Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
BijbelkroniekEnkele nieuwe werken voor Schriftuurstudie
| |
[pagina 173]
| |
enkel bezwaar, op voorwaarde evenwel, dat de bijbelwoorden in hun oorspronkelijke beteekenis gebruikt en niet willekeurig tegen hun eigenlijke beteekenis in verwrongen of verdraaid worden... Afkeurenswaardig evenwel is de toepassing en het gebruik van teksten tegen hun natuurlijke beteekenis en dergelijke parodieën op den bijbel zijn verre van zeldzaam. Goede bedoeling kan hier niet als verontschuldiging gelden.'Ga naar voetnoot(1) - Willen we oprecht zijn dan moeten we dergelijke misbruiken en opvattingen protestantsch heeten en ze toeschrijven aan intellectueele luiheid. Daarentegen wie er op uit is zich in te werken in het geschiedkundig, cultureel en godsdienstig schriftuurmidden zal niet enkel het 'uiterlijke' van het bijbelverhaal beter begrijpen doch ook het 'innerlijke', het psychologisch verband, en meteen wat dieper aanvoelen de werking van Gods Voorzienigheid in de Openbaringsontwikkeling. Een voorbeeld. Wegens zijn geografische ligging werd het H. Land, eenige weg tusschen twee groote vijandelijke machten: Egypte en Assyro-Babylonië, voortdurend door een van beide partijen tot samenzwering tegen de andere aangetrokken; - kleinigheid? bijzaak? toch niet! essentieel om de uiterst beknopte historische verhalen van Israëls en Juda's koningen te begrijpen en er wat meer in te zien dan een loutere namenlijst. Hetzelfde trouwens is evenzeer noodig om de houding van sommige profeten te verklaren. Men leze maar eens dit ééne vers: 'In de tijd, dat Achaz, de zoon van Jotam, zoon van Ozias over Juda regeerde, trok Resin, de Koning van Aram, met Pekach, den zoon van Remeljahoe en Koning van Israël, tegen Jerusalem op, om het te belegeren. Ze hebben het niet kunnen overwinnen.' (Is. 7,1)Ga naar voetnoot(2). Wat zal men van dit sobere relaas begrijpen indien men niet tracht de historische samenhang te vatten? Alleen wanneer men het tragische van dat eerste vers realiseert, zal het heldhaftige van Isaias' Godsgetrouwe houding tegenover Achaz gewaardeerd worden. Van alle kanten omsingeld schijnt voor Jerusalem om zoo te zeggen maar één uitweg meer over: zich aan te sluiten bij het krijgsverbond tegen Assyrië. En toch! Niet op wapengeweld maar | |
[pagina 174]
| |
op God alleen moet Gods volk hopen, hoe onrustwekkend de toestand ook weze. Onverschrokken verzet zich Isaias tegen gelijk welk bondgenootschap.
Niet enkel op letterkundig gebied zal dergelijke studie van groot nut zijn voor het bijbellezen, ook voor het geestelijk leven zullen we aldus heel wat meer in de H. Schrift vinden. Of zou soliede godsvrucht er iets bij verliezen dat we bv. de geeseling en kruisdood van O.L. Heer trachten te reconstrueeren met behulp van historische, literaire en archeologische dokumenten uit dien tijd, liever dan ons te verweeken met flauwe verdichtsels en fantastische onnauwkeurigheden? En de apologetica? Ook hier zouden we heel wat winnen met degelijke bijbelstudie. Laten we slechts één punt eventjes aanstippen: het jahwistisch monotheisme, Vanaf Abraham in aanraking met polytheistische middens van cultureel hooger staande volken, liep het monotheisme, menschelijkerwijze gesproken, bijna onoverkomelijke gevaren op, en toch bleef het gaaf; nadat Mozes het aan den voet van den Sinaï als jahwistisch had vastgelegd zou het nog hard te strijden hebben om zich in te planten in het land van Canaan. Meer dan eens wordt Gods volk bedreigd met afgoderij en vreemde cultussen; zelfs Salomons hof bleef niet onaangetast. Alles behalve gemakkelijk was de taak van de profeten, om Israel godsdienstig en moreel op het rechte pad te houden. In de babylonische ballingschap en onder de hellenistische periode zullen nieuwe gedachten doorsijpelen in Israels opvattingen die evenwel bij Gods Voorzienigheid dienen zullen tot verdere ontwikkeling der openbaring. - Abraham, Mozes, de ballingschap zijn ongetwijfeld 'keerpunten' in de geschiedenis van Israels monotheisme. Geen wonder dat welmeenende zielen buiten de Kerk, - en heden ook verscheidene katholieke intellectueelen godsdienstig niet genoeg ontwikkeld, - voor ernstige moeilijkheden komen te staan tegenover de geschiedenis van het monotheisme. Van de superioriteit van Israels godsdienstige opvattingen en zedelijk leven zullen ze moeilijk of niet kunnen overtuigd worden indien ze de H. Schrift niet plaatsen in het bijbelsch milieu. Het ware totaal nutteloos te willen ontkennen dat meer dan een feit uit Israels geschiedenis weinig eerbaar is; doch waar heeft de Kerk ooit geleerd dat de openbaring vanaf den eersten dag van | |
[pagina 175]
| |
's menschen bestaan voltrokken was? Is ze niet, naar de getuigenis van het Nieuw Testament zelf (Heb. 1,1) geleidelijk ontwikkeld langs verscheidene studia tot het Nieuwe Verbond? Waar men spreekt van ontwikkeling is er uit den aard der zaak overgang van het onvolmaakte naar het meer volmaakte. Zooals iedere mensch en ieder volk heeft ook Israel den invloed ondergaan van zijn meer ontwikkelde naburen. Om daarover te oordeelen moet men zich de inspanning getroosten Israels godsdienstige, cultureele en politieke ontwikkeling te vergelijken met die van alle volkeren en beschavingen waarmede het in aanraking kwam. De taak is niet zoo gemakkelijk, vooral omdat we in het bijbelverhaal van de praehistorie af heel wat perioden doormaken waarvan ons weinig of geen dokumenten zijn overgebleven. Al kunnen we derhalve nog niet tot een strikt wetenschappelijk besluit komen van de superioriteit van Israels monotheisme, het ware toch onwetenschappelijk te ontkennen dat alle gegevens natuurlijkerwijze ons orienteeren naar eene bovennatuurlijke openbaring. Is de bijbel dan nog wel te begrijpen door eenvoudige lui? Alledaagsche opwerping! men zou evengoed kunnen vragen of het dogma wel te begrijpen is door gewone menschen? Natuurlijk zal men niet dezelfde kennis van het bijbelsch milieu onderstellen bij iedereen; wel een minimum, evenals iedere geloovige een minimum dogmatische ontwikkeling zou moeten hebben en in vroegere tijden wel had toen de menschen nog hun katechismus kenden en er in ons middelbaar en hooger onderwijs wat meer intellectueele nieuwsgierigheid werd waargenomen voor godsdienstkwesties. Voor den bijbel ontbreekt zelfs de 'Kleine Katechismus' en de enkele min of meer stichtende geschiedenisjes die onze jeugd nog te hooren krijgt uit de 'Bijbelsche Geschiedenis', zullen haar wel niet veel aanzetten om persoonlijk de gewijde tekst te lezen. Jammer genoeg is de bijbel voor de massa niet alleen een gesloten maar een dood boek. Hoe dat te verhelpen? Van Dr. EdelhartGa naar voetnoot(1) verscheen verleden jaar een boekje waarvan de grondgedachte is 'den menschen in één jaar een weg | |
[pagina 176]
| |
te banen door den bijbel. En dat niet met de bedoeling, dat zij aan het einde van het jaar in den waan zouden verkeeren den bijbel nu wel te kennen, zoodat zij hem verder wel gesloten konden laten en als uitgelezen boek wegbergen. Integendeel! Als dat de uitwerking van dit boekske zou zijn, dan ware het beter ongeschreven gebleven. Het zal eerst dan zijn taak volbracht hebben, als het de lezers dichter tot den bijbel gebracht zal hebben en hun bewondering en eerbied en liefde voor het boek der christenheid zal hebben ingeboezemd, zoodat zij het blijven lezen om er al meer schatten in te ontdekken.' (bl. 5-6). Daarom wordt voor iederen dag van het jaar een passus voorgesteld die men lezen zal 'uit een bepaald gezichtspunt'. (bl. 7). Wij willen den bijbel 'niet lezen als een merkwaardige verzameling oude, interessante geschiedenissen. Wij willen hem zelfs niet uitsluitend lezen als onovertroffen stuk wereldliteratuur, hoezeer hij dat is, en hoezeer wij hopen, dat menige lezer dat al lezende tot zijn verwondering of blijdschap erkennen zal. Neen, wij willen den bijbel lezen als Heilige Schrift, d.i. wij willen hem zoo lezen, dat uit dien bijbel Gods stem tot ons klinkt, dat wij daaruit Gods woord vernemen tot ons persoonlijk gericht. Wij willen hem zoo lezen, dat de bijbel ons niet vertelt over anderen, maar dat hij het heeft over ons; niet spreekt tot anderen, maar spreekt rechtstreeks tot ons... Men kan van alles wat met die historie van zijn ontstaan en verzameling samenhangt op de hoogte zijn en nochtans niets verstaan van den bijbel als Heilige Schrift, niets uit die gewijde bladen vernemen van het woord Gods, zich daarin niet toegesproken hooren voor de eigene ziel. En daarom is het ons thans alleen te doen. Want eerst, als wij den bijbel zóó lezen, hebben wij hem goed gelezen... mits de bijbel gelezen wordt met een hart, dat bidt om den Heiligen Geest, opdat die ons de H. Schrift doe verstaan. Er moet in heiligen zin geestgemeenschap zijn tusschen den bijbel en zijn lezer, zal de bijbel ons zijn rijkdom kunnen ontsluiten. Wie zich boven de Schrift stelt, kan haar even goed gesloten laten liggen. Alleen wie zich nederig en biddend onder haar critiek stelt, die moet tot de erkenning komen: “een stemme Gods en niet eens menschen”... Enkele opmerkingen mogen nog volgen over de samenstelling van dit werkje. Het is aldus opgericht, dat de gebruiker ervan in precies twee en vijftig weken een weg heeft gevonden door den ganschen bijbel. Alleen is | |
[pagina 177]
| |
daarbij de stof voor den Kersttijd, de lijdensweek, Paschen en Pinksterfeest, alsmede voor den Hemelvaartdag, in een aanhangsel geordend, opdat de lezer de daaropslaande bijbelgedeelten kan lezen, als de tijd van het kerkelijke jaar dat meebrengt. De overige stof is over negen en veertig weken verdeeld. Men kan aanvangen met de lektuur op elk tijdstip, waarop men dit wil. Er is van elke dateering afgezien en alleen gesproken van de zooveelste week. Dat maakt het boekje ook voor elk jaar bruikbaar. Voor elken dag der week is een bijbelgedachte aangegeven, waarvan de inhoud, zoo goed als dat ging, is samengevat in een kort woord; daarvoor is, juist omdat 't erom ging den bijbel te leeren kennen, altijd een bijbelwoord gebruikt. Wie zijn bijbel wil leeren kennen, kan het vermelde woord in het eigen verband nazoeken. Vervolgens wordt over het gelezen gedeelte een zeer korte opmerking gemaakt, die toch moge helpen om het gelezene iets beter te verstaan en dichter tot ons te brengen. In den regel is daarbij afgezien van historische en archeologische verklaring, omdat die niet voegde in het kader van dit werkje.' (bl. 7-11). - Doch! daar ligt nu juist de vraag. Zullen we tot die 'Geestgemeenschap tusschen den bijbel en zijn lezer' (bl. 9) geraken door subjectieve, fantastische - het weze dan nog pieuze - aanmerkingen gelijk we er vinden in dat boekje? Zouden we niet beter zijn met een sobere, goed gekozen, - zonder pedantisme, natuurlijk, - 'historische en archeologische verklaring' (bl. 11)? Wat zal men doen op de dagen waar bij het geciteerde vers niets, hoegenaamd niets gesuggereerd wordt om ons te helpen den passus te lezen uit 'een bepaald gezichtspunt' (bl. 7)? Moet dat vers van den lastig te begrijpen bijbel, zelf dienen tot handleiding? Een paar voorbeelden zullen den lezer zelf beter laten oordeelen: De aanvang der menschheid Zouden we niet meer geholpen worden door een woordje gelijk de titel van dezen psalm in P. Himmelreich's vertaling: 'God de Almachtige, beschermer van zijn volk'. Opwekking om God te prijzen; want machtig is Hij in woorden en werken; de God van Israël, die zegen brengt aan zijn volk; hoop op God; - | |
[pagina 178]
| |
ofwel de korte nota van P. Jansen's vertaling: 'de verdeeling van dezen psalm is in v. 4-5 door den dichter zelf aangegeven'? 3. Gen. 2:7-25 'Gij hebt hem (den mensch) met eer en heerlijkheid gekroond' Psalm. 8:6. Vakkundigen zullen in die zinnetjes wel een en ander tusschen de regels kunnen lezen. Hoe zullen gewone lui, zonder sommige archeologische suggesties hier geholpen worden door dat 'Babylonië'? Wat moeten ze denken over den boom van het leven (Gen. 2,9)? over den boom van kennis van goed en kwaad (Gen. 2,17)? over de schepping van Eva (Gen. 2,22) enz.? Dàt kan geen 'handleiding tot het lezen der Heilige Schrift' zijnGa naar voetnoot(1), vooral niet om die te lezen 'uit een bepaald gezichtspunt' (bl. 7), daar ontbreekt hoofdzakelijk ééne hoofdgedachte om den bijbel te kunnen 'lezen als Heilige Schrift, d.i...., zóó lezen, dat uit dien bijbel Gods stem tot ons klinkt' (bl. 7). Wat schrijver wou vermijden, wordt alvast niet vermeden; wij worden er toe gebracht den bijbel wel te lezen 'als een merkwaardige verzameling oude, interessante geschiedenissen' (bl. 7). Zullen die 'oude, interessante geschiedenissen' toch kunnen gelezen worden als 'Gods woord tot ons persoonlijk gericht' (bl. 7), met aanteekeningen als deze: Eerste week, zevende dag: Vanaf de tweede helft van het werkje komt er wat meer eenheid in de aanteekeningen en nog wel gericht op de echte hoofdgedachte van de Heilige Schrift: Gods Verlossingsplan. Dat juist is de richtlijn, die ons door het 4e provinciaal Con- | |
[pagina 179]
| |
cilie van Mechelen uitdrukkelijk werd voorgeschreven voor den cursus van Gewijde Geschiedenis. Bepaald die cursus moet de bijzonderste 'handleiding tot het lezen der Heilige Schrift' zijn. 'In tradenta sacra historia speciatim ostendenda est invicta perennitas monotheisticae simul ac messianicae indolis, qua religio judaica ab omnibus aliis ut supernaturalis distinguitur ac interventum specialem Dei supponit, quin etiam monstrandum Vetus Testamentum esse essentialiter “mobile, transitorium et imperfectum, umbram habens futurorum bonorum, regnum inmobile” Christi praeparans'. Van daaruit heeft Kanunnik Coppens op het 3e internationaal congres van het katholiek middelbaar onderwijsGa naar voetnoot(2) het onderwerp behandeld: 'Comment réaliser un bon manuel d'histoire sainte?' Zijne beschouwingen werden later uitgegeven in een brochureGa naar voetnoot(3) die we ten zeerste aanbevelen aan al wie belang stelt in Gewijde Geschiedenis of Bijbel. We hebben geen goed handboek voor Gewijde Geschiedenis, vooral niet voor menschen met moderne mentaliteit. Men eischt heden minder anecdotische en meer 'historische' uiteenzetting van de geschiedenis. Een goed handboek van Gewijde Geschiedenis weze dus echt historisch opgesteld, - natuurlijk, we herhalen het, zonder pedantische archeologische uiteenzettingen. - Gewijde Geschiedenis evenwel weze ook specifiek religieuze geschiedenis; hierin vooral ligt de godsdienstig-opvoedkundige waarde van een goed handboek. Men zal derhalve heel wat min steunen op de kleine bijbelverhalen met louter historisch karakter of, althans met geringe godsdienstige waarde. Gewijde Geschiedenis mag hoegenaamd niet meer worden opgevat buiten den Bijbel om, maar moet door bijbellektuur geïllustreerd en verklaard worden: uit- | |
[pagina 180]
| |
stekende handleiding tot het bijbellezen zelf! Daarom zal men in gansch die geschiedenis de hoofdgedachte goed in 't licht stellen: het doorloopend Verlossingswerk en de openbaring. 'Nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot de Vaders gesproken heeft door de Profeten heeft hij aan het einde der dagen (de messiaansche tijd) tot ons gesproken door den Zoon.' (Heb. 1,1-2). Zoo zal men alvast heel wat opwerpingen voorkomen en doen inzien dat Gods Voorzienigheid de menschheid geleidelijk van het onvolmaakte naar het volmaaktere gebracht heeft; sommige min stichtende gebeurtenissen, of defectieve godsdienstige opvattingen zullen dan wellicht geen beletsel meer zijn om in de H. Schrift Gods woord en Gods wijsheid te vinden. Bij de uiteenzetting der princiepen wordt (bl. 15-49) in aanhangsel toegevoegd een schematisch plan van leergang van Gewijde Geschiedenis voor het hooger, middelbaar en lager onderwijs; alsmede enkele bibliographische gegevens. Dergelijke handleiding gerealiseerd zal zonder twijfel in ons een oprecht verlangen verwekken om meer vertrouwd te worden met de H. Schrift; - intusschen mogen die enkele bladzijden algemeene princiepen voor velen een aanmoediging zijn tot bijbelstudie en een hulp.
* * *
Voor het reconstrueeren van het bijbelsch milieu moet onder de laatste produktie vermeld worden het derde boekdeel van 'Le Milieu Biblique avant Jésus-Christ'Ga naar voetnoot(1), door Ch. F. Jean. Vroeger verscheen: I. Histoire et civilisation (1922); II. La littérature (1923); nu: III. Les idées religieuses et morales. Dit werk is een compilatie van objectieve gegevens gehaald uit dokumenten van allen aard, waardoor wij de vaak zeer sobere bijbelsche gegevens in hun historisch, literair en godsdienstig kader kunnen terugplaatsen. Men zal natuurlijk niet verwachten dat de schrijver even beslagen weze voor elke periode van zulk uitgebreide en complexe stof. Hadden hier meerdere competenties samengewerkt dan hadden sommige deelen er ongetwijfeld bij gewonnen; 's schrijvers specialiteit is het shume- | |
[pagina 181]
| |
risch milieu; zwakker is de uiteenzetting van de hellenistische periode, zwakst de praehistorische. Van den anderen kant kan men tegen het samenwerkend systeem inbrengen dat het werk van één auteur wellicht meer eenheid zal hebben. We zeggen 'wellicht', want in ons geval levert de uiterst complexe te verhandelen stof een echte moeilijkheid op voor de uiteenzettingsmethode. In het eerste boekdeel worden die historische gebeurtenissen verhaald waarin een bijzonder karaktertrek van de geïnteresseerde volken te voorschijn komt of waardoor het uitverkoren volk van God werd beïnvloed. Daarom wordt terzelfdertijd een zeer beknopte samenvatting gegeven van de beschaving van het land in dien tijd. Hieruit moet wel de indruk ontstaan dat het joodsche volk niets dan zijne literatuur eigen heeft, al de rest werd ontleend aan vreemden invloed. Het tweede boekdeel brengt ons in kontakt met de literatuur van Israels naburen of overweldigers de eeuwen door. Men zal er vooral kunnen uit leeren dat er reeds een heele literatuur bestond vóór iets van den bijbel werd neergepend. Ook leert men er verschillende semitische literaire genres kennen die men in den bijbel kan terugvinden. Men mag zich daar natuurlijk aan verwachten, de geïnspireerde schrijvers toch schrijven voor hun medemenschen; waarom zouden zij in eigen taal godsdienstige concepten, moreele opvattingen, historische verhalen of dichterlijke ontboezemingen anders uitdrukken dan in hun volks eigen letterkundige vormen? Wij moeten dus het eigen karakter van die letterkunde leeren kennen. - Van veel grooter belang echter is het derde boekdeel. Evenals de vorige deelen wordt dit derde over drie perioden ingedeeld: 1) vóór Mozes; 2) tot de ballingschap; 3) tot Christus. Om Israëls godsdienst en moraal te waardeeren moeten wij ze kunnen vergelijken met die van de naburige volken, vooral met die van de overheerschers. Bij het lezen van den bijbel krijgt men licht den indruk dat er een heele evolutie plaats gehad heeft in Israels geloofsopvattingen; dat het volk en zelfs sommige van zijn leiders maar al te vaak zich lieten verleiden door het naburige polytheismus en zijn bedorven moraliteit. Kan het monotheisme dat zich voor de eerste maal uitdrukkelijk voordoet bij het joodsche volk, verklaard worden op louter natuurlijke wijze, als louter resultaat van de beschaving der omliggende landen en volken? | |
[pagina 182]
| |
Is het onder dien invloed dat sommige enkelingen in Israel de pogingen van henotheisme vanwege de egyptische priesters en van Amenophis IV, nog verder hebben doorgedreven en in den hemel niet een goden-feodaliteit doch een absolute monarchie ten voordeele van Jahwel hebben uitgevonden? Deed Mozes waarlijk niets anders dan in Jahwel's dienst overplanten gebruiken en ritus van den Osiris-eeredienst? Mag men en kan men het godsdienstig ideaal der Profeten vergelijken met het grieksch esthetisch ideaal? Is de messiaansche verwachting alleen maar een resultaat van de ontwikkeling in instellingen en opvattingen? Kan men de israëlitische godsdienst verklaren door louter bewuste of onbewuste ontleening aan de naburen? Is onze christelijke godsdienst iets anders dan de natuurlijke uitkomst van voorgaande, vooral joodsche geloofspunten? Schrijver zelf duidt die problemen aan in zijne inleidingenGa naar voetnoot(1), het gewicht ervan zal ieder aanvoelen. Het doel echter van het werk is alleen maar objektieve gegevens te verzamelen, niet de superioriteit van Israel te bewijzen, hoewel dit in de inleiding en de conclusie van het derde deel geinsinueerd wordt. Men mag het jammer vinden, vooral voor dit derde deel, dat schrijver zelf geen synthese geeft, te meer daar zijne uiteenzettingsmethode de evolutie moeilijk laat uitkomen voor de verschillende punten die hij voor elke beschaving behandelt. Wel krijgen wij in hoofdstuk X van dit derde deel een overzicht van enkele opvattingen die aan al die beschavingen gemeen zijn, als bv. het goddelijke, of de heilige plaatsen, tijden en voorwerpen, besnijdenis, offer, enz.; wel worden terloops enkele goede princiepen aangegeven voor beoordeeling en vergelijkingGa naar voetnoot(2); een persoonlijk uitgesproken oordeel evenwel zou niet misstaan. Dergelijke werken moeten natuurlijk veeleer geraadpleegd worden dan gelezen. De uitvoerige analytische index bij ieder boekdeel en bij de twee eerste ook de opsomming der geciteerde | |
[pagina 183]
| |
Schriftuurplaatsen zullen het gebruik ervan vergemakkelijken. Hoewel bestemd onmiddellijk voor studenten in de H. Schrift of orientalisme, kunnen toch ook leeraren het werk benuttigen. * * *
Naast dat meer algemeen werk mag gewezen worden op het proefschrift van Drs. A. van den Born: de symbolische handelingen der Oud-Testamentische ProfetenGa naar voetnoot(1). Na te hebben vastgesteld wat door symbolische handeling moet verstaan worden, wordt de studie scherp omlijnd 'tot de bespreking van de symbolische handelingen... welke door de Oud-Testamentische profeten, schriftprofeten of niet, in werkelijkheid gesteld zijn tot leering van hun volk' (bl. 2). De studie bevat twee hoofdstukken: het eerste (bl. 2-33), over de symbolische handelingen der O.T. profeten in het algemeen, waar in twee afdeelingen de vragen besproken worden die a) aan alle symbolische handelingen der profeten (bl. 2-28) en b) aan hun symbolische beteekenis gemeen zijn (bl. 29-33); - het tweede, (bl. 34-130), over de symbolische handelingen der O.T. profeten in het bijzonder, in twee afdeelingen: a) de profeten vóór AmosGa naar voetnoot(2) (bl. 34-37); b) de schriftprofeten (bl. 38-130) in de volgorde van hun optreden: OseeGa naar voetnoot(3), IsaiasGa naar voetnoot(4), JeremiasGa naar voetnoot(5), EzechielGa naar voetnoot(6), ZachariasGa naar voetnoot(7). - Daar dit | |
[pagina 184]
| |
tweede deel voor niet-vakkundigen te teknisch is, willen we hier alleen de inhoud van het eerste hoofdstuk uiteenzetten; zooveel mogelijk met schrijvers eigen uitdrukkingen. In enkele inleidende opmerkingen over de plaats welke de symbolische handelingen in het dagelijksche leven van de Israelieten innamen, worden enkele interessante voorbeelden aangehaald volgens FarbridgeGa naar voetnoot(1), met de opmerking dat de meeste van die conventioneele handelingen tot louter ceremonieele vervaagd zijn (bl. 3-5). Ook vinden wij symbolische handelingen beschreven die een willekeurig eenmalig karakter droegen en een bijzondere toestand of gebeurtenis wilden symboliseeren zoowel bij valsche als bij ware profeten. Dit was ofwel een conventioneele handeling waaraan de profeet in bijzondere omstandigheden een bijzondere beteekenis hechtte, ofwel, en meestal, onafhankelijk van de conventioneele, een 'beredeneerde' handeling, d.i. 'een die alleen terwille van hare symbolische beteekenis uitgevoerd wordt en op zich zelf beschouwd een opvallend en naief karakter zou hebben.' (bl. 5-8). Vervolgens wordt onderzocht of die handelingen in werkelijkheid gesteld zijn (bl. 9-18). Sommige gevallen zijn duidelijk literaire fictie, allegorie. Andere gevallen zijn fel omstreden en niet zonder belang voor het oordeel over den profeet. Men merke wel dat de kwestie niet is of de handeling in se wordt uitgevoerd, alleen het symboliseeren interesseert en daartoe volstaat de beschrijving of het verhaal, wat niet belet dat de toehoorders meer zullen getroffen worden door een uitgevoerde symbolische handeling. Hoe zal men oordeelen of een symbolische handeling historisch of fictief is? Uit de omstandigheden onafhankelijk van het symbolisme zelf. Het voornaamste criterium is de berichtgeving van den profeet zelf doch dat verschilt bij elken profeet en zelfs bij verschillende gevallen van een zelfde profeet; daar blijft evenwel de mogelijkheid dat die bevestiging van den profeet in visionaire toestand is verricht. Deze bevestiging is dus een sterke praesumptie, niet eene zekerheid voor de historiciteit van de symbolische handeling. Andere criteria worden verder onderzocht: de mede- | |
[pagina 185]
| |
deeling dat de toehoorders uitleg vragen, - onvoldoend criterium want hetzelfde gebeurt voor de allegorie; ook niet de beschouwing dat de uitvoering in werkelijkheid de handeling gepaster, indrukwekkender, doeltreffender of begrijpelijker zou maken. 'Het is dus moeilijk algemeen geldende criteria op te stellen die een zekere conclusie tot de historiciteit van de symbolische handeling toelaten. Alleen de inachtneming van alle omstandigheden van profeet en auditorium, het voorzichtig waardeeren van aanwijzigingen die voor de historiciteit schijnen te spreken... gevoegd bij eene nauwkeurige exegese van de symbolische handelingen zelf, zullen in sommige gevallen een beslissing mogelijk maken die meer dan waarschijnlijk is. Dikwijls echter zal naar analogie geoordeeld moeten worden.' (bl. 15). Zelfde moeilijkheid om tegen de historiciteit te besluiten: het zwijgen van den profeet over de historiciteit, de overweging dat de handeling physiek moeilijk zou zijn of onnoodig: zijn onvoldoende criteria in se. Nadien wordt de vraag gesteld hoe de profeten er toe kwamen symbolische handelingen uit te voeren (bl. 19-26). Zijn de symbolische handelingen een gevolg van extatische toestanden ofwel overwogen predikatiemiddelen? Het katholiek standpunt wordt aldus samengevat: 'Men houdt - zonder verdere discussie - dat de symbolische handelingen zich ontwikkeld hebben uit de aanschouwelijke gebaren die bij alle volkeren de redevoeringen vergezellen (vgl. Ez. VI, 11 v.v. XXI, 19) en in het Oosten - dat voor pantomine een groote voorliefde heeft - gemakkelijk konden uitgroeien tot zelfstandige handelingen die onafhankelijk van de redevoeringen werden gesteld en op hun beurt een afzonderlijke verklaring behoefden. Van dit uitdrukkingsmiddel hebben ook de profeten zich voor hun predikatie willen bedienen. Of daarbij de profeet in extase verkeerd heeft, blijft buiten uitdrukkelijke beschouwing, maar alles wijst er op dat deze verklaring de extase afwijst.' (bl. 29). - De meeningen van v.d. Oudenrijn en Haeussermann worden afzonderlijk beschouwd. In een laatste punt van de eerste afdeeling wordt het standpunt weerlegd van de critici volgens dewelke de symbolische handelingen der oude profeten een laatste naklank zouden zijn van de magische praktijken (bl. 26-28). Het voornaamste verschil ligt hierin dat de magiër een oorzakelijk verband legt tus- | |
[pagina 186]
| |
schen zijn optreden en de gebeurtenis die daardoor gesymboliseerd wordt; de profeten daarentegen alle oorzakelijkheid leggen alleen bij Jahweh. In de tweede afdeeling van het eerste hoofdstuk gaat het over het 'symbolisme' (bl 29-33) of den nexus tusschen symbool en zijn aequivalent. Het symbool kan identiek zijn aan zijn aequivalent doch kan ook een louter figuurlijke uitdrukking zijn van het aequivalent; meer nog, soms staan de termen van het symbool noch in natuurlijke noch in figuurlijke verhouding tot hun symbolisch aequivalent waaruit men mag besluiten dat de profeten niet nalieten hun symbolische handelingen van een kommentaar te voorzien. In de gevallen waarin dergelijk kommentaar ons niet bewaard gebleven is of de gegeven verklaring voor ons niet meer doorzichtig is, zet het werk van den exegeet in, om uit de termen van het symbool de symbolische les af te leiden. (bl. 32).
In een volgende bijdrage onderzoeken wij enkele werken over het Nieuwe Testament. |
|