Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Internationale kroniek.Om de Oude Wereldzee
| |
[pagina 99]
| |
| |
[pagina 100]
| |
vrede van Utrecht (1713) bracht de vernietiging van de Spaansche macht, maar Gibraltar bleef in Engelsche handen. Het was immers gebleken wat een uitstekende basis dit woeste eindje gronds verschafte om den Brit zijn woord te laten meespreken bij alles wat in de randstaten van de Oude Wereldzee omging. Doelbewust streefde hij er thans naar verdere uitbreiding. Ook Minorca werd door Spanje afgestaan en bleef in Engelsch bezit tot 1783, terwijl Portugal zich reeds in 1703 tot een vazale staat van Engeland had gemaakt. Tijdens de Fransche revolutie bleek nog dringender de noodwendigheid van de Britsche veroveringen in het Middellandsche bekken. Napoleon's expeditie naar Egypte (1798-1801), had voor het eerst een bedreiging tegen Indië afgeteekend: ook ter beveiliging van zijn koloniaal bezit moest Groot-Britannië dus vaster voet vatten tusschen Gibraltar en den Levant. Malta werd in 1800 veroverd, de Ionische eilanden in 1812 bezet: zij maakten tot 1864 een Britsch protectoraat uit. Op dat oogenblik beheerschte Groot-Britannië, daar het uitgeleefde Turkije dan toch niet meetelde, de Middellandsche Zee. Spoedig brak nochtans een crisis los, de eerste crisis van de Britsche hegemonie aldaar. Een andere mogendheid, Frankrijk, maakte aanstalten om er een rol te spelen, veroverde Algerië (1830-1847), en legde erop aan, haar invloed uit te breiden (vanaf 1832). De Britsche regeering zag hierin een bedreiging tegen haar positie, en werkte Frankrijk met alle middelen tegen, zoodat tusschen beide landen een zeer gespannen verhouding intrad, die herhaaldelijk tot een oorlog dreigde te leiden. Slechts later, onder de bedreiging van den Russischen drang naar Constantinopel, werd de oude veete bijgelegd, en ondernamen de voormalige tegenstrevers tezamen den veldtocht van Krimea (1854-1856). Wanneer dan Frankrijk ook Tunis inpalmde (1881), was zulks het gevolg van een koopje waarbij Londen Cyprus aanhechtte en toen Fransch Noord-Afrika door het protectoraat over Marokko werd afgerond (1907-1911), bereidden beide mogendheden zich weer voor om met een gemeenschappelijken vijand, Duitschland, af te rekenen. Inmiddels had Groot-Britannië overigens stevig voet gevat in Egypte (1882), terwijl haar meesterschap over het Suezkanaal reeds sedert 1875 was verzekerd door den aankoop van de aandeelen van den Egyptischen khedief. | |
[pagina 101]
| |
Tenslotte maakte de Brit van den Wereldoorlog gebruik om Palestina en Transjordanië aan te hechten; graag had hij ook Syrië bij zijn aanwinsten gevoegd, maar hier was Frankrijk hem voor. De Londensche regeering schikte zich in het onvermijdelijke; een zevental jaren geleden, ten anderen, wanneer het dreigbeeld van een herbewapening van Duitschland levendiger werd, was zij door de macht der gebeurtenissen opnieuw op het Fransche bondgenootschap aangewezen, en was zij wellicht, ten aanzien van haar eigen machtelooze ontwapening, verheugd dat ook de Parijssche bondgenoot belangen had te verdedigen in de Middellandsche Zee. Gezien haar eigen voorsprong en de passiviteit van de Fransche buitenlandsche politiek sedert ca. 1923, had zich dieper dan ooit de gedachte ingeburgerd dat de Oude Wereldzee een Engelsch meer was, dat Frankrijk zonder bezwaar voor zijn verbindingen met zijn Noord-Afrikaansche bezittingen - het maakte ook geen aanspraak op meer -, mocht benuttigen. Voor het overige konden de meeste Middellandsche randstaten tot Britsche invloedsgebieden gerekend worden. Spanje had soms, bij voorbeeld tijdens den Wereldoorlog, in het gespan gesteigerd; sedert de uitroeping der republiek (1931), aan wier ontstaan de ruiterij van Sint-Joris wellicht niet heelemaal vreemd was, bestond echter haast geen gewilliger medewerker. Griekenland was sedert een eeuw een beschermeling van Londen en aldaar was het de restauratie (1936) van den sterk verengelschten koning George II, die berekend was om de banden hechter te maken. Turkije was Groot-Britannië dankbaar om zijn werkzaam aandeel bij het intrekken van het smadelijk vredesverdrag van Sèvres (1919 - verdrag van Lausanne, 1923), Joegoslavië stond onder den invloed van den Franschen bondgenoot. En wat Italië betreft, sedert de eenmaking had het steeds in de beste verhoudingen gestaan tot de Londensche regeering, dermate dat deze zonder bezwaar de verovering van Tripoli en van Rhodos (1911) en de vestiging van den Italiaanschen invloed in Albanië (1913), had zien voltrekken, terwijl anderzijds het Quirinaal rustig had laten begaan wanneer de vredemakers van Versailles met Lloyd George aan het hoofd, lichtjes over de koloniale beloften, aan Italië bij zijn intrede in den Wereldoorlog gegeven, heenstapten en zichzelf des te rijker met den oorlogsbuit bedachten. | |
[pagina 102]
| |
Dat tooneel van idyllische rust en evenwicht zou zich echter niet handhaven. Een tiental jaren geleden kwam er beweging in het politieke gedragen van de staten om de Oude Wereldzee, en wel het eerst in Portugal, waar in 1928 een nationale revolutie uitbrak, welke een einde maakte aan de republikeinsche anarchie. Onder het beleid van generaal Carmona en prof. Salazar, vestigde zich een nieuw regime dat, evenals andere ideologisch verwante, droomde van een nieuwe grootheid voor het vaderland. Deze grootheid was voorwaar niet te vinden in den toestand van onderdanigheid waarin zich de Portugeesche politiek tegenover Groot-Britannië bevond. Zienderoogen verkoelden de Britsch-Portugeesche betrekkingen naarmate Portugal, voor het eerst na 225 jaar, zelfstandige wegen wilde begaan en zijn eigen belangen, niet meer deze van de City, wilde behartigen. Whitehall had zijn vazalstaat aan de poorten der Oude Wereldzee verloren, om er alleen nog een 'bevriende' mogendheid te behouden. Ongehoord ernstiger was echter de houding van Italië, die het Middellandsche probleem in 1935 in zijn volle scherpte in het midden bracht. Evenals de Portugeesche nationale beweging hield het Italiaansche Fascisme de oogen veel meer gericht op het tijdperk van verleden volksgrootheid dan op het prozaïsche heden. Van meet of aan schudde het de Romeinsche tradities wakker, en zulks beteekende o.m. dat Italië weer wist, en als een na te volgen voorbeeld aanzag, dat Rome een Imperium had bezeten, en dat de Middellandsche Zee een Romeinsche Zee was geweest. De eerste twaalf jaar van het Fascistisch regime gingen voorbij met het herstel van wat vijf-en-twintig jaar demagogie, en voornamelijk de bolsjewiseerende onlusten van 1919-1922 hadden bedorven. Het staatsgezag werd hersteld, de finantiën geordend, de Tripolitaansche kolonie, die gedurende den Wereldoorlog bijna geheel verloren was gegaan, heroverd, en een bizondere zorg besteed aan de versterking van het leger en de ontwikkeling der luchtvloot. Wanneer deze voorwaarden vervuld bleken, achtte de Duce het oogenblik gekomen om de hand te slaan aan de verwezenlijking van een Fascistisch Impero. Het was hem niet lastig te beslissen waar hij den slag - beter wellicht: den eersten slag - zou slaan. Sedert 1896 was in de Italiaansche gemoederen | |
[pagina 103]
| |
steeds nog de droevige herinnering aan de nederlaag van Adoea levendig. Het oogenblik was gekomen om haar te wreken. In de eerste maanden van 1935 begon dan ook het vervoer van troepen naar Oost-Afrika. Niet zonder onrust zag Londen begaan: een Fascistische overwinning zou een versteviging van den Italiaanschen invloed op Abessynië tengevolge hebben, en zulks was geenszins wenschelijk, want hoe hartelijk ook steeds de Britsch-Italiaansche betrekkingen geweest waren, toch kon Groot-Britannië een uitbreiding van de Italiaansche invloedssfeer op den weg naar Indië best missen. Evenwel beletten meer onmiddellijke bekommernissen den Brit de Italiaansche onderneming in den kiem te versmachten: de onrustwekkende herbewapening van Duitschland bedreigde de veiligheid van zijn moederland zelf. Eerst nadat de drieledige overeenkomst van Stresa en het vlootverdrag Hoare-Ribbentrop hem in den Zomer 1935 ietwat hadden gerustgesteld, kon de Ethiopische kwestie in zijn aandacht den voorrang innemen. En deze kwestie was in den grond een verruiming van de Middellandsche: de Roode Zee was al even belangrijk voor het Empireverkeer als de Middellandsche. Tevens zou uitbreiding van het Italiaansche koloniaal rijk noodzakelijk aan het Quirinaal het vraagstuk van het verkeer met Oost-Afrika scherper stellen, en er was geen ander antwoord mogelijk dan dat Italië zijn oorlogsvloot zou ontwikkelen en aldus het bestaande evenwicht vernielen. Vanaf dat oogenblik stelde Groot-Britannië alles in het werk om de Italiaansche plannen, waarvan de toedracht toen nog onbekend was, te doen mislukken. Onder den invloed van Londen stemde de Volkerenbond de economische sancties tegen Italië, wien het dus ontzegd werd regelmatige handels- en kredietbetrekkingen met den vreemde te behouden. Er werd zelfs gesproken van Italië van Oost-Afrika af te snijden met de zeeëngte van Gibraltar en het Suez-kanaal voor zijn schepen te sluiten. De City paarde haar vaderlandsliefde met een hoogen zakengeest door Ethiopië rijkelijk te voorzien met wapens en munitie. Inmiddels kruisten de Britsche eskaders op de Oude Wereldzee, daar men vreesde dat de Italianen, uit wrok tegen de sancties en om hun vermeenden honger te kunnen stillen, Britsche handelsschepen zouden aantasten. Maar de aanwezigheid der Middellandsche vloot en van de Home Fleet, droeg | |
[pagina 104]
| |
er anderzijds toe bij de woede van het Italiaansche volk aan te wakkeren tegen hen die de stokken in de wielen staken. Een ondragelijke zenuwachtigheid verspreidde zich over de wereld; herhaaldelijk mocht men zich afvragen of de dag van morgen geen nieuwen wereldoorlog zou brengen. Toch verliep de Ethiopische veldtocht onverwacht gunstig voor Italië, en de weinig schitterende vlucht van den Negus bracht de aanhechting mede van het geheele Keizerrijk (Mei 1936). De kwaadste vooruitzichten van het Engelsche volk waren verwezenlijkt. Een nieuwe grootmacht had zich op den weg naar Indië gevestigd, een tweede crisis van de Britsche hegemonie in de Oude Wereldzee was geopend. Beide tegenstanders - want geen andere naam was voortaan gepast - trokken profijt uit de lessen van deze episode. De Brit had ondervonden hoe zijn militaire zwakheid hem had belet doortastende maatregelen te nemen en hem ook later in de onmogelijkheid kon brengen aanvallen tegen zijn eigen bezittingen of steunpunten af te weren, en begon onmiddellijk te herbewapenen. De Italiaan had het gebrek aan een strijdvaardige zeemacht gevoeld in de dagen toen de Britsche smaldeelen rond zijn kusten patrouilleerden, en wendde zonder dralen zijn aandacht naar dit probleem toe. Tevens bedacht hij, dat er eventueel geen beter verdedigingsmiddel bestond dan de aanval, en er daartoe goede steunpunten noodig waren. Het woeste eilandje Pantellaria, halfweg tusschen de Sicilische en de Tunisische kust (36° 48′ N. Br., 12° O.L.) werd tot een nieuw Malta, tot een machtige vlootbasis herschapen; op de Tripolitaansche kust werd de Via Littoriale aangelegd tusschen de Tunisische en de Egyptische grenzen, als een onvergelijkelijk middel om snel de troepen van het talrijke garnizoen naar de noodige punten te vervoeren. Aanstonds na den afloop van den Ethiopischen oorlog deden zich echter nieuwe gebeurtenissen voor die de gisting in het Middellandsche bekken nog verhoogden. In Egypte kon Groot Britannië niet langer meer wachten het streven naar zelfstandigheid van de Wafdpartij te erkennen, en moest het, om erger te voorkomen, aan het land de onafhankelijkheid toestaan in ruil voor een militaire alliantie waarvan de wankelbaarheid des te klaarder in het oog sprong, dat beide verdragsluitenden haar met tegenzin aangingen en Italië onmiddellijk | |
[pagina 105]
| |
bij de nieuwe mogendheid een intensen diplomatischen arbeid inzette om traag, maar schijnbaar zeker, den Britschen invloed te Kairo te ondermijnen. Ook elders verloor de Italiaansche diplomatie haar tijd niet. Een merkbare ontspanning werd bereikt in de betrekkingen met Joegoslavië, waarmede een bedreiging in den rug van Italië, bij een eventueel conflict in de Middellandsche Zee, werd uitgeschakeld. De restauratie in Griekenland bleek ook niet het gevolg te hebben dat Whitehall ervan had verwacht: Athene was het gewillige mikpunt van een drukke actie van de Duitsche politiek die inmiddels in een enge gemeenschap met de Italiaansche was getreden. Turkije maakte aanspraak op versterking van de Zeeëngten, die krachtens de verdragen van Sèvres en Lausanne ontmanteld waren geworden: nog een mogendheid dus die haar woord wenschte mee te spreken in de Middellandsche aangelegenheden, en waaraan men wel gedwongen was toe te staan wat zij anders eigenmachtig zou hebben genomen. En tenslotte had in Palestina het verzet tegen de pro-semietische inwijkingspolitiek van de mandataire mogendheid een nooit gekende hevigheid bereikt, zoodat het Heilig Land als Britsche basis tot een zeer problematische waarde daalde. Het was overigens voldoende dat Londen de Joden steunde opdat de Duce aanstonds opvallend de rol zou overnemen van beschermer van den Islam, en dat de Italiaansche radiopost Bari delle Puglie Arabische uitzendingen inrichtte, die, noch min noch meer, de Arabieren van Palestina tegen bezetting en inwijkelingen in het harnas joegen. In alle opzichten dus, was de zomer van 1936 een noodlottige periode voor de Britsche positie in de Middellandsche Zee. Zelfs de tusschenkomst van Edward VIII in eigen persoon bij den Ghazi, den Griekschen koning en den prinsregent van Joegoslavië, tijdens zijn wittebroodsreis 'avant la lettre' door de Middellandsche Zee, vermocht niets aan deze bedenkelijke ontwikkeling te veranderen. Maar er kwam nog veel erger. Het uitbreken van een nationale revolutie in Spanje (18 Juli 1936), voorspelde op zichzelf niets goeds: de Britsche regeering had er al twee maal de ondervinding van opgedaan. Een ongelukkig toeval, de noodlanding in Algerië van een aantal Italiaansche vliegtuigen op weg naar Marokko, openbaarde echter na enkele dagen dat de Duce aan de zijde van generaal Franco stond. Nader- | |
[pagina 106]
| |
hand bleek overigens, dat deze den opstand niet had ondernomen zonder voorafgaandelijke voeling te hebben genomen met Fascistische kringen, en dat er niet alleen wapenen maar ook manschappen door Italië geleverd werden. Tenslotte dook vanaf September 1936 herhaaldelijk het gerucht op dat Franco, in ruil voor den steun van de dictatoriale mogendheden, aan Italië de Balearen en aan Duitschland Spaansch-Marokko had beloofd. Dat was meer dan Londen verdragen kon: dat ware de definitieve ondergang van den Britschen voorrang in de Oude Wereldzee. En ook Parijs werd nu tenzeerste verontrust. Want, afgezien van het weinig rooskleurige perspectief, in geval van overwinning van Franco, op de drie-vijfden van zijn landgrenzen door 'fascisten' omgeven te zijn, beteekende de afstand van de Balearen aan Italië dat dit land, als het maar wilde, de verbinding met Fransch-Afrika afsnijden kon, en de afstand van Marokko aan Duitschland, dat de erfvijand voet vatte in de Middellandsche Zee, en zulks dan nog in het hart van de Noord-Afrikaansche bezittingen. Wat stond er evenwel te doen? Tegenover de nadeelen van een zegepraal van Franco, bood deze van de regeering van Madrid-Valencia ook niet dan voordeelen. Gezien het overwicht van de bolsjewistische of bolsjewiseerende elementen in haar midden, zou de nederlaag van de 'militares' gelijkstaan met de vestiging van de Soviets aan den ingang van de Middellandsche Zee, en dat kon Londen evenmin als het Quirinaal gedoogen. Geen beter oplossing was er voor Whitehall dan het herstel van de gedweeë demokratische republiek, maar daarvoor scheen er allerminst kans te bestaan. Te Parijs was de toestand nog ingewikkelder daar zelfs de regeeringsmeerderheid verdeeld was. Terwijl een gedeelte ervan de ontzettende gevolgen bedacht voor het Fransch koloniaal rijk, van het oprichten van een bolsjewistische propagandacentrale nevens het gistende Noord-Afrika, zag de zgn. 'aile marchante', haar linkervleugel, hierin juist een zeer wenschelijke gebeurlijkheid. Uit al deze tegenstrijdige meeningen sproot tenslotte, in September 1936, het compromis van niet-inmenging, waarbij de mogendheden overeenkwamen tegenover de gebeurtenissen in Spanje, een volkomen passieve houding aan te nemen, welke dan toch het voordeel bood onderduims alles verder toe te | |
[pagina 107]
| |
laten, zonder haar in opspraak te brengen. Inderdaad, terwijl duizenden rooden uit geheel de wereld over de Pyreneën de Spaansche Marxisten gingen vervoegen, ontscheepten ook duizenden Italianen in Spanje om er het Marxisme te bestrijden. De nederlaag van Franco aan de Guadalajara (Febr. jl.) werd door Italië in-petto als een nationale nederlaag beschouwd, de inneming van Santander (26 Aug. jl.), waarbij Italiaansche troepen sterk bedeeligd waren, was er, volgens de ophefmakende telegrammen die de Duce en Franco wisselden, de weerwraak voor. De Italiaansche tusschenkomst in Spanje werd niet meer geloochend, en maakte de Britsche en Fransche openbare meeging hoe langer hoe wreveliger. Het Vereenigd-Koninkrijk had zich in de jongste maanden toegevend getoond. Vermits er geen kans was den status-quo te zien herstellen, had het in Juli zelfs voorgesteld aan de Spaansche partijen de rechten van oorlogvoerenden toe te kennen, en Frankrijk niet zonder moeite tot dat standpunt overgehaaldGa naar voetnoot(1). Tegenover de als uitdagend beschouwde houding van Italië verdween deze gesteltenis als bij tooverslag, temeer, dat ook de volle zee het tooneel was van opwindende gebeurtenissen. Sedert begin Augustus waren een aantal handelsschepen, die naar het roode Spanje voeren, en zelfs de Britsche torpedoboot Havock, het voorwerp geweest van aanvallen vanwege onderzeeërs; enkele waren tot zinken gebracht geworden. Deze feiten werkten als een wespensteek op de Britsche volksmassa en betoonden haar nog eens, duidelijker dan ooit, dat er in de Oude Wereldzee iets anders kon geschieden dan wat de Admiraliteit wilde. Zij was in haar paniekstemming al te ontvankelijk voor de bolsjewistische beschuldiging dat de daders der aanslagen Italiaansche duikbooten waren. Opnieuw laaide te Londen de anti-Italiaansche stemming op van den tijd der Ethiopische crisis. Opnieuw zag men een oogenblik Europa op den rand van een wereldconflict dat, zooals toenmaals, de Middellandsche verhoudingen tot aanleiding had gehad. Op de Conferentie te Nyon kwamen op Britsch en Fransch initiatief de randstaten bijeen om een einde te stellen aan deze 'zeeschuimerij'. Alleen Italië ontbrak: het oordeelde in deze aangelegenheid niet samen met de So- | |
[pagina 108]
| |
viets te kunnen zetelen. Het antwoord hierop luidde dat men het ook zonder het Quirinaal best kon stellen, en dat de Britsche en Fransche vloten wel zelf het geheele toezicht zouden uitoefenen wat inderdaad in de slotovereenkomst (14 Sept.) werd vastgelegd. Enkele dagen daarop was in den toestand ontspanning getreden, werd Italië niet meer aan de kaak gesteld, en maakte men integendeel met aandrang op zijn medewerking beroep. Men had zich herinnerd, dat Mussolini Hitler moest bezoeken (25 Sept.); men oordeelde hem niet te mogen verbitteren maar hem integendeel troeven in de hand te moeten geven om zoodoende zijn behoefte aan de Duitsche hulp te verminderen en den onderlingen samenhang van de gevreesde as Berlijn-Rome te verbreken. De Duce aanvaardde het Fransch-Engelsch voorstel tot onderhandelingen en deze werden inderdaad te Parijs gevoerd en leidden tot een goed einde (30 Sept.). Italië kreeg de bewaking der Tyrheensche en Ionische Zeeën en van de Tripolitaansche en Egyptische kusten, terwijl Groot-Britannië dezelfde rol waarnam in de Egeische Zee en in de Westelijke Middellandsche Zee, behoudens dat de verbindingen tusschen Algerië en het moederland, met de kust van Syrië en Palestina aan Frankrijk werden toegewezen. Het accoord van Parijs behelst ook de verwachting dat de onderhandelingen aangaande de Spaansche kwestie in haar geheel zouden hernomen worden. Hoe aangenaam ook het vooruitzicht weze dat de mogendheden tot een accoord zouden geraken, toch meenen wij dat het niets dan een begoocheling zou zijn. Het is niet de eerste maal dat pogingen worden aangewend om tot een vergelijk te geraken tusschen den Britschen en den Italiaanschen invloed in de Middellandsche Zee. Het 'gentlemen's agreement' van 2 Januari jl., bracht aan beide machten de onderlinge verzekering dat zij malkanders belangen in de Wereldzee zouden eerbiedigen. Weinig diplomatische akten hebben een zoo kortstondige werking gehad. In September jl. moesten grootsch opgevatte Britsch-Italiaansche onderhandelingen plaats grijpen. Het verloop van de gebeurtenissen in Spanje stelde haar voor onbepaalden tijd uit. Even vruchteloos zullen wellicht nog talrijke pogingen tot toenadering blijven. Het gaat immers om niets minder dan om het buigen of | |
[pagina 109]
| |
het barsten van een der beide tegenstrevers. En in het leven der volkeren geschiedt geen van beide gewoonlijk voor de groene tafels der diplomatische onderhandelingen. Zoolang Indië in het Britsch bezit blijft, is de zekerheid der verbindingen door de Middellandsche Zee een levenskwestie voor het Britsche Rijk; zoolang anderzijds Italië zijn bezittingen van overzee behoudt is de Oude Wereldzee, naar het woord van den Duce, zijn levensweg. Het oogenblik is nog niet gekomen, dat beider zekerheid gepaard kunne gaan. De behoeften van het eene volk dienaangaande zijn, voor lang nog, een rechtstreeksche bedreiging voor het andere. De politiek van beide landen is al te verschillend dan dat zij zich zonder wrijving voor elkander kunne ontwikkelen. Het dynamisme van het Fascistische Italië bedreigt de Britsche hegemonie in de gebieden der Middellandsche en Roode Zeeën, op een wijze die den achteruitgang van den Britschen invloed aldaar buitengewoon gevoelig maakt. Evenals er in 1830 in de Middellandsche Zee naast Engeland geen plaats was voor Frankrijk, is er thans geene voor Italië. Het Quirinaal gaat trouwens heden nog verder dan toen Parijs: niet alleen dringt het in gebieden waarop de Britsche invloed geen aanspraak maakt, maar het verdringt dezen vandaar waar hij sedert tientallen jaren gevestigd is. En de afkeer van de overgroote meerderheid van het Britsche volk tegen het politiek regime van Italië, is ook niet geschikt om zijn wrok deswege te temperen. Een even diepe wrok heerscht anderzijds in Italië tegen den Brit. Men denkt er nog steeds met verbittering op zijn rol tijdens den Ethiopischen oorlog, en op de kolossale vloot waarmede hij de Italiaansche verbindingen bedreigde; men is er van meening dat de Oude Wereldzee veeleer een Italiaansche dan een Engelsche Zee hoeft te zijn, en men is er diep verheugd over iederen achteruitgang dien de Britsche macht boekt, laatst nog over het steeds diepe meeningsverschil tusschen Londen en Lissabon, dat evenals Italië met alle krachten de Spaansche nationalen begunstigt, waarvoor Whitehall niets dan wantrouwen overheeft. In de onverzoenbaarheid der beide standpunten bestaat de crisis van het Middellandsch evenwicht. Zal zij het kranke Europa in den ellendenpoel van een nieuwen oorlog storten? Laten wij de werkelijkheid in de oogen zien en koel bekennen, dat het gevaar hiervoor niet gering is. Tenware dat een nieuw | |
[pagina 110]
| |
en grooter gevaar beide landen ter afweer verzoene. Maar welk? Duitschland? Italië vindt juist zijn hechtsten steun in de solidariteit met het Rijk. Het Gele gevaar? Al kunnen wij de werkelijkheid ervan niet loochenen, het ligt zeker nog ver van ons af. Het Bolsjevisme? Een terugkeer van de Soviets tot de methodes van openlijke wereldagitatie zou voorzeker, als in 1918-1920, Britschen tegenstand uitlokken, maar schijnt op het oogenblik allerminst waarschijnlijk, evenmin als een verplaatsen door allianties van het Europeesch evenwicht naar hen toe. Het Arabische gevaar tenslotte? Wellicht, ja. Men mag het politieke genie van den Duce hoog genoeg schatten, dat men aanneme dat hij, ingeval het Panislamisme tot den aanval zou overgaan, zijn rol van beschermer van het Mohammedisme aanstonds zou afleggen en de eerste zijn om een beweging tegenstand te bieden, wier overwinning het Italiaansche zoowel als het Britsche Imperium, ja zelfs de heerschappij van het blanke ras ten onder zou brengen. Misschien zal een zoo groote bedreiging voor het gemeengoed der Europeesche beschaving beide tegenstanders van heden hereenigen. Zoolang echter deze tragische voorwaarde niet vervuld wordt, zal de voorbereiding tot de onderlinge afrekening de voornaamste hunner bekommernissen zijn. Meer nog, door het belang dat geheel Europa heeft bij het statuut der Middellandsche Zee door het spel der allianties en diplomatische banden, zal de Europeesche politiek, naar onze meening, in haar geheel nieuwe wegen inslaan. Het is onze overtuiging dat, in de thans gebeurende hergroepeering van de machten, twee factoren vooral hun invloed zullen uitoefenen. Eenerzijds zal de strijd tusschen twee vijandige ideologiën een gedeelte der oude wereld rond Moskou, en een ander rondom de as Berlijn-Rome scharen. Anderzijds zullen de mogendheden, en zulks wellicht voor een groot deel onder ideologische invloeden, zich rond een van de twee aantrekkingspolen van de Middellandsche zone moeten scharen. In een nabij verschiet teekent zich in de Europeesche toekomst de vorming van twee politieke blokken af. Geen twijfel of zij zal, in aanzienlijke mate, de vrucht zijn van den strijd tusschen Groot-Britannië en Italië om het behoud of de vernieling van het bestaande evenwicht in de Oude Wereldzee. |
|