Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdII. Een Bloemlezing uit de Vlaamsche Lyriek
| |
[pagina 202]
| |
waarom niet duidelijker de draagwijdte van zijn daad voorgesteld: een reactie tegen het streven naar zuivere poëzie, hetgeen de poëzie ontledigt, - een poging om haar weer met het leven te verbinden: uit de contemplatief-verdiepte levensmysteriën treedt zij glanzend te voorschijn....? Marnix Gijsen koos de Vlaamsche (niet de Dietsche) lyriek; enkele kentrekken van het Vlaamsche volk trachtte hij, zonder de verantwoordelijkheid er van op zich te willen nemen, tóch naar voren te brengen (blz. 8-11). Tegen wil en dank bijna, verdeelde hij zijn verzameling in zes 'boeken': even doen hun titels aan de groote lyrische thema's denken... Wat wil hij tóch? Als die indeeling 'enkel een concessie (is) aan het nuttige en een middel tot het terugvinden van de gedichten' (blz. 12), dan ware een alphabetische titellijst toch veel nuttiger geweest! En indien, in deze verzameling, het Vlaamsch volkskarakter zijn ware wezen vertoont, dan leidt de samensteller het toch af uit de keuze van de onderwerpen en uit hun wijze van behandeling (zie blz. 9-11)! Welk verband houdt dat alles met de eigenlijke poëzie dat hij, in het eerste deel der inleiding, voor den modernen mensch tenminste, van alles schijnt te willen isoleeren? Heel de inleiding is zoo aarzelend geschreven, zoo weinig doordacht, zoo vol van latende tegenspraak, dat wij er Marnix Gijsen haast niet in herkennen. En ziehier, dunkt ons, twee oorzaken daarvan. Het zou ons vooreerst verwonderen, zoo deze bloemlezing niet vrij haastig was samengesteld en ingeleid. Daarbij - en dat is belangrijker - kan men de poëzie, in haar diepste wezen en meest verdienstelijke producten, nooit losmaken van een integrale, vooreerst religieuze, levenshoudingGa naar voetnoot(1). Marnix Gijsen erkent nu wel dat onze poëzie 'in hoofdzaak gedragen (is) door een religieuze bezieling' (blz. 10); wien heeft hij echter naar de oogen gezien om die bezieling voor een deel te ontduiken? Of, als hij niemand naar de oogen zag (cfr. blz. 8), waarom ontduikt hij dan wat hij als hoofdzaak erkent? En waarom de religieuze termen 'breviarium, viaticum' (blz. 11); als hij, bij de bestaande Vlaamsche traditie, | |
[pagina 203]
| |
de poëzie die, in haar innigst wezen, naar gebed zweemt, van haar godsdienstigen inhoud min of meer berooftGa naar voetnoot(2)? Er ligt iets tweeslachtigs in de inleiding: alsof Marnix Gijsen, tusschen de moderne mentaliteit met haar goede en kwade kanten en de algeheele waarheid, niet consequent te kiezen vermocht!
* * *
De samensteller acht het 'haast overbodig te onderstrepen dat (zijn) criterium alle objectiviteit mist' (blz. 8). Dan had hij zijn keuze toch beter 'Breviarium van Vlaamsche lyriek' genoemd; want nu hebben wij, krachtens den titel, het recht om na te gaan in hoever ze de Vlaamsche lyriek vertegenwoordigt. En zulk onderzoek loopt weer op een ontgoocheling uit. Over het kunstmatige van het begrip 'Vlaamsche lyriek'Ga naar voetnoot(3), waarbij de Hollandsche totaal buiten beschouwing blijft, willen we nog heenstappen. Graag aanvaarden we de voor Vondel gemaakte uitzondering; want 'een verzameling lyrische verzen is, zonder zijn werk, niet denkbaar' (blz. 12). Hoe komt het dan dat hij slechts zeven stukken geplaatst krijgt (Van de Woestijne een-en-twintig), waarvan zes koren zijn uit treurspelen en, onder die zes, vier van het treurspel haast onafscheidelijk....? Van de Woestijne heeft het leeuwenaandeel: juist zooveel verzen als Vondel, Gezelle en R. De Clercq samen. Van den Oever wordt even vaak geciteerd als Gezelle, en Van Ostaijen als Vondel... Volgende verhouding is nog sprekender: de eeuwen vóór Van-Nu-En-Straks moeten het met een-en-vijftig gedichten doen, tegenover negentig uit die jaren en daarna. Men zegt misschien dat, voor den modernen mensch, alleen de moderne poëzie belangrijk is; maar Gijsen scheen toch te meenen, daar straks, dat de poëzie, bij de bekrimping van haar domein, bloedarm is geworden (cfr. blz. 5-7)! Hij sprak ook van het Vlaamsch volkskarakter waarvan de trekken, in de oudere literatuur, duidelijker zouden uitkomen (blz. 9); hij wees er meteen op hoe moeilijk het is, 'in de uitgebreide literatuur van | |
[pagina 204]
| |
onze dagen die verzen uit te kiezen welke een min of meer blijvend karakter schijnen te vertoonen' (blz. 8). Had hij zijn 'Breviarium der Vlaamsche lyriek' dan niet minder modern moeten aanleggen? Tegen de indeeling, hoewel ze niet adaequaat past bij de lyriek en in geen geval heelemaal verantwoord zou zijn (ze construeert niet), maken we geen ernstige bezwaren. Elk 'boek' bestaat echter uit een bonte verwarring van gedichten: zonder gang of orde; zonder dat het onderwerp min of meer volledig afgehandeld wordt; met stukken die vloeken bij elkanderGa naar voetnoot(4) of die onder een anderen titel thuis hoorenGa naar voetnoot(5)... Men zegt weer: de verzen dienen afzonderlijk genoten! Goed; maar een tegenstelling, een gelijkenis geven aan een bepaalde poëzie dikwijls haar volle waardeGa naar voetnoot(6). De keuze zelf eindelijk? Die uit de oudere poëzie (vóór Van-Nu-en-Straks) kan ons bevredigen. Ongaarne missen we enkele traditioneele stukken; in de plaats daarvan brengt Marnix Gijsen er andere naar voren. Die uit de moderne poëzie lijkt ons eenzijdig. De Van-Nu-En-Straksers, hun epigonen en de eerste generatie na den oorlog komen te veelvuldig en te uitsluitend aan het woord; met verzen die, meestal niet onverdienstelijk, toch dikwijls middelmatig blijven. Zoo is de verzameling hoofdzakelijk geworden: 'een breviarium van de moderne Vlaamsche lyriek, in zoover deze den verscheurden mensch voorstelt'. En bij deze verscheurdheid vindt de poëzie, uiteraard zuiverend en verheffend, veel meer nadeel dan baatGa naar voetnoot(7).
* * * | |
[pagina 205]
| |
Van deze bloemlezing, waarschijnlijk haastig opgesteld en op grondslag van een poëtisch agnosticisme, kunnen we het goed niet beamen dat we over haar lazen. Als persoonlijke verzameling van een modern mensch met smaak en ondervindingGa naar voetnoot8, heeft zij wel documentaire waarde. Zij wordt ook, met beperkte doeleinden, nuttig geraadpleegd; en, waren een paar stukken uitgevallenGa naar voetnoot9, men had ze de jeugd in handen mogen geven... Doch maak er geen 'Breviarium der Vlaamsche lyriek' van! Wij waardeeren Marnix Gijsen te zeer, om niet te weten hoeveel beter werk hij leveren kan. Vlaanderens cultuur duldt geen geïmproviseerden arbeid meer; ook niet van zijn meestbegaafden, het minst nog van hen. En wie het Katholicisme bevorderen wil, mag toch niet, onder de leuze van Roomsche ruimheid, zijn straling benevelen! |
|