Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Ecce Roma!
| |
[pagina 164]
| |
eenmaal het koloniale avontuur van Alkibiades door den hongerdood der Grieksche gevangenen een zoo treurig einde gevonden had. Ernstig en geweldig zond van boven de besneeuwde Etna haar groet. Dan stevende men voorbij de Cyclopenrotsen van de Homerische sage door de zeeëngte van Messina. Peinzend beschouwde Paulus al die wonderen der natuur. Dweepzucht kende hij niet. Hij zag altijd achter de dingen. Hij zag de wereld door den Engel van de Apokalypse reeds geteekend voor den spoedigen ondergang. Twee dagen later voer men voorbij het glanzende marmeren paleis van Tiberius op Capri, naar de golf van Puteoli, ten noorden van Napels, prachtig omzoomd door Romeinsche villa's en zomerverblijven. Hier Pompeji en Herculaneum met de in Alexandrijnschen stijl gebouwde woonsteden der rijke groothandelaren; daar Bajae, waar Plinius, de vader van den beroemden schrijver, als commandant der oorlogsvloot bij de uitbarsting van den Vesuvius om 't leven kwam; verder de keizerlijke villa aan het Lucrijnsche meer, waar keizerin-moeder Agrippina haar schanddaden had uitgebreid en op Nero's bevel in bed was geworgd; ginds de bekoorlijke eilanden Procida, Ischia, Nisida tot aan 't voorgebergte, waar Tibertius, dien de dood te ontvluchten scheen, gestikt werd. Op den achtergrond sluimerde nog de Vesuvius, niet met een rookpluim gelijk heden, maar met tuinen en landhuizen bezaaid, welke hij nog twintig jaren levens gunde. Hier in de golf van Puteoli (Pozzuoli) losten de Egyptische korenschepen hun lading. Alleen zij mochten met de vlag in top de haven binnenvaren. Het schip, dat Paulus aan boord had, was het eerste korenschip dat jaar en werd door de nieuwsgierige menigte met gejuich begroet. Het bracht immers brood voor Italië - en ditmaal in dieperen zin 'het brood des levens voor de wereld'. Want het droeg Paulus, Christus' grootsten leerling. Aan deze kust had Vergilius zijn held Aeneas doen landen en met den gouden tak in de hand in de onderwereld afdalen, wier toegang hier werd vermoed. Heden kwam de afgezant van dat Wonderkind, dat de dichter in zijn vierde Ecloga als den brenger van een nieuw tijdperk had voorspeld: Nu begint wederom der tijden geordende kringloop,
Nu keert weder de Maagd en een Spruit uit hemelsche hoogten.
| |
[pagina 165]
| |
Een middeleeuwsche overlevering laat Paulus aan Vergilius' graf heete tranen storten, dat hij bij zijn leven den dichter niet had mogen ontmoeten: Had ik u gekend in 't leven,
Welk een luister wilde ik geven
U, o aller dichtren prijs!
Nauwelijks vijftig jaren tevoren was hier het pronkschip met den stervenden keizer Augustus binnengeloopen. Hoofd aan hoofd stond de menigte en huldigde met bloemen en wierook den doodsbleeken keizer als een god. De stervende imperator, die het principaat als eerste burger van 't rijk nog met beleid en matiging uitoefende, aanvaardde de hulde met een moeden glimlach. Met hem daalde het oude Rome ten grave. Heden landde aan Italië's kust de heraut van den hoogsten Koning, maar in boeien, en niemand bekommerde zich om hem. Een ondergaande wereld maakt veel leven, stort in met geraas. Voor een komende wereld van nieuwe fundamenteele ideeën hebben slechts weinigen een open oor. Niemand bemerkt den kleinen bewegelijken man van Tarsus, die den grooten brief aan de Romeinen geschreven heeft. Nog op een andere wijze kondigde zich de wereldstad aan, het 'dier' van de Apokalypse. Het geschreeuw van de havenarbeiders, kruiers, korenmeters, slavenhandelaars, het gehamer van timmerwerven, magazijnen en loodsen ging onder in het gebrul van de leeuwen, panters en tijgers op de Afrikaansche schepen. Ze zijn bestemd voor de eerstkomende dierengevechten te Puteoli en Rome. Paulus zag de uitdrukking van wanhoop op het gelaat zijner medegevangenen, voor wie dat slechts een wreed voorspel was van hun lot in de arena. Uit andere schepen werden blokken marmer, obelisken, monolietzuilen, porfier uit Egypte, giallo antico uit Numidië, standbeelden uit Delphi gelost voor den reuzenbouw van Nero's 'gouden huis'. En toch mogen wij aannemen, dat Paulus, toen hij voor 't eerst in Italië den voet aan wal zette, door de grootheid van dit oogenblik overmeesterd werd. Er lag ondanks alles een geheimzinnig iets over dit land, in deze Ausonische atmosfeer, over deze zelfbewuste menschen: de mysterieuze dampkring van de wereldbeheerschers, die hem scheen toe te roepen: | |
[pagina 166]
| |
Haec est Italia diis sacra!
Dit is Italië, aan de goden toegewijd!
Puteoli was vol Oosterlingen en Joden. Syriërs hadden hun godenbeelden hierheen gebracht, vooral hun 'syrische godin' (Atargatis), die Nero vereerde (Suetonius). 'De syrische Orontes heeft hier het strandgoed van het menschdom aan de kust geworpen, op weg naar den romeinschen Tiber', zegt Juvenalis. Maar ook het mosterdzaadje van 't Evangelie had hier wortel geschoten. In Pompeji liepen destijds over de christenen reeds allerlei praatjes. Julius gaf den apostel gaarne verlof, om aan een uitnoodiging van christelijke broeders gehoor te geven en een week bij hen te blijven. Inmiddels konden dezen door ijlboden de geloofsgenoten in Rome de aankomst van den apostel meedeelen en zoo werd het laatste eind van zijn reis een ware zegetocht. De afstand van Puteoli naar Rome bedroeg zes tot zeven dagreizen (208 kilometer). Als door een oase, met overvloed van wijn en olie, ging 't den eersten dag door de Campania felix naar Capua. Daar sloeg men de van Brundisium komende Via Apia in, de koningin der straten. Hier kreeg Paulus een blik in de treurige sociale toestanden van het rijk. Aan weerszijden van de straat zag men haast niets anders dan ruime, door slaven bebouwde landgoederen van Romeinsche grootgrondbezitters, die tot duizend en meer slaven hadden. De landbouwslaven stonden bij hun werk voortdurend onder toezicht en werden 's nachts aan de ketting gelegd. Het waren de onbetrouwbaarste en gevaarlijkste deserteurs. De boerenzonen van Italië hadden de wereld helpen veroveren, maar anderen oogstten de vruchten. Nu bestond er geen boerenstand meer. Dat was het werk van het grootkapitaal. - De wijngaardeniers waren bezig, in hun wingerds de eerste druiven in te zamelen. De bergen waren nog met bosch begroeid. De vijgenboom uit het Oosten was sinds lang inheemsch geworden. Ook de olijfboom van Pallas Athena was een geschenk der Grieken. In Formia werd halt gehouden. Hier stonden de graftombe en het landhuis van Cicero, zijn Formianum, waar de beroemde staatsman vermoord was. 't Was een van de hoogste punten der straat met een verrukkelijk uitzicht op de golf van Gaëta. Nu leidde de weg voorbij koene rotsnesten, dan door de berg- | |
[pagina 167]
| |
engte van Lautulae, door romeinsche techniek aan de zee en het voorgebergte van Terracina ontwoekerd. Weer hoorde Paulus de zoo vertrouwde melodie van de wild opbruisende zee. Weldra namen de Pontijnsche moerassen onze reizigers op. Augustus had hier naast den straatweg een lijnrecht kanaal tot aan Forum Appii doen graven, dat heden nog bestaat. De schuiten werden door muilezels voortgetrokken, die naast het kanaal liepen. Horatius heeft met luimigen overmoed een pleziertocht op dit kanaal geschilderd (Sat. I.5). Julius zal wel aan de snellere vaart te water de voorkeur hebben gegeven. In Forum Appii, een pleisterplaats met herbergen voor karavanen, betrok men de nachtkwartieren. De oude schrijvers zijn over het antieke herbergswezen niet te best te spreken. Voor het comfort der reizigers was slecht gezorgd. De herbergen boden slechts onderdak en leege bedsteden. Beddegoed alsook potten en pannen moest men zelf meebrengen. Het bedrijf van herbergier behoorde tot de beruchtste. Het stond bekend om zijn bedriegerijen en zijn begunstiging van het dobbelspel. Horatius noemt de waarden van Forum Appii 'spitsboeven'. In de herbergen was tengevolge van ongedierte en kikvorschgekwaak aan slaap nauwelijks te denken. De waardinnen stonden in den roep van heksen en toovenaarsters. Zij trachtten door bedienende meisjes gasten te lokken, verkoppelden slavinnen, vervalschten den wijn en zetten de gasten af. Nero had zijn eerste liefde en eerste vrouw, de ongelukkige Aktee, in een wijshuis leeren kennen. De herberg wemelde van paardeknechts en muildierdrijvers. De rook uit de keuken beet in de oogen, de gasten zongen dubbelzinnige liedjes; de met rietbosjes gevulde matrassen zaten vol ongedierte. Dat van de zoldering hagedissen en spinnen naar beneden vielen, was geen zeldzaamheid. Men wist gevallen te noemen, waar aan de gasten in plaats van varkensvleesch, menschenvleesch van vermoorden was voorgezet. Onder zulke omstandigheden was dus het verblijf aldaar voor Paulus en zijn reismakkers niet van de aangenaamste. Maar de apostel was immers, gelijk hij aan de Philippensen (IV, 12) schrijft, 'aan alles en nog wat gewoon'. Hier beleefde Paulus zijn eerste blijde verrassing. De romeinsche gemeente zond hem haar eersten groet. De dankbare lezers van den Brief aan de Romeinen zonden op het bericht, | |
[pagina 168]
| |
dat de apostel op komst was, twee gezantschappen vooruit. Het eerste trof hem bij den drie-en-veertigsten mijlsteen. 't Was de eerste groet van het christelijke Rome aan zijn apostel. Hoe goed deed hem die attentie! Den vergrijsden Paulus kwamen vreugdetranen in de oogen, toen hij broedergroet en broederkus beantwoordde. Enkelen waren hem van aanzien bekend, anderen van hooren-zeggen. Willen we hun namen weten, dan slaan we de lijst van groeten aan 't slot van den Brief aan de Romeinen op. Misschien waren Aquila en Priscilla er bij en vielen hem om den hals. Als verder Marcus in zijn Evangelie (XV, 21) omstreeks 50 de beide zoons van Simon van Cyrene, Alexander en Rufus, bij de Romeinen bekend veronderstelt, en Paulus in zijn Brief hen en hunne moeder, die ook voor hem een moeder was, laat groeten, dan mogen wij ook wel die twee onder de gezanten vermoeden. Welk een troostrijke gedachte, dat het den op jaren komenden apostel in zijn moeilijke dagen te Rome niet aan een moederlijke vriendin zal ontbreken, die vrouwelijk teeder voor zijn levensbehoeften zorgt. Dan begrijpen wij 't, als Lucas ontroerd schrijft: 'Toen Paulus hen zag, dankte hij God en vatte moed' (Hand. XXV, 15). Een bewijs, dat hij in den laatsten tijd toch zeer zware uren van neerslachtigheid had. Op de volgende pleisterplaats Tres Tabernae (Drie Herbergen) verwachtte hem een tweede groep, misschien meer officieel, gevormd uit de bestuurders van de romeinsche gemeente, om Paulus te begroeten namens de Kerk. Julius en de heele karavaan zullen groote oogen hebben opgezet, toen ze van dit begroetingstooneel getuigen waren. Hun hoogachting jegens den beroemden gevangene steeg telkens meer. En die liefde scheen hun een nieuw wonder. In de nabijheid (bij den 42en mijlsteen) stond het landhuis van Seneca, waar de edele staatsman enkele jaren later op bevel van Nero zich de aderen opende. Ter hoogte van Velitrae (Velletri), het stamverblijf van het Julische keizerhuis, betraden zij den klassieken bodem van het Albaansche gebergte. In Arriccia werd (volgens de onechte Handelingen der Apostelen) voor 't laatst nachtrust gehouden. Hier kwam Paulus op Latiums geheiligden bodem. Latium! Een naam, die niet genoemd kan worden zonder het diepste der ziel in beroering te brengen. Uit dezen schralen | |
[pagina 169]
| |
bodem steeg de latijnsche genius van Rome, die in vereeniging met den attischen genius van Athene en den christelijken genius op keltisch-germaanschen grond de cultuur van het avondland heeft geschapen. Galilea-Attika-Latium, drie landschappen van ongeveer gelijke grootte, hebben aan het menschdom het hoogste gegeven: het Licht van het Oosten, de taal en den geest van Hellas en den organiseerenden geest, de juridische structuur van Rome. En de man, die het kostbare zaad van de christelijke gedachte hierheen bracht en voor den bond der drie zoo ongelijke en toch door de Voorzienigheid voor elkaar bestemde machten den weg zou banen, stond nu aan de grens van Latium. 'Tendimus in Latium - wij voelen ons getrokken naar Latium!' Wie heeft dit lievelingswoord van den grooten kardinaal Newman nooit mee gevoeld? In zijn diepsten grond weliswaar kan dit slechts de katholieke mensch ervaren. Beneden lag Alba Longa, volgens de sage Rome's moederstad. Op de hoogte van den Mons Albanus (Monte Cavo) troonde de tempel van den bondsgod Jupiter Latialis, tot wien de zegevierende veldheeren in triomf opgingen. Nog heden ziet men de groote romeinsche straatsteenen, waarover Paulus is gegaan. In Arriccia stond nog het heiligdom van Diana, wier beeld volgens de sage door Orestes en Iphigenia uit Tauris hierheen gebracht was. Wederom, gelijk in Ephesus, stond deze godin op zijn weg. In haar tempel brandde dag en nacht een vlam, heerlijk zinnebeeld van den godsdienstigen drang der van nature christelijke ziel. Het beeld der godin heeft den door de Furiën voortgezweepten Calligula niet, gelijk eenmaal aan Orestes, de rust gebracht. Beneden, midden in het meer van Nemi lag eenzaam en verlaten het keizerlijke pronkschip, waarop de menschenschuwe heerscher in de dagen van verstandsverbijstering toevlucht had gezocht tegen de demonenwereld. Met een innerlijk begrijpen gleed Paulus' blik, die zoo diep in de heidensche ziel had geschouwd, over al die afdolingen der van Christus verwijderde ziel heen. Den volgenden morgen begon het laatste eind van den tocht. De Romeinsche Campagna met haar melancholieken ernst, lag voor hun blikken, tooneel en doodenveld van de lotgevallen der volkeren, gelijk geen tweede plek op aarde. Maar wat was dat daar beneden in het wazige verschiet noordwaarts? De | |
[pagina 170]
| |
romeinsche christenen wezen jubelend op de reuzestad aan hun voeten: Ecce Roma!
Hoe geheel anders was dat Rome van de eerste Caesaren dan dat van heden! Waar heden den reiziger de Sint-Pieterskoepel begroet, breidde zich het ovaal van Nero's circus uit met zijn egyptischen obelisk. Rome was destijds - afgezien van de pracht op Forum en Palatijn - een leelijke, vuile, onwelriekende stad met torenhuizen van vele verdiepingen. Maar in de verte deed ze met haar geelbruinen grondtoon, omlijst door de fijne lijnen van 't Albaansche en Sabijnsche gebergte, toch majestueus en kunstrijk aan. De Kapitolijnsche tempel en het paleis van Nero rezen in hun witten marmerglans uit de eenvormige massa op, gelijk heden de sneeuwberg van het monumentissimo op de Piazza Venezia. De beroemde waterleidingen, de roem van de stad, de Aqua Appia, Claudia, Marcia, nog heden het sieraad van de eenzame Campagna, kropen als duizendvoeters over het landschap en rukten elkander steeds nader. Meer en meer nam de Via Appia het karakter van een 'via triumphalis' aan, die den vreemdeling op Rome's grootheid voorbereidde. Tevens was zij de monumentaalste grafstraat van de wereld. De doodenvereering was immers bij de Ouden dat, wat de religieuze gedachte te dragen had. Maar er spiegelde zich ook de ijdelheid en de eerzucht in van adellijke geslachten als de Scipionen, de Metelli, de Valerii, gelijk ook in het grafmonument van Coecilia Metella. Stille, afgezonderde rustplaatsen voor de dooden kende men niet. De dooden wilden niet alleen zijn, ze verlangden naar het gezelschap van de levenden. De Ouden wisten niets van een rusten in God, van een gemeenschap der heiligen. Wat hen met de levenden verbond, was alleen de zorg om alledaagsche nietige dingen. Daar las Paulus in 't vorbijgaan op een gedenkteeken: 'T. Lollius Masculus rust hier aan den weg, opdat de voorbijgangers zeggen: Lollius, wees gegroet!' Waar heden de baziliek van Sint Sebastiaan staat, leidde de Via Appia door de vallei 'ad catacumbas', de latere Callistusen de joodsche katacomben. De Joden, die hier woonden, zullen hun landsman wel nieuwsgierig en meewarig hebben aangezien. 'Hannibal ante portas!' hadden eenmaal de Romeinen vol schrik geroepen. 'Paulus ante portas!' hadden ze heden | |
[pagina 171]
| |
met meer reden kunnen roepen, toen Christus' veldheer voor de Porta Capena stond. Blijkbaar hebben de zijn gevaarlijkheid later toch ingezien, daar ze hem buiten de stad het hoofd afsloegen, opdat hij ten minste na zijn dood 'fuori le mura' zou blijven! Of Julius zijn gevangenen in het Pretorianenkamp op den Mons Coelius, de zoogenaamde Castra Peregrinorum, heeft afgeleverd, staat niet vast. Zoo niet, dan is hij met zijn troep naar het eigenlijke hoofdkwartier der Pretorianen aan de Via Nomentana gemarscheerd. Dit hoofdkwartier van de keizerlijke politie, een enorm kwadraat, is later een versterkte plaats van tragische beroemdheid, de 'keizerfabriek' van het Romeinsche Rijk geworden. Chef van de staatspolitie, 'prefekt van de Pretorianen', was sedert tien jaren de edele Burrus, een bekwaam generaal, bezonnen staatsman, zeer populair, de machtigste man na den keizer. Hij en Seneca, deze twee edele Stoïcijnen, waren de opvoeders van den jongen Nero en hadden tot dusver zijn slechten aanleg vermogen te beteugelen. Burrus was ook de eerste rechter van instructie in keizerlijke strafzaken. Aan dezen man heeft hoofdman Julius den apostel overgegeven. Het 'elogium', d.i. de officieele geleibrief van Festus, en het mondelinge verslag van hoofdman Julius over zijn gevangene luidden zoo gunstig, dat Burrus bevel gaf, Paulus als een voornamen keizerlijken gevangene met de grootste menschlievendheid te bejegenen. Gedurende de eerste tien dagen moest de apostel in de wacht van de commandantuur blijven tot het vooronderzoek, waarbij het recht van beroep op den keizer werd geconstateerd. Hem werd het voorrecht van de 'custodia libera', de zachtste soort van hechtenis, toegekend. Hij mocht onder bewaking en voortdurend politietoezicht een particuliere woning naar zijn keus huren, vermoedelijk in de buurt van het kamp. De Kerk van Rome zal het zich tot een eer gerekend hebben, voor haar apostel de kosten te dragen van zijn woning en onderhoud. Zoo was nu Paulus in Rome! - Paulus wist wat deze vier letters voor hem en voor de christenheid beteekenden. De man, die een wereld vol liefde in zijn hart droeg, was in de stad gekomen, die in de dagen van Nero, gelijk Gregorovius zegt, naar een druppeltje menschlievendheid en een adem van liefde smachtte. |
|