| |
| |
| |
De Hervorming der Naamlooze Vennootschap
Een merkwaardige rede van den Heer Hayoit de Termicourt, Procureur-Generaal bij het Hof van Beroep te Brussel
door A. de Guchteneere, secretaris bij de Bankcommissie.
Op 15 September 1.1., bij de openingszitting van het Beroepshof te Brussel, heeft de Heer Hayoit de Termicourt, Procureur-Generaal, in zijn redevoering het belangrijk en hedendaagsch problema van de hervorming der naamlooze vennootschap behandeld.
Gezien de personaliteit van spreker en de nuttige wijzigingen welke hij voorstelt te brengen aan de bestaande wetgeving in zake naamlooze vennootschappen, achten wij het interessant hier de belangrijkste dezer hervormingen kortbondig te bespreken.
De Heer Procureur-Generaal bevestigt eerst dat de hervorming der naamlooze vennootschap een brandend vraagstuk geworden is, dat algemeen belangstelling wekt. Alhoewel de merkwaardige uitbreiding der naamlooze vennootschappen tijdens de negentiende eeuw niet weinig bijgedragen heeft tot de ontwikkeling en den opbloei der nationale economie, heeft nochtans dit vermenigvuldigen van naamlooze vennootschappen (welk de wetgever niet kon vermoeden noch voorzien) bewezen dat het oorspronkelijk wettelijk kader onvolledig ja zelfs gebrekkig is geworden.
Men moet vaststellen dat op talrijke gebieden de wettelijke bepalingen die de bedrijvigheid der naamlooze vennootschappen regelen onvoldoende of ontoereikend zijn geworden en dat ontelbare misbruiken op dit gebied zijn ingetreden.
Deze zijn veelvoudig, doch mogen meestal herleid worden tot een miskenning der grondbeginselen waarop de vennootschap gevestigd is, en o.m. tot een algemeen gebrek aan controle van
| |
| |
de bedrijvigheid der maatschappijen, inzonderheid van die harer leiders of beheerders.
De menigvuldigheid der naamlooze vennootschappen, de verdeeling der aandeelen onder talrijke aandeelhouders die de algemeene vergaderingen niet meer bijwonen, alsook de algemeene onbevoegdheid dezer aandeelhouders en bijgevolg der algemeene vergadering om degelijk toezicht en contrôle uit te oefenen, hebben al te dikwijls de aandeelhouders overgelaten aan de overheerschende macht der beheerders, welke te dikwijls de naamlooze vennootschappen beheeren in hun eigen voordeel en meer persoonlijke belangen dan algemeene belangen nastreven. Vandaar, gebrek aan contrôle, gebrek aan sancties, welke te lang in vele beheerraden lichtzinnigheid, onbekwaamheid zoo niet oneerlijkheid lieten heerschen, met de gekende rampzalige gevolgen voor de aandeelhouders, de schuldeischers en het beleggend publiek.
Ook bestaat er tegenwoordig een algemeen verlangen naar contrôle en hervorming van al de bestaande naamlooze vennootschappen. Indien iedereen het eens is over het principe der noodzakelijke en grondige hervorming der bestaande wantoestanden - en dergelijke geestesstrekking vindt men even goed bij de aanhangers der geleide economie als bij de meest besliste voorstanders der vrijheid -, zijn nochtans de voorgestelde reddingsmiddelen van uiteenloopenden aard.
Daar in deze verscheidenheid van voorgestelde oplossingen het voornaamste bezwaar ligt tegen het tot stand komen van juiste en omvattende hervormingen, acht de Heer Procureur-Generaal het hem geoorloofd en ook raadzaam zonder beginselvraagstukken aan te raken - wat betreft het behouden of niet behouden van den vorm zelve der naamlooze vennootschap -, niettemin hervormingen voor te stellen welke onmiddellijk en gemakkelijk kunnen verwezenlijkt worden zonder belangrijke wijzigingen te brengen aan de grondslagen zelf der traditionneele opvatting van de naamlooze vennootschap.
* * *
De door den Heer Hayoit de Termicourt voorgestelde hervormingen strekken er ten slotte alle toe ons te brengen:
1. | - verbetering van het toezicht uitgeoefend op de naamlooze vennootschappen, ofwel |
| |
| |
2. | - verbetering van de bekendmakingen der maatschappelijke akten door het bekomen van meer duidelijkheid en oprechtheid in het publiceeren van balansen en winsten verliesrekeningen. |
| |
Het toezicht.
De bedoeling van den wetgever van 18 Mei 1873 was een doeltreffend toezicht op de naamlooze vennootschappen in te luiden, door toedoen van bijzondere mandatarissen door de algemeene vergadering aangeduid en die belast werden in haar naam en voor haar rekening een algemeen toezicht uit te oefenen op het beheer.
Daartoe verkregen zij een onbeperkt recht van contrôle op al de verrichtingen der maatschappij (artikel 65 der wet). Zij moesten o.m. inzage bekomen van al de boeken, briefwisselingen, geschriften en bescheiden der vennootschappen.
Wat inzonderheid het opmaken van inventaris en balans betreft, beweert zelfs de Heer Procureur-Generaal dat de commissarissen zich niet mogen beperken tot het vergelijken dezer bescheiden met de boekhouding. 'De commissarissen hebben tot plicht zorgvuldig na te gaan of de balans met de werkelijkheid overeenkomt, den waren maatschappelijken toestand vertolkt en of de wettelijke voorschriften desaangaande wel nageleefd zijn'.
Het ligt voor de hand dat deze beschikkingen der wet heden niet meer nageleefd worden. Menige commissaris vergenoegt zich éénmaal in het jaar inzage te nemen van enkele boeken der vennootschap en zonder verder contrôle enkele stukken te onderteekenen, zooals balansen en inventarissen.
Overigens wil hij de beheerders hoegenaamd niet onaangenaam zijn daar hij het comité van toezicht 'als de voorkamer van den beheerraad aanschouwt'.
Gebeurt het nochtans bij uitzondering dat een of ander commissaris minder inschikkelijkheid toont, dan wordt dadelijk zijn herkiezing twijfelachtig, daar de beheerraad gewoonlijk de meerderheid heeft in de algemeene vergadering.
In feite is dus de commissaris rechtstreeks afhankelijk van den beheerraad.
Verder, valt er ook aan te stippen dat in de statuten der
| |
| |
naamlooze vennootschappen algemeen bedongen wordt dat de commissarissen een tantième ontvangen, berekend op de zuivere winsten der maatschappij, hetgeen hen natuurlijk niet bijzonder zal aansporen een voorzichtigheidspolitiek aan te bevelen en nog minder te eischen dat voor de nodige reserves, delgingen of amortisaties gezorgd wordt, hetgeen onvermijdelijk hun jaarlijksche vergoeding zou aantasten.
Wij weten ook dat de commissarissen al te dikwijls familieleden van de beheerders zijn, hetgeen hen nog meer onder hun invloed stelt.
Eindelijk verklaart de Heer Procureur-Generaal dat de tot hiertoe gedane rechterlijke onderzoeken voldoende hebben bewezen dat al te dikwijls de commissarissen - wanneer door de rechterlijke macht ondervraagd - moeten bekennen dat zij van de boekhouding en zelfs van bedrijfsorganisatie niet het minste begrip hebben.
Om deze laakbare leemte te verhelpen, eischt hij, 'dat de commissaris, en zoo er verschillende commissarissen zijn, dat de meerderheid onder hen het bewijs zou moeten leveren een voldoende kennis van boekhouding te bezitten, alsmede een zekere ervaring in bedrijfsorganisatie'.
Daarom stelt spreker voor, aan de algemeene vergadering op te leggen den commissaris, of de meerderheid onder hen, te kiezen onder personen erkend en aangenomen door een bijzondere commissie. Deze uitlezing van bekwame elementen zou kunnen toevertrouwd worden, zooals het tegenwoordig geschiedt voor de reviseuren, aan de Bankcommissie.
Verder zou ook bij de wet bepaald worden dat deze commissarissen uitsluitend een vaste vergoeding, bepaald door de algemeene vergadering, zouden genieten, en dit buiten alle deelneming in de winsten of voordeelen van welken aard ook.
Er zouden ook zekere onvereenigbaarheden moeten ingevoerd worden: zoo b.v. zou de commissaris niet aan- of bloedverwant mogen zijn van een beheerder. Men moet hem ook verbieden een ander ambt uit te oefenen in de vennootschap waar hij commissaris is of in een harer filialen of dochtermaatschappijen, of nog beheerder te worden onmiddellijk na het verstrijken of zelfs nog tijdens den duur van zijn mandaat van commissaris.
Spreker is ervan overtuigd - en wij moeten hierin volkomen zijn meening deelen - dat dergelijke bepalingen, in de wet op
| |
| |
de naamlooze vennootschappen ingelascht, meer onafhankelijkheid en bekwaamheid van de commissarissen zou waarborgen, tot voordeel én van het algemeen belang én van het belang der schuldeischers, aandeelhouders en zelfs spaarders.
Wij kunnen ons moeilijker vereenigen met het standpunt van den achtbaren Heer Procureur-Generaal waar hij handelt over het ingrijpen van het Parket.
Volgens hem zou het 'van het hoogste nut wezen dat het Parket een doelmatig toezicht uitoefene op de bekendmakingen der vennootschappen en dat het - gezien zijn opdracht over de beveiliging van het openbaar belang te waken - uitdrukkelijk bevoegd worde gemaakt om van de beheerders der vennootschappen de mededeeling te eischen der bescheiden die noodig zijn om de nauwkeurigheid en de echtheid na te zien van de vermeldingen in de stichtingsakten, de akten van vermeerdering van kapitaal en de balansen'.
Immers, dergelijke opdracht valt ten minste gedeeltelijk in de bevoegdheid der Bankcommissie welke, naar artikel 26 en volgende van het Koninklijk Besluit Nr 185 van 9 Juli 1935, ingelicht moet worden over alle openbare uitgiften of tekoopstellingen van effecten of obligaties.
Er moet ook aan de Bankcommissie een dossier medegedeeld worden dat haar toelaat te beoordeelen of de voorgestelde uitgifte niet van aard is aan het gespaard vermogen gevaar te doen loopen.
Het optreden van het Parket in dergelijke aangelegenheid zou ons dunkens gevaarlijke gevolgen kunnen hebben daar het ongetwijfeld in meerdere gevallen het krediet eener vennootschap zou aantasten indien het publiek moest vernemen dat bij gelegenheid van een kapitaalsverhooging, de beheerders door het Parket ondervraagd zijn geweest, al ware het maar om van hen zekere inlichtingen te bekomen. Het publiek zou immers geen onderscheid maken tusschen het optreden van het Parket louter om informatie en zijn optreden om een misdrijf te ontdekken en te beteugelen.
De tusschenkomst van het Parket, alhoewel slechts van voorbehoudenden aard, zou wantrouwen kunnen verwekken en nadeelig zijn aan de kredietvaardigheid der betrokken vennootschap. Dergelijk optreden van het Parket schijnt ons dus weinig wenschelijk.
| |
| |
Verder beweert de Heer Procureur-Generaal dat een Commissie belast met het opmaken eener lijst van erkende commissarissen (ambt dat volgens hem door de Bankcommissie mag waargenomen) geenszins het recht zou mogen bekomen verslagen van deze commissarissen te eischen over de verrichtingen der maatschappij. Dit schijnt ons moeilijk te rechtvaardigen. Immers, hoe zou die Commissie kunnen nagaan of de aangeduide commissarissen de vereischte bekwaamheid bezitten, indien ze niet ingelicht werd over hun bedrijvigheid?
Het tot hiertoe nuttig werk door de Bankreviseuren verricht is ons dunkens grootendeels te verklaren doordat zij regelmatig bij de Bankcommissie verslagen indienen waarin zij een volledig relaas geven van hun bedrijvigheid en van de door hen gedane onderzoeken. En het feit dat deze reviseuren steeds beroep kunnen doen op onderrichtingen van de Bankcommissie verleent hun een niet te onderschatten onafhankelijkheid in het uitvoeren van hun ambt.
De bewering van den Heer Procureur-Generaal dat dergelijke Commissie onmogelijk contrôle zou kunnen uitoefenen op al de bestaande naamlooze vennootschappen (heden ten dage ongeveer 7.200) schijnt ons weinig doeltreffend, daar niet de Commissie zelf kwalitatieve contrôle zou uitoefenen maar wel de erkende commissarissen.
Het schijnt ons dus wenschelijker een Commissie, b.v. de Bankcommissie, te belasten niet alleenlijk met de erkenning van de commissarissen maar ook met een regelmatige contrôle over hun bedrijvigheid en dergelijke zending niet aan het Parket zelf toe te vertrouwen.
| |
De balansen.
Om doeltreffend te zijn moet een hervorming der naamlooze vennootschap ook de wettelijke bepalingen op het opmaken en bekendmaken der balans en winst- en verliesrekening aanvullen.
Het is immers wenschelijk dat al de belanghebbenden, en bijzonder de schuldeischers en aandeelhouders eener vennootschap, degelijk ingelicht wezen over den toestand waarin de onderneming verkeert. Daartoe mogen de balansen niet langer
| |
| |
een ondoordringbaar geheim blijven maar moeten ze klaar en duidelijk zijn en met volstrekte oprechtheid opgesteld.
Het is immers maar al te dikwijls gebeurd dat een balans met een batig saldo afgesloten werd en een voldoende likwiditeitstoestand der maatschappij getuigde terwijl dezelfde maatschappij enkele maanden later haar betalingen moest staken en zelfs failliet werd verklaard.
Om voor de toekomst dergelijke wantoestanden te vermijden en oprechtheid in de balansen te bekomen, evenals om een ernstig toezicht te vergemakkelijken wijst de Heer Procureur-Generaal op drie vraagstukken, welke de wetgever, onmiddellijk zou moeten oplossen:
| |
1. - De wijze van schatting van het actief en de noodige afschrijvingen.
Het staat immers vast dat vele misbruiken te wijten zijn aan onvoldoende afschrijvingen in de balansen, daar dikwijls elementen in het activa voorkomen wanneer deze reeds waardeloos geworden zijn. Om dit te verhelpen wenscht de Heer Hayoit de Termicourt door de wetgeving bepaald te zien dat b.v. in een jaarlijksch verslag de beheerders aan de algemeene vergadering 'nauwkeurige inlichtingen zullen verstrekken nopens de wijze waarop zij de verschillende actieve waarden geschat hebben. O.m. zou moeten aangeduid worden of het roerend en onroerend bezit geschat werd naar den inkoopprijs, of naar den verkoopprijs en in 't bijzonder voor de effectenportefeuille zou moeten bepaald worden of deze in aanmerking genomen werd naar den inkoopprijs, of naar de beursnoteering of nog naar de nominale ofwel innerlijke waarde'.
Meldenswaardig is het dat vreemde wetgevingen dit eischen. Het Nederlandsch Wetboek bepaalt immers dat de toelichting aan 'de aandeelhouders gegeven door de beheerders vermeldt naar welke maatstaf de onroerende en roerende zaken der vennootschap zijn gewaardeerd'. In Engeland eischt de 'Companys Act' van 1924 dat de manier waarop het activa geschat werd in de balans aangeduid weze.
Anderzijds moeten de afschrijvingen op afzonderlijke wijze in de winst- en verliesrekening geboekt, beschikkingen welke al te dikwijls en opzettelijk verwaarloosd worden.
| |
| |
Strafbepalingen zouden nog moeten voorzien worden voor de beheerders welke een onvolledige of onnauwkeurige winst- en verliesrekening zouden publiceeren.
| |
2. - De aandeelhouders zouden moeten op de hoogte gesteld worden van de schulden der bestuurders en beheerders tegenover de maatschappij.
De Heer Procureur-Generaal begrijpt immers niet waarom de aandeelhouders geen kennis bekomen van de verbintenissen der beheerders jegens de maatschappij, als wanneer artikel 51 der samengeordende wetten op de naamlooze vennootschappen voorschrijft dat de lijst der aandeelhouders welke het volle bedrag van hun aandeelen niet gestort hebben, jaarlijks moet gepubliceerd worden.
| |
3. - Alle beheerders zouden ook moeten verplicht worden mede te werken aan het opmaken der balans en inventaris,
opdat deze meer waarborgen van oprechtheid zouden bieden en opdat de verantwoordelijkheid der beheerders meer bepaald omschreven zij.
Volgens spreker, die zich ter zake over een niet te betwisten ervaring mag beroepen, is het opvallend hoeveel beheerders niet het minste besef hebben van hun plichten noch van hun verantwoordelijkheid. Nochtans ontsnappen dezen al te dikwijls aan alle rechtstreeksche vervolgingen in strafbare gevallen, door zich te beroepen op hun goede trouw of nog op hun onwetendheid van het gebeurde.
Het mag niet blijven duren - verklaart de Heer Procureur-Generaal - 'dat de wet op de handelsvennootschappen, de reddende engel blijve van nalatige of onvoorzichtige beheerders'.
Om dit voor de toekomst onmogelijk te maken, stelt hij voor dat de wet 'aan al de beheerders uitdrukkelijk zou voorschrijven zich zorgvuldig te vergewissen vooraleer een balans goed te keuren, van de oprechtheid en nauwkeurigheid waarmede dit bescheid werd opgemaakt, en te dien einde hun de verplichting zou opleggen aan het opmaken van inventarissen en balansen mede te werken met persoonlijk al de rubrieken na te zien
| |
| |
en omstandige inlichtingen te eischen nopens de wijze waarop de verschillende posten geschat werden en de vereischte afschrijvingen gedaan'.
Dergelijke beschikking der wet zou overigens met strafbepalingen moeten bekrachtigd worden.
Ons dunkens ware het zeker ook aan te bevelen, - alhoewel de Heer Procureur-Generaal hiervan geen melding maakt, - dat aan de commissarissen de verplichting opgelegd zij, ten minste jaarlijks, aan ieder beheerder afzonderlijk een uitgebreid verslag te geven over de verrichtingen der maatschappij en dit vooraleer de beheerraad de jaarlijksche balans definitief afsluit.
Het is meldenswaardig dat dergelijke verplichting door de Bankcommissie aan alle reviseuren werd opgelegd. Het eerste jaarverslag der Bankcommissie vermeldt immers op blz. 47: 'de reviseuren moeten aan de leiders der banken en aan haar eigenaars verslag uitbrengen teneinde hen op de hoogte te houden van den werkelijken toestand der onderneming, van de wijze waarop de wettelijke en reglementaire voorschriften werden nageleefd, en bijgevolg hun de volledige verantwoordelijkheid te doen dragen van het beheer der onderneming welke zij aldus met volledige kennis van zaken zullen waarnemen. De personen verantwoordelijk voor de goede leiding der onderneming, moeten kennis nemen dezer verslagen vooraleer de balans af te sluiten welke zij aan de aandeelhouders of vennoten moeten voorleggen. Deze verslagen mogen en moeten zelfs preciese gegevens bevatten welke de reviseeuren wegens hun beroepsgeheim niet mogen vermelden in hun verslagen aan de Bankcommissie. Deze verslagen moeten namelijk de leiders der banken inlichten over den aard en de verdeeling der risico's'.
* * *
Uit de belangrijke redevoering van den Heer Procureur-Generaal van Brussel blijkt het dat een onmiddellijke en belangrijke verbetering van de heerschende wantoestanden in talrijke naamlooze vennootschappen kan bekomen worden door:
1. | - een betere contrôle te doen uitoefenen op de bedrijvigheid dezer instellingen door begaafde commissarissen die een speciaal organisme erkend heeft; |
| |
| |
2. | - door het bekomen van meer duidelijkheid en bijzonder meer oprechtheid in de door de vennootschap gepubliceerde bescheiden; |
3. | - en eindelijk door een verscherping van de verantwoordelijkheid der beheerders welke gebeurlijk zou kunnen bekrachtigd worden door strafbepalingen. |
Het verscherpen van het verantwoordelijkheidsgevoel bij de beheerders samen met een verzwaring van hun burgerlijke verantwoordelijkheid schijnt de hoeksteen te zijn van een gezonde en daadwerkerlijke hervorming.
Het gebrek aan plichtbesef bij de beheerders is immers de bijzonderste oorzaak geweest van talrijke misbruiken op economisch en financieel gebied en het mag niet langer blijven duren dat, naar de krachtdadige uitdrukking aangehaald door den Heer Procureur-Generaal, de beheerders van naamlooze vennootschappen langer 'hun ambt zouden aanzien als een zetel voor gemakzucht'.
|
|