Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 330]
| |
Philosophische kroniekDe groote Kant-studie van Prof. De VleeschauwerGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 331]
| |
veelzijdig is de belichting van deze moeilijke teksten! Niet dat hij ten overvloede het licht van andere Kantkenners er over uitschudt - dat doet hij waar het pas geeft, oordeelkundig en met wetenschappelijke eerlijkheid; maar hij ontdekt alle lichtpunten, in welke verscholen hoeken van Kants werk ze ook mogen schuilen, en weet ze derwijze te concentreeren dat hij klaarheid brengt in meer dan een duister vraagstuk. Daarbij ontplooit hij een meesterschap en beheersching van de Kantliteratuur, die wij elders niet vonden. Bij dit gedeelte van het werk hebben wij ons herhaaldelijk afgevraagd of De Vl. wel zuiver afgestemd bleef op de kantiaansche golflengte. Zijn prompte geest leek een neiging te hebben om over de problematiek van Kant uit te gaan en erbij te betrekken wat er wel in logisch verband mee staat, maar voor beter begrip van de deductie overbodig blijft. Natuurlijk zijn daar voordeelen aan verbonden: het opent perspectieven en wekt het denken op; het werkt echter ook nadeelig in zoover bondigheid en soberheid hierbij ingeboet worden. In het historisch gedeelte (II, p. 417-594; III, p. 297-667) is De VI. er volkomen in geslaagd ons duidelijk te maken, hoe het criticisme, met zijn centrale doctrien: de deductie, het Duitsche denken in de laatste decennien van de XVIIIe eeuw en de laatste jaren van Kants leven beheerscht heeft. Wat een verbijterende eruditie ons op dit stuk leert beseffen, dat doet een comprehensieve voorstelling ons aanvoelen. Terwijl hij de ontwikkeling van deze doctrien nagaat, weegt hij meteen den invloed van de philosofen en de denkrichtingen af en stelt ons voor de tragiek van Kants leven. Van meet af aan had Kant vrienden en vijanden, helaas tè goede vrienden, waarvan de eenen te intelligent en de anderen te kortzichtig waren; te kwade vijanden ook, die bitterheid in zijn ziel storten. Eberherd herhaalde op alle wijzen en met verregaande partijdigheid, dat Kant niets nieuws had gebracht, maar Leibniz zonder meer in een anderen toon had overgeschreven. Doch de vrienden en leerlingen griefden den meester het meest. Reinhold, Beck, Fichte, vurige aanhangers en voorvechters van het criticisme namen algauw een te vlugge vaart en groeiden boven hem uit, gestuwd als ze waren door de innerlijke dynamiek van Kants eigenste philosophie. En hoezeer hij | |
[pagina 332]
| |
hun idealisme ook verafschuwde, hij kon er niet aan weerstaan, wilde hij zijn systeem niet verminken... Of het moest zijn, dat hij zichzelf nog eens zou voorbijstreven, als voorloopig zou verklaren wat hij totnogtoe voor definitief had gehouden, zichzelf zou dóórdenken tot over het idealisme heen. Hij ging naar de tachtig en met gesloopte krachten vatte hij het nog aan om zijn levenswerk te redden. De taak was hem te machtig; het Opus postumum toont hoe hij eronder bezweken is, maar er tot op de laatste dagen van zijn leven aan gearbeid heeft. Uit deze gegevens is het te verklaren dat de deductie er in het teeken van het idealisme staat.
Uit het historisch gedeelte vooral blijkt dat De Vl. geneigd is de ontwikkeling van Kants denken een curve te laten beschrijven in de richting van het idealisme. Volgens hem vermocht Kant, ook in de Kritik eigenlijk geen functie aan te wijzen voor het transcendente, het Ding an sich. Het zwaartepunt van de transcendentalphilosophie zou dan ook in het Opus postumum meer en meer verplaatst worden naar het IK. Daartegenover staat de realistische interpretatie, verdedigd door eersterangs-Kantkenners: Riehl, Vaihinger, Erdmann e.a. - Wij gelooven dat men normaal tot een van deze interpretaties komt, naar gelang van het standpunt dat men inneemt. Zet men zijn geest scherp op Kants werk, beschouwd als een geheel op zichzelf, een afgesloten blok, dat men aanneemt zooals het daar ligt, dan komt men haast vanzelf tot de realistische interpretatie. Ziet men dit oeuvre in een ruim historisch verband, als een moment in den scheppenden stroom van het denken, dan zal men veeleer de idealistische interpretatie aannemen. Daarvoor heeft men den tekst van Kant nog niet altijd geweld aan te doen. Dit werk ontleent overigens zijn waarde niet alleen aan de conclusies van den schrijver; op verre na niet. Die werden reeds omstreden en zullen ook verder nog door de eenen aanvaard, door de anderen verworpen worden. Maar wie zal nog de studie van Kant aanvatten zonder De Vleeschauwer te raadplegen? En aan allen zal hij onschatbare diensten bewijzen.
Vlaanderen heeft weer eens een boek geproduceerd voor de wereld: Prof. De Vleeschauwer werd er reeds voor geëerd met den titel van Doctor honoris causa door de Universiteit te Glasgow. |
|