, zonder al te groote stoornis van het sociale en het economische leven na zich te sleepen. 3. Met betrekking tot de andere naties en staten. Zal het oprichten van den nieuwen Staat niet rechtstreeks schadelijk zijn aan de andere volksgemeenschappen? Zal het aan de andere Staten en naties de mogelijkheid laten om hun rechten | |
[pagina 381]
| |
behoorlijk uit te oefenen? Zal het den internationalen vrede niet storen en aanleiding geven tot gewapende conflicten tusschen de staten en tot wreede oorlogen? Blijkt uit het antwoord op die vragen dat in het algemeen welzijn, onder dit drievoudig opzicht, niet genoegzaam kan voorzien worden, dan kan en dan mag er geen spraak van zijn de natie tot een onafhankelijken Staat te maken. Blijkt integendeel uit het antwoord dat het algemeen welzijn, van dit drievoudig standpunt uit beschouwd, voldoende verzekerd is, dan mag de vraag gesteld worden, dan mag de natie tot autonomen Staat worden opgericht en dan moet de nieuwe Staat door de andere staten erkend worden. Kan het algemeen welzijn alleen verzekerd worden door het oprichten van de natie tot onafhankelijken Staat, is het oprichten van een nieuwen Staat het eenige middel om het algemeen welzijn, altijd onder het aangeduide drievoudig opzicht, te verzekeren, dan moet de natie tot autonomen Staat worden omgevormd.Ga naar voetnoot(32) Het algemeen welzijn blijft dus ook hier het hoogste principe en het opperste criterium van het staatsleven. Samenvattend kunnen wij dus zeggen: het principe der nationaliteiten bevat veel waarheid, maar toch mag men er geen absolute waarde aan hechten; aan de natie kan niet het absolute recht erkend worden zich tot onafhankelijken Staat op te richten. Is het een dwaling en een fout op politiek en zedelijk gebied geen of niet genoeg rekening te houden met de aspiraties der volkeren bij het vaststellen der staatsgrenzen, dan is het insgelijks een dwaling, het recht van de natie om, trots alle andere beschouwingen, zich tot afzonderlijken en autonomen Staat op te richten, tot een absoluut recht en een dogma uit te roepen.Ga naar voetnoot(33)
Toch blijft het waar dat de natie een door de natuur gewilde groepeering is en het recht heeft haar eigen goederen, de cultuur, te bewaren en te bevorderen. Waren de politieke autonomie en het leven in een eigen onafhankelijken Staat het eenige middel om de rechten van de natie op doelmatige wijze te beschermen en te handhaven, | |
[pagina 382]
| |
kon de natie alleen op die wijze hare cultuur bewaren en ontwikkelen, dan zou het principe der nationaliteiten altijd moeten toegepast worden. Maar dat is niet het geval. Het is niet onmogelijk dat de Staat, ook al bestaat hij uit meerdere naties, aan de verschillende volksgroepen voldoende vrijheid laat om haar cultureele zending te vervullen, voldoende zorgt voor de handhaving en de bevordering van de cultureele goederen der aangesloten naties, zich behoorlijk kwijt van zijn algemeene zending, waarin, zooals wij gezegd hebben, de zorg voor de cultureele goederen begrepen is. Is zulks het geval, dan moet aan de natie het recht ontkend worden zich van dien Staat af te scheiden om een eigen autonomen Staat te vormen.Ga naar voetnoot(34) Kwijt de Staat zich niet van die verplichting, wordt een natie verdrukt door den Staat waartoe zij behoort, zoodanig dat het haar niet mogelijk is haar eigen cultureele goederen te handhaven en te bevorderen; wil of kan de Staat niet de noodige middelen aanwenden om het nationale leven zich behoorlijk te laten ontwikkelen; voert hij, onder voorwendsel de eenheid van den Staat te versterken, een politiek van brutale assimilatie en gelijkschakeling, dan heeft de natie, wanneer alle andere middelen zijn aangewend en ondoelmatig blijken, het volle recht zich van dien Staat af te scheuren, voor zoover dat ten minste gaan kan zonder nog grooter onheilen en nadeelen te veroorzaken en overeen kan gebracht worden met de eischen van het algemeen welzijn op internationaal gebied.Ga naar voetnoot(35) De verdrukte natie bevindt zich dan in staat van | |
[pagina 383]
| |
wettige zelfverdediging en zij mag zoeken door wettige middelen aan die onrechtvaardige verdrukking een einde te stellen, desnoods door een nieuwen, eigen en autonomen Staat te vormen of aan te sluiten bij een anderen Staat.Ga naar voetnoot(36) Hierbij past echter een aanmerking, die wellicht niet overbodig is: zelfs wanneer de beweging tot afscheuring gewettigd is, blijven de burgers, zoolang de scheiding niet voltrokken is, onderdanen van den geconstitueerden Staat en hebben zij, als dusdanig, de plichten van wettelijke rechtvaardigheid tegenover hem en van gehoorzaamheid aan het wettig gezag te vervullen. Het gewettigd streven naar ontvoogding ontslaat hen niet van die verplichtingen en schenkt hun niet het recht om zoo maar alle middelen aan te wenden, zonder er acht op te geven of zij geooorloofd zijn of niet.Ga naar voetnoot(37) | |
V. Het recht der nationale minderheden.Geniet de natie geen politieke autonomie, maakt zij deel uit van een plurinationalen Staat, waarin een andere natie het overwicht heeft, dan moeten haar cultureele goederen door dien Staat beschermd worden, dan heeft zij het recht te eischen dat die Staat haar eigen aard en zeden niet tegenwerke, maar ze helpt bewaren en bevorderen. Dat geldt vooral met betrekking tot den godsdienst, de taal, het onderricht en de scholen, de zeden, gebruiken en tradities, tot al wat tot de cultuur behoort.Ga naar voetnoot(38) Daarop is het zoo genoemde recht der nationale minderheden gesteund. De leden van de nationale minderheid mogen niet behandeld worden als burgers van tweeden rang, maar moeten dezelfde burgerlijke en politieke rechten genieten als de leden van de natie die de meerderheid | |
[pagina 384]
| |
uitmaakt.Ga naar voetnoot(39) Een zekere decentralisatie, een min of meer breed opgevat regionalisme, dat aan de beide culturen toelaat zich behoorlijk te ontwikkelen, onder de hooge leiding en het politieke oppergezag van den Staat, kan in sommige gevallen de aangewezen weg zijn om de noodige eenheid van den Staat en de gewettigde eischen van het nationale leven tot hun recht te laten komen, zonder te vallen in een te sterk doorgevoerd particularisme van den eenen en een overdreven gelijkschakeling of nivelleering van den anderen kant.Ga naar voetnoot(40) |
|