| |
| |
| |
Internationale kroniek.
Problemen van het Verre Oosten en de Stille Zuidzee
door Prof. Dr. J.A. van Houtte (Leuven).
Wanneer men den huidigen internationalen toestand over de wereld vergelijkt met wat hij een halve eeuw geleden was, dan is men getroffen door de maat van de wijzigingen, die zich in de verdeeling der politieke invloeden hebben voltrokken. Toen weliswaar lag het lot van de wereld, zooals op onze dagen, in de handen van een aantal groote mogendheden. Het 'concert des puissances' had echter een samenstelling, die van de tegenwoordige aanzienlijk verschilde. Groot-Britannië, Frankrijk, Oostenrijk Hongarië, Rusland, Duitschland en Italië waren ca. 1890 de leiders van de wereldpolitiek, die aldus in haar geheel door het Oude Vasteland werd beheerscht. Voor twintig jaar is de Habsburger-monarchie wellicht voorgoed uit dezen kring weggevallen. Daarentegen waren andere mogendheden ondertusschen erin binnengedrongen. Zij vertoonden het gemeenschappelijk karakter niet Europeesch te zijn, zoodat haar optreden de beteekenis had van een verzwakking van den invloed der oude cultuurgebieden. De nieuwe spelers op het schaakbord der 'Weltpolitik' waren inderdaad eenerzijds de Amerikaansche Unie, die sedert het presidentschap van Harrison (1889-'93) een beslist imperialistische politiek begon te voeren, anderzijds Japan.
Er is wellicht geen voorbeeld in het Westen van een land, dat een zoo snelle ontwikkeling genoot als het Rijk van de Rijzende Zon. De geschiedenis van het Oosten daarentegen heeft wèl voorgangers hiervan gekend. Terwijl de Mongolen
| |
| |
nog in de 12e eeuw in tallooze zelfstandige stammen waren verdeeld, strekten zij in den loop der 13e, na hun eenmaking door Dsjengis Khan, hun heerschappij uit van de Oost-Aziatische kust tot aan den Djnester en de Weichsel. Nochtans was de groei van hun beteekenis zuiver politiek. In tegenstelling hiermede was de opbloei van Japan ook cultureel en economisch. In het midden van de 19e eeuw was de materieele beschaving van Nippon niet verder geraakt dan deze van onze cultuurgebieden bij het begin der Moderne Tijden. Het land, waartoe de Europeërs hadden toegang gekregen in 1543, had aanvankelijk bereidwillig hun cultuur overgenomen. Zelfs de katholieke godsdienst was er, na de landing van den heiligen Franciscus Xaverius (1549), met bijval gepredikt geworden. Gebeurtenissen van inwendige politiek hadden in 1638 een einde gesteld aan deze eerste aanraking met het Westen. Tot in het midden van de 19e eeuw was Japan opnieuw volkomen afgesloten van alle vreemde invloeden. Zelfs de economische betrekkingen werden schier geheel afgebroken: alleen de Chineezen en de Hollanders mochten op een eilandje in de baai van Nagasaki handel drijven met de agenten van de Japansche regeering.
Eerst vanaf 1854 werd door de blanken, het eerst door de Amerikanen, de opening van enkele havens afgedwongen voor het internationale ruilverkeer. Zulks geschiedde echter van den kant der Japanners met den meesten tegenzin. Een besliste moderniseering zou slechts plaats grijpen nadat de geniale keizer Moetsoehito, ook Miji genoemd (1867-1912), in 1868 den erfelijken Sjogoen, een tegenhanger van onze hofmeiers uit de 7e en 8e eeuw, zijn macht had ontnomen. Met een koortsachtige haast werden de politieke instellingen, het bestuur, de weermacht, de cultureele en economische bedrijvigheid naar Europeesch model hervormd. In twintig jaar tijds was Japan een moderne grootmacht geworden, die op het cultuurmonopolie van het blanke ras de eerste afbreuk maakte.
Nadat dit grootsche werk van beschavingshernieuwing ten einde was gebracht, kon Japan zijn krachten aanwenden aan het oplossen van andere vraagstukken. Voor een land waarvan de bodem voor het grootste deel uit rots- en woudgebieden bestaat, waarvan de industrialiseering nog maar een aanvang nam en waarvan de bevolking, sedert het overnemen van de
| |
| |
Westelijke hygiënemethodes, in een ongemeen snel tempo steeg, beteekenden, in 1890, 40 millioen inwoners, dw. 109 per km2, overbevolking. Het was een dringende taak de overtollige bevolking een uitweg te verschaffen. Anderzijds had de fierheid over de afgelegde ontwikkeling aan de Japanners het bewustzijn gegeven het uitverkoren volk te zijn, dat zijn kortelings verworven naam van groote mogendheid moest staande houden met uitbreiding te zoeken over de grenzen, zooals ook de modelstaten uit het Westen het in dien tijd deden. Uit beide overwegingen ontstond ca. 1890 de machtige expansiebeweging, die op onze dagen nog steeds voortduurt, en die meteen bij de bekommernissen van de kanselarijen in de wereld een nieuw probleem voegde, dat hoe langer hoe meer op het voorplan trad: het probleem van het Verre Oosten.
Het eerste slachtoffer van de Japansche expansie was het duizendjarige China, dat te dien tijde het dieptepunt van zijn verzwakking had bereikt. In vijf maanden werd de Chineesche troepenmacht vernietigd en Japan legde (verdrag van Simonoseki, April 1895), vernederende vredesvoorwaarden op. Twee hiervan, de afstand door China van Port-Arthur en van Wei-Hai-Wei, brachten voor het eerst de Europeesche belangen in het Verre Oosten in gevaar: eerstgenoemde stad werd immers door Rusland, de tweede door de Britten begeerd. Een collectieve tusschenkomst van de Europeesche mogendheden dwong dan ook Japan hiervan af te zien en genoegen te nemen met het weelderige Formosa, rijk aan landbouwproducten en steenkool, waardoor aanzienlijke mogelijkheden aan de Japansche uitwijking werden geboden.
Van grooter beteekenis nog was de Russisch-Japansche oorlog van 1904-'05. Onmiddellijk na de overwinning op China had Japan zijn blikken gericht op Mandsjoerije, wier bezit onmetelijke rijkdommen aan ertsen en daarmede de mogelijkheid tot industrialiseering zou verschaffen. Hierbij stuitte Japan echter nogmaals op Rusland, dat Mandsjoerije poogde aan te hechten in zijn streven naar de open zee. In het conflict dat hieruit volgde, werd voor het eerst een blanke mogenheid door kleurlingen verslagen. Bij den vrede van Portsmouth (U.S.A.) moest Rusland het Japansche protectoraat over het tijdens den oorlog bezette Korea erkennen, afstand doen van Port-Arthur en van Zuid-Sachalin, en tenslotte den spoorweg
| |
| |
Kharbin - Port-Arthur aan Japan overdragen, met het recht om ter beveiliging ervan troepen in Mandsjoerije te onderhouden. Zulks beteekende in feite de overgang van Mandsjoerije in de Japansche invloedssfeer. De aanhechting van Korea in 1910 kwam alleen nog het voetvatten van het land van de Rijzende Zon op het Aziatische vasteland verstevigen.
Door die overwinningen was Japan tot de leidende grootmacht in het Verre Oosten geworden. De wereldoorlog zou zijn beteekenis nog aanzienlijk doen stijgen. Niet alleen werkte de verlamming van het economisch leven als een prikkel op de Japansche nijverheid, handel en scheepvaart, die een ontzaglijke uitbreiding namen. Daar de Europeesche machten de handen vol hadden met de oorlogvoering, kan Japan ongestoord een nieuwe episode inluiden van zijn expansiepolitiek en een begin maken met de verknechting van het eigenlijke China. De verovering van Kiao-Tsjeoe op het Duitsche Rijk voldeed de Japansche ambitie niet. In Januari 1915 werden aan de Chineesche regeering 21 eischen voorgelegd, waarvan zij in haar machteloosheid het meerendeel wel moest inwilligen. Hierbij erkende zij het volledige zelfbeschikkingsrecht van Nippon over Kiao-Tsjeoe, verlengde de pacht van Port-Arthur en den Zuid-Mandsjoerischen spoorweg tot 1997, bevestigde de bevoorrechte positie der Japansche onderdanen in Mandsjoerije en Binnen-Mongolië, en verleende hun aanzienlijke privileges voor de economische uitbating van het bekken van den Jang-Tse-Kiang. De pogingen, welke China op de vredesconferentie te Versailles in het werk stelde om deze voorwaarden door de mogendheden te laten verbreken, bleken vruchteloos. Door zijn bondgenootschap met Japan (1904-'21) had Groot-Britannië de handen gebonden: de nevelachtige ideologie van President Wilson wendde zijn aandacht af van meer reëele bekommernissen; tenslotte had de jonge Sowjet-Unie, waar de burgeroorlog heerschte, en de imperialistische denkbeelden momenteel waren gebannen, noch den wil noch de macht om tusschen te komen. Japan bleef dus in het bezit van de afgedwongen voordeelen, waarbij de vredesverdragen de voormalige Duitsche eilanden in den Stillen Oceaan ten Noorden van den Evenaar kwamen voegen. Hierdoor kon Nippon in de toekomst ook in Nederlandsch-Indië, het 'Verdere' Oosten, zijn invloed
doen gelden, en zelfs een ernstige bedreiging uitmaken voor Australië,
| |
| |
voor Nederlandsch-Indië, voor de Philippijnen. Het probleem van het Verre Oosten had zich uitgebreid tot een probleem van den Stillen Oceaan.
Tegen dien geweldigen machtsaangroei kwam dan ook weldra een scherpe reactie. In de Amerikaansche Uni beteekende het presidentschap van Harding (1921-'23) het einde van de defaitisme-politiek van Wilson. Onder de drukking van den Australischen Commonwealth weigerde Groot-Britannië zijn bondgenootschap te hernieuwen (1921). Japan was dus bedenkelijk geïsoleerd en moest erin toestemmen met de grootmachten onderhandelingen aan te knoopen, welke te Washington in November 1921 werden geopend. Met het oog voornamelijk op het evenwicht in den Stillen Oceaan werd een vlootovereenkomst gesloten, waarbij o.m. de verhouding in de tonnenmaten van de Amerikaansche, Britsche en Japansche oorlogsvloten voor 15 jaar op resp. 5, 5 en 3 werd bepaald. Wat den toestand in China betreft, deze werd geregeld door het verdrag der IX Mogendheden, op 6 Februari 1922, onderteekend door de vijf grootmachten, België, Nederland, Portugal en China, en waartoe in de volgende jaren nog tien andere staten, o.m. de Sowjet-unie, bijtraden. De verdragsluitende partijen kwamen overeen om de zelfstandigheid en integriteit van China te eerbiedigen, waar anderzijds het beginsel van de algeheele economische gelijkheid tusschen de vreemde staten zou gehuldigd worden. Zij verzaakten aldus alle voorkeurregiems en monopolies, wat vooral voor Japan een gevoelige slag beteekende, die nog verergerd werd doordat het gedwongen was afstand te doen van Kiao-Tsjeoe. Daarmede had het Land van de Rijzende Zon het meerendeel van de voordeelen verloren, die het door zijn machtspolitiek had weten te verkrijgen, en was het gedwongen zich met economische penetratiemiddelen te vergenoegen. Belangrijke Japansche kapitalen werden in Noord-China en in de vallei van den Jan-Tse geïnvesteerd. Met deze vreedzame methodes behield Nippon het overwicht, dat het voorheen aan de bedreiging van zijn wapenen had te danken gehad.
China, waarvoor de Conferentie te Washington een belangrijke stap vooruit beteekende, verlangde echter nog meer. De tusschenkomst van den vreemde had er bij de bevolking een hevige xenophobie verwekt, welke nog steeds - men late zich
| |
| |
hierbij door de Nankingsche diplomatie niet verschalken - de diepste drijfveer van de Chineesche politiek uitmaakt. Ook het rasverwante Japan was het voorwerp van deze beweging, welke schier alle Chineezen, ook in het tijdperk hunner diepste verdeeldheid, vereenigde. Zelfs in Mandsjoerije, het uitverkoren actiegebied van de Japansche penetratie, werd de toestand bedenkelijk. De zelfstandige regeering van Tsjang-Tso-Lin, in 1922 ontstaan, was er b.v. vanaf 1924 toe overgegaan een eigen spoorwegennet aan te leggen, dat voor het aan Japan geconcedeerde een geduchte mededinger uitmaakte. De Japansche invoer werd overigens geboycotteerd en zulks was des te gevoeliger dat de Japansche economie zich in een omwentelingsphase bevond: na aanvankelijk geweldig geleden te hebben van de depressie die op den wereldoorlog volgde, had zij een verbazend snelle ontwikkeling gekend na het einde ervan, zoodat het vraagstuk van de afzetgebieden zich scherper dan ooit stelde. Daarenboven wist Japan geen weg meer met zijn jaarlijksch bevolkingsoverschot van 700.000 man sedert de meeste Amerikaansche landen en Australië na 1920 de inwijking van Japanners waren gaan verbieden. Tenslotte zag de regeering van Tokio met leede oogen de uitbreiding van het communisme in China: de ontwikkeling van de Japansche industrie had immers een proletariaat doen ontstaan, dat te geenen prijze door Moskou mocht besmet worden. Al deze beweeggronden werkten mede, hoe verschillend ook van elkander, om een nieuwen ommekeer in de Japansche politiek tegenover China te bewerken: de herneming van een politiek van geweld, waarvan de huidige gebeurtenissen een belangrijke phase uitmaken.
De kentering greep plaats in 1931, wanneer in drie maanden tijds geheel Mandsjoerije werd bezet. Het land riep op 18 Februari 1932 zijn onafhankelijkheid uit: Nippon wist er echter de bevoorrechte positie van een suzerein te behouden, waarvan b.v. de toekenning van het monopolie der petroleumuitbating zou getuigen (1934). Ter vrijwaring van zijn economische belangen en van zijn onderdanen waren overigens in Januari 1932 troepen te Sjanghai ontscheept geworden. De veldtocht aldaar (Januari-Mei), welke thans als een voorlooper van den huidigen voorkomt, had de demilitariseering van de Chineesche metropolis tot gevolg. Blijkbaar had de Japansche legerstaf toen reeds de mogelijkheid van verdere tusschen- | |
| |
komsten voor oogen, welke overigens door den stijgenden invloed van de militaire elementen in de binnenlandsche politiek van het Keizerrijk werden voorbereid. De Mandsjoerische veldtocht was slechts de inzet van de verdere gebeurtenissen. Doelbewust streefde Nippon er naar China van de Sowjet-unie af te zonderen door het oprichten van een gordel bufferstaten, waar tevens zijn eigen invloed zou overwegen. Begin 1933 bezette de Japansche legermacht de provincie Dsjehol, die bij Mandsjoerije werd ingelijfd, en riep Binnen-Mongolië, met haar steun, zijn zelfbestuur uit. Ook in Oost-Turkestaan brak een opstand uit, waaraan zij evenmin vreemd was, en die de onafhankelijkheid van dit gebied tegenover China tot gevolg had. In 1935 eindelijk boekte de autonomie-beweging in Noord-China, met den steun van Japan, verderen vooruitgang, zoodat de regeering van Nanking het noodig achtte de teugels wat te lossen en zelf een zelfstandige regeering voor Hopei en Tsjahar te Peking op te richten, waardoor zij hoopte de contrôle over den toestand in de noordelijke provincies te behouden.
Inmiddels waren de betrekkingen met de Sowjet-unie hoe langer hoe meer gespannen geworden. Benevens ideologische tegenstellingen waren hierbij ook andere beweegredenen in het spel: de werking van Japan hinderde ten zeerste de neoimperialistische strevingen, welke het Kremlin rond denzelfden tijd aan het huldigen ging. De rechten van de Sowjet-unie op den spoorweg naar Wladiwostok kwamen Japan voor als een zware bedreiging tegen zijn voortdringen. In 1933 begonnen de militaire kringen openlijk te spreken van de bolsjewisten te verdrijven uit den vazalstaat Mandsjoerije, ja zelfs van Oost-Siberië op hen te veroveren! De toenadering tusschen de Sowjet-unie en de Vereenigde Staten, die het gevolg was van deze bedreigingen, stemde tot nadenken, en de isoleering van Japan trad beter dan ooit in het licht, toen de Amerikaansche regeering in October 1933 het haar aangeboden niet-aanvalspact van de hand wees, waardoor zij een vrijwillige neutraliteit had aanvaard in geval van een nieuwen Russisch-Japanschen oorlog. De Japansche leiders voelden de behoefte om hun eenzaamheid te breken; de ontwikkeling in Europa deed hiervoor net een prachtige gelegenheid aan de hand.
De Sowjet-unie bezat immers ook daar een verwoeden vijand: het nieuwe Duitschland van Adolf Hitler. Spoedig verwekte de
| |
| |
gemeenzame afkeer tegen Moskou hartelijke betrekkingen tusschen Berlijn en Tokio, die tenslotte werden vastgelegd in het anti-communistisch accoord van 25 November 1936. Al spreekt de tekst ervan slechts van gemeenzamen strijd tegen de Derde Internationale, maar van een strijd met alle geschikte middelen, toch dingt de veronderstelling zich op dat onder deze middelen wel militaire bepalingen moesten voorkomen, en zulks werd inderdaad door indertijd weinig bedachte verklaringen van Japansche zijde te verstaan gegeven. Is Duitschland gehouden bij een aanval van de Sowjets tegen Japan eveneens de wapenen op te nemen? Het lijkt niet onwaarschijnlijk. Wat er ook van zij, Japan maakte nog verder gebruik van den toestand in Europa met het oogenblik te kiezen waarop de mogendheden, Sowjet-Rusland inbegrepen, door den Spaanschen burgeroorlog werden in beslag genomen om een nieuwen slag te slaan in China.
In den nacht van 7 op 8 Juli j.l. brak in de buurt van Peking een incident uit tusschen Japansche en Chineesche troepen. In de volgende dagen werden onderhandelingen gevoerd om het voorval in der minne te schikken. Maar de Japanners weigerden beslist met andere overheden dan met de plaatselijke te handelen, buiten alle tusschenkomst van Nanking om. De regeering van Hopei-Tsajar zou van nature een gewilliger partner zijn dan de centrale. Nanking wees echter dezen eisch van de hand en op het einde van Juli herbegonnen de vijandelijkheden, wier verloop, zonder een bliksemsnelle overwinning te brengen aan Japan, toch onloochenbaar in zijn voordeel uitviel, zoowel in Noord-China als in de streek van Sjanghai, waar de strijd in den loop van Augustus uitbrak. Van de drie Noordelijke provinciën, Sjansi, Hopei en Sjantoeng, welke de Japanners openlijk verklaren te beoogen, zijn de twee eerste met haar bevolking van 42.000.000 inwoners en haar rijkdom aan steenkool, ertsen en katoen, schier geheel in hun handen gevallen, en alles wijst erop dat weldra Sjantoeng (34.000.000 inwoners) aan de beurt zal komen. Op het Zuidelijk front hebben de Japansche troepen onmiddellijk na den val van Sjanghai (half November) den opmarsch begonnen naar Nanking, zoodat alles erop duidt, dat ook de katoen-provincie Kiangsoe (34.000.000 inwoners) op het programma van haar veroveringen voorkomt. Ondertusschen gingen zij voort met het verwezenlijken van het politieke
| |
| |
plan: Binnen-Mongolië veranderde zijn autonomie in onafhankelijkheid, en de regeering van Hopei-Tsajar kreeg van de Japanners een nieuwen leider, in afwachting wellicht dat de veroverde provinciën een nieuwen vazalstaat van Tokio zouden worden.
Het Chineesch-Japansch conflict had ook een diplomatische zijde, waardoor beide partijen in strijd, zoowel als de andere belanghebbenden, hun positie trachtten te versterken. Hierbij toonde China den weg met het sluiten, op 21 Augustus 1937, van een niet-aanvalspact met de Sowjets, die overigens al vroeger (12 Maart 1936), een defensief verbond hadden aangegaan met het gebolsjewiseerde Binnen-Mongolië. Al hield men zich bij den nietszeggenden tekst van het Russisch-Chineesch verdrag, al sloot men de mogelijkheid uit van het bestaan van geheime clausules van militairen bijstand of approviandeering, toch wees dit document op een uitbreiding van den invloed der Sowjets, waarvoor ook de verzoening van de Chineesche communisten met de regeering van Nanking pleitte. Zulks werkte op Japan als een uitdaging; voor deze aanwinst van de bolsjewistische diplomatie moest een tegengewicht geschapen worden. Rijkskanselier Hitler nam de taak op zich hierin te voorzien en bekwam van den Duce de formeele toetreding tot het anti-communistische front, waartoe hij overigens al sedert de accoorden van Berchtesgaden (October 1936) in feite behoorde. Den 6en November j.l. werd de Duitsch-Japansche acte van 25 November 1936 te Rome in een Drievoudig Verbond omgevormd.
Ook buiten de staten die zich door ideologische overwegingen lieten leiden, waren er wien het Chineesch-Japansch conflict rechtstreeks aanbelangde, om de aanzienlijke economische belangen, welke zij op Chineeschen bodem bezaten, in de eerste plaats Groot-Britannië en de Amerikaansche Unie. Op een gewapende interventie mocht geen van beide denken. Londen, wier werk van herbewapening vèr van geëindigd is, werd immers door de Middellandsche moeilijkheden weerhouden, terwijl te Washington, zooals weleer ten tijde van Wilson, de democratische partij een pacifistische politiek voert. Een collectieve gewapende tusschenkomst, zooals er eene ten tijde van den Bokseropstand (1901) had plaatsgegrepen, behoorde, uit den aard van de politieke wereldconjunctuur, nog minder tot de
| |
| |
mogelijkheden. Voorloopig moest moreele druk het eenig verweer zijn, en het duurde niet lang of het werd in het werk gesteld. De Volkerenbond, waaruit Japan na den Mandsjoerischen veldtocht was getreden (1933), veroordeelde het op 6 October j.l. een tweede maal, en sprak zijn moreelen steun uit aan China. Toen zulks niet het minste uitwerksel bleek te hebben op Tokio, dat geen notitie nam van het handelen van een vereeniging waartoe het niet behoorde, namen Groot-Britannië en de Vereenigde Staten het initiatief tot een bijeenroeping van de onderteekenaars van het Verdrag der IX Mogendheden. Deze kwamen inderdaad te Brussel bijeen op 3 November en verzochten tweemaal Japan zich te laten vertegenwoordigen. Tokio wees dit verzoek van de hand, daar de Conferentie te Brussel, zooniet door den Volkenbond aangesteld, dan toch in zijn geest werkte. De deelnemers konden alleen nog hun afkeuring herhalen, waarbij Italië zich echter natuurlijk weigerde aan te sluiten, en... onverrichterzake uiteengaan. Integendeel, Japan versterkte zelfs in de jongste dagen zijn moreele positie, daar het van Italië en van het nationale Spanje de erkenning verkreeg van zijn vazalstaat Mandsjoekwo, die aldus voor het eerst in officieel contact komt met andere mogendheden dan met zijn suzerein.
De Conferentie van Brussel gelukte er dus niet in een zweem van oplossing te vinden voor het probleem van het Verre Oosten. De vraag rijst echter onmiddellijk, of het hierbij blijven zal. Geen antwoord kan hierop, naar onze meening, gegeven worden: de toekomst ligt voor ons in al haar onbekendheid. Wellicht is een gewapende tusschenkomst van het Vereenigd Koninkrijk in China uitgesloten, zoolang de Japansche veroveraar binnen redelijke perken blijft, en anderzijds de Britsche economische belangen eerbiedigt. In verband met dit laatste punt kan het niet geloochend worden, dat er zich reeds, in het jongste verleden, wrijvingen tusschen de Japansche overheden en de mogendheden voordeden: aldus werd te Sjanghai beslag gelegd op vreemde schepen - geen Britsche weliswaar - die na diplomatisch protest werden vrijgegeven. Wat de Japansche veroveringszucht betreft, onder den verkapten vorm van de oprichting van vazalstaten, wie kent de grens waar zij zal stilhouden? Het kan de Londensche regeering niet ontgaan zijn, dat in 1935 reeds, bij den dood van den Dalai-Lama, Japan in
| |
| |
Tibet, het Noorderbolwerk van Indië, tegen haar invloed intrigeerde, noch dat Japan de leiding heeft van de pan-Aziatische beweging, waarvan het motto: 'Azië aan de Aziaten', thans nog zonder merkbare uitwerking, buiten Japan zelf, eens een grooteren weerklank zou kunnen vinden op het vasteland. Blijkbaar is het standpunt van de Sowjets met het Britsche nauw verwant: thans laten gebeuren wat nog, op zijn breedste gerekend, mag; maar zich met alle middelen tegen een nog verdere uitbreiding verzetten. Zou het in het vooruitzicht daarvan zijn dat de interventie in Spanje plotseling 'in sordino' is gebracht en dat Moskou zich thans, op het Londensche Comité voor niet-inmenging, opeens verbazend inschikkelijk toont? In het bijzonder zou de Sowjet-unie wel niet kunnen dulden, dat aan haar protectoraat op Buiten-Mongolië wordt getornd. Overigens is er spraak, in de echo's die over de oorlogsdoeleinden van Japan doorbreken, van een gedwongen toetreding van China tot het anti-communistisch blok Berlijn-Rome-Tokio. Welke reactie Moskou daarop hebben zou, blijft ook vooralsnog een raadsel; zich erbij neerleggen zou het Kremlin echter wel niet doen.
Een breederen horizont nog opent de kwestie van de Stille Zuidzee, waarbij men aanstonds vaststelt dat Japan in 1936 de vlootverdragen van Washington weigerde te hernieuwen. Indien nu zijn expansie op het vasteland werd gestuit, dan zou het zich noodzakelijk naar de volle zee toekeeren. Aldus ook heeft Groot-Britannië, waarmede men het zoo dikwijls vergelijkt, uitbreiding gezocht over den Oceaan, nadat uit den honderdjarigen oorlog zijn mislukking in het naburige Frankrijk was gebleken. Het is echter zeker dat Londen en Washington hierop zijn voorbereid. Groot-Britannië heeft, met het oog op gebeurlijke verwikkelingen, Singapore tot een machtige vlootbasis herschapen en heeft het voornemen zijn eskaders in het Verre Oosten te versterken. Van haar kant heeft de Amerikaansche vloot een gelijkwaardig steunpunt te Pearl Harbour (Hawai). Er werden reeds in Japan herhaaldelijk onheilspellende woorden geuit, in het bijzonder in verband met Insulinde en de Philippijnen; het lijdt geen twijfel dat een begin van verwezenlijking een strijd op leven en dood zou uitlokken vanwege de machten, die belang hebben in het behoud van den status-quo in den Stillen Oceaan.
Tenslotte is ook op economisch gebied de huidige ontwikke- | |
| |
ling niet zonder gevaar. Het is het uitgesproken inzicht van Japan zijn eigen gebieden met zijn invloedssferen op het vasteland in een organische economische eenheid samen te smelten, waarvan de continentale gedeelten de grondstoffen zouden leveren en de fabricaten opnemen. De Japansche industrie zal hierdoor ongetwijfeld een nieuw impuls krijgen, en in staat zijn op de Europeesche markt een nog scherpere mededinging te voeren tegen de Westelijke. Bepaald huiveringwekkend is verder het vooruitzicht van wat er met deze gebeuren zou, moest de industrialisatie-beweging zich op de continentale invloedsgebieden van Japan overzetten: zulks zou wellicht de genadeslag zijn voor de economie der oude cultuurlanden. Gelukkig is deze gebeurlijkheid nog ver afgelegen. Maar het lijkt ons alsof deze donkere wolk niet mag voorbijgezien worden in den stormhemel, dien de horizont ons in het Verre Oosten vertoont.
1 December 1937.
|
|