| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Peter LIPPERT, Der Mensch Job redet mit Gott. - Ars Sacra, Munchen, 304 blz.
Een ziel rijk en mild als die van P. Lippert spreekt hier met God en in haar bangen nood zegt ze Hem als het ware Zijn waarheden in een taal sprankelend van beelden en benaderingen van het onzeggelijke. 'Gij zijt en ik ben; Gij zijt ongenaakbaar en onverstaanbaar in Uw doenwijze over Uw schepping; maar Gij bemint en ik meen U te beminnen doch ik ken U niet en ik ken mij zelf ook niet; het weze zoo; amen'. Ziedaar zoowat de inhoud.
Die moderne soliloquia hebben iets van dien gloed welke Augustinus vurig menschelijk en toch ook zoo verheven maakt, van die liefde die stoute dingen durft te zeggen tot den Heer en toch zoo diep ootmoedig knielt voor Hem, van die begeestering die hart en ziel doet tintelen en vaart geeft aan de gedachte en zwier aan het woord. Waar is de systematische uitwerking nog? Een vlucht is het naar God die ons, zware aardbetreders, duizelig maakt.
Menschen die God zoeken in spiritu et veritate en oprecht staan voor het onbegrepene, zullen hun hunkeren en hun vragen misschien hier voor het eerst uitgedrukt vinden.
A. SNOECK, S.J.
De Kerk in de machtstroomingen van heden. - In de reeks: Het woord der Pausen, Geloofsverdediging, Antwerpen, 212 blz., Fr. 15.
Het initiatief van Geloofsverdediging om de voornaamste pauselijke documenten groepsgewijs uit te geven kan niet genoeg geprezen worden. Na de bundels over den Rozenkrans, het Priesterschap, de opvoeding, komen de sociale encyclieken aan de beurt. Vijf van de voornaamste pauselijke documenten werden in dezen bundel opgenomen: de 'Immortate Dei' (1885) van Leo XIII; van Pius X: de brieven over de Katholieke Actie in Italië (1931), over het Goddeloos Communisme (1937), over den toestond van de Katholieke Kerk in het Duitsche Rijk (1937), over den Godsdienstigen toestand in Mexico (1937).
Alleen de opsomming reeds van de vijf hier verzamelde documenten, geeft een gedacht van de overrijke leering die ons geboden wordt. Mochten alle intellectueele Vlamingen zich dit boek aanschaffen, en er zich den inhoud van eigen maken!
F. DE RAEDEMAEKER, S.J.
| |
| |
Dom Andreas MALET, Het bovennatuurlijk leven. Vert. door P. & M. De Cleyn. - Huis St Augustijn, G. Dubrulle, Gent, 278 blz., Fr. 10.
In dit gekend ascetisch werkje, vinden we een systematische uiteenzetting van het bovennatuurlijk leven, beschouwd in zijn wezen, en in zijn velerhande werkingen en gevolgen. Zeer dagelijk, nauwkeurig en beknopt.
R.
Rud. GRABER, Die dogmatischen Grundlager der Kat. Aktion. Haas und Grabheer, Augsburg, 1932, 62 blz.
De leer van het sacramenteel merkteeken - van het Vormsel vooral - en de leer van de Kerk, als mystisch Lichaam van Jezus Christus, wordt hier voorgesteld als grondslag der Kath. Actie. Tevens wordt aangetoond, hoe het merkteeken van het Vormsel ons inlijft in den 'apostelstand' der Kerk.
Heldere, stevige, grondige theologische studie.
L. ARTS, S.J.
Antonia DRAGON, S.J., Au Mexique Rouge: Maria de la Luz, Première martyre de l'Action Catholique. - Spes, Parijs, 1937, 220 blz., Fr. Fr. 12.
Boeiender dan een roman is de geschiedenis van deze eerste martelaresse der Katholieke Aktie. P. Dragon kent Mexico en zijn geschiedenis. Na zijn levensbeschrijving van P. Miguel Pro heeft schrijver een reis ondernomen in Mexico. Zijn boek is een getuigenis. Eerste hand documenten heeft hij ter beschikking gehad. Rond de frissche en heldhaftige figuur van Maria de la Luz woelt en woedt het felbewogen katholieke leven van het Mexico der laatste twintig jaren. - Wie bezorgt ons een keurige Nederlandsche vertaling van dit heldenboek?
L. ARTS, S.J.
Francis TALBOT, S.J., Un saint parmi les sauvages; la vie d'Isaac Jogues, vert. uit het Engelsch door Mme Vièville. - Spes, Parijs, 1937, 315 blz., Fr. Fr. 15.
De Heilige Jogues stierf den marteldood in de Canada-missie, in 1646, na een lang apostolaat vruchtbaar vooral aan lijden, zelfs aan martelingen.
Hier krijgen wij een omstandig relaas van al zijn doen en laten eerder dan een echte 'levensbeschrijving'. De schrijver volgt zijn held als het ware stap voor stap, zonder ons een enkele bijzonderheid te sparen, maar wij missen hetgeen ons meest interesseert: bijzonderheden over het innerlijk leven van den Heilige; over de ware geaardheid der stammen waaronder hij arbeidde, hunne zeden en gebruiken; eindelijk over de vruchten van zijn apostolaat.
Dr. K. du BOIS, S.J.
| |
| |
W. LAATSMAN, De Vlaamsche volksziel. - Blauw-wit-serie, nr 1. La Rivière & Voorhoeve, Zwolle, 32 blz., fl. 0.40.
Laat den titel u niet bedriegen; dit is niets méér dan een brochure voor Protestantsche propaganda: de Vlaamsche volksziel zou, tegen veel schijn in, open staan voor een diep inwerkend Protestantsch geloof...
Wanneer de schrijver de Vlaamsche volksziel als diep religieus voorstelt, zijn wij het met hem eens; wanneer hij meent dat het Protestantisme aan die religieuse behoefte voldoen zal, kent hij noch de Vlaamsche ziel noch de Vlaamsche traditie; wanneer hij het geval van Pater Johannes vertelt (blz. 27-29), komt de aloude haat tegen de papen even boven.
Als geschrift van een niet-katholiek, dat ex professo over den godsdienst handelt en het Katholicisme daarbij aanvalt, valt deze brochure onder het kerkelijk verbod.
Em. JANSSEN, S.J.
| |
Moraal
J.A.J. BARNHOORN e.a., Het vraagstuk der onvruchtbaarmaking. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 192 blz., gen. Fr. 22; geb. Fr. 32.
In een Congres, gehouden in Juni 1936, bestudeerde de Vereeniging van R.K. Gestichtsartsen (Nederland) 'het vraagstuk der onvruchtbaarmaking'. De zeven referaten, telkens gevolgd door een relaas van de daaropvolgende gedachtenwisseling, werden in dit boek samengebundeld. Zoo wordt ons een Summa aangeboden die het probleem langs alle kanten belicht. We aarzelen niet te zeggen, dat dit voor een moralist een onmisbaar boek is. Wat we tot nog toe moesten opzoeken in verschillende tijdschriften, of als een in 't kort behandeld onderdeel aantroffen in meer algemeene werken, vinden we hier te zamen en genoegzaam uitgebreid om ons een volledig beeld te geven van dit moeilijk probleem.
De tekst van Casti Connubii dient als inleiding en als richtsnoer voor de zeven voordrachten. Na een algemeen overzicht over het probleem door Dr. J.A.J. Barnhoorn, handelt Dr. A.W.N. Pompen over de gevolgen van de onvruchtbaarmaking, zoo op physiologisch als op psychologisch gebied. Dr. G.J.B.A. Janssens raakt aan de kern van de zaak, wetenschappelijk beschouwd, in zijn referaat over de erfelijke minderwaardigheid bij den mensch. Het besluit van zijn streng wetenschappelijk betoog luidt: 'Op groote schaal een bron willen verstoppen, waarvan wij den aard niet kennen, en waarvan wij de gevolgen niet kunnen bevroeden, is in hooge mate onlogisch' (blz. 67). Daarna komen twee theologen aan het woord: Dr. J.B. Kors over de katholieke opvatting over onvruchtbaarmaking, en Dr. Fr. Féron over Katholicisme en Eugenetiek. Uit hun betoog blijkt, dat voor een katholiek geweten, op grond van de natuurwet, noch de sociaal-economische indicatie, noch de eugenetische indicatie die speciale verminking wettigen, die de on- | |
| |
vruchtbaarmaking is. De therapeutische indicatie daarentegen kan de onvruchtbaarmaking door castratie wettigen, gelet op het algemeen beginsel dat men een deel van het lichaam mag wegnemen om het heele lichaam te redden. Ook de poenale indicatie kan de onvruchtbaarmaking rechtvaardigen als repressieve maatregel; maar in feite schijnt deze verminking, even als elke andere, uit ons strafwetboek te moeten uitgesloten worden. In geval van een criminologisch-preventieve indicatie, schijnt er eenige aarzeling te bestaan aangaande het al of niet toelaatbare van de onvruchtbaarmaking.
Er wordt soms wel beweerd, dat vroegere theologen de onvruchtbaarmaking voor toelaatbaar verklaarden buiten elke therapeutische indicatie. Zoo hebben ze de castratie gewettigd van de knapen, die als mannelijke sopraanzangers werden opgenomen in de Sixtijnsche kapel. Maar deze gewoonte werd nooit door de Pauzen goedgekeurd, zooals Dr. Barnhoorn terecht opmerkt, maar bij herhaling verboden. Overigens de groote katholieke moralisten hebben die onvruchtbaarmaking steeds voor ongeoorloofd verklaard, zooals blijkt bij Ballerini II, blz. 617, die verwijst naar Benedictus XVI, de Synoda diocesana, 1. II, c. 7. n. 3.
Op de twee theologische referaten volgt nog een mededeeling van Dr. Cop over de onvruchtbaarmaking als therapie, en de zeer interessante studie van Hr. Dr. R.R L M. Bromberg over de onvruchtbaarmaking, juridisch beschouwt. Hier wordt op een overzichtelijke manier de wetgeving van de verschillende landen uiteengezet en vergeleken.
F. DE RAEDEMAEKER, S.J.
Dr. Med. Alf. LECHLER, Seelische Erkrankungen und ihre Heilung. - Steinkopf, Stuttgart, 1935, 92 blz.
Wat een hedendaagsch zielezorger over zenuwlijden en zenuwlijders weten moet, wordt hier, door een eersten-rang vakman, bondig, ordelijk en klaar samengevat.
Telkens wordt gewezen op de speciale middelen en mogelijkheden, welke het Christendom voor zenuwleiders biedt.
Dr. Lechler is geloovig Protestant. Een Katholiek zou niet anders spreken, maar op een en ander punt nog meer kunnen zeggen en doen.
L. ARTS, S.J.
Th. HAUG, Vom Wunder der Liebe. - Ein Wort an christliche Braut- und Eheleute. Die Geslechterfrage in der Christlichen Jugendderziehung. - Steinkopf, Stuttgart, 1935, 47 en 27 blz.
Theodor Haug is in Duitsche protestantsche milieus een autoriteit in zake sexueele opvoeding.
Oprecht (al te oprecht soms?), kiesch, rustig, duidelijk en practisch, worden hier twee delikate problemen der sexueele moraal en opvoeding behandeld.
Naast vele zeer wijze wenken, komen af en toe stellingen voor, die
| |
| |
hoe gematigd en voorzichtig ook voorgesteld, door ons, Katholieken, niet kunnen aanvaard.
Men mist hier, bij de leer, de vaste leiding van de Kerk, en bij de opvoeding tot kuischheid, de macht van ons biecht- en altaarsacrament.
L. ARTS, S.J.
| |
Maatschappijleer
F. DE RAEDEMAEKER, S.J., Van Rerum Novarum tot Quadragesimo Anno. - K.V.H. Verh. 352-353, - De Standaard, Antwerpen, 1937, 96 blz., Fr. 5.
De hoofdpunten uit de leer der Pausen over het sociaal vraagstuk, methodisch toegelicht en op aantrekkelijke wijze voorgehouden. Daarom is deze brochure best geschikt om als inleiding te dienen welke daarbij er toe zal aanzetten de documenten zelf volledig te lezen en, zoo mogelijk, door verder studie, door het raadplegen der commentaren, uit te diepen.
Moge deze uitgave den ontwikkelde ten minste er toe brengen eenig begrip te verwerven van die zoo rijke leer en zijne voornaamste sociale plichten bewust te worden.
K.B.
H. MATTHIEU, S.J., L'Ordre Social Chrétien: Ce qu'il est; Ce qu'il faut pour le réaliser. - Spes, Parijs, 1937, 150 blz., Fr. Fr. 7,50.
Bondig, klaar, secuur, bevattelijk, wordt de katholieke leer over het publiek leven uiteengezet, door een vakman. Kristalhelder en scherp, krijgen we hier het neerslag van tientallen jaren katholieke vorsching en actie. Rede, ervaring, wetenschap en geloof, belichten sober en volledig, even netelige als gewichtige vraagstukken. In het tweede deel over de verwezenlijking van de katholieke leer worden kort en duidelijk de hoofdlijnen uitgestippeld van een volledige katholieke aktie. Zeer geschikt voor studiekringen.
L. ARTS, S.J.
| |
Wijsbegeerte
Jhr. Dr. J.J. von SCHMID, Rechtsphilosophie. - De Sikkel, Antwerpen, 1937, 224 blz., Fr. 45.
De Nederlandsche rechtswetenschap is niet rijk aan studiën over de rechtsphilosophie. Het boek van von Schmid heeft in ruime mate in deze leemte voorzien.
Op zichzelf reeds is zulkdanig werk, in het Nederlandsch gesteld, een gelukkig verschijnsel en een klare aanduiding van het heropleven der weleer zoo grootsche Nederlandsche rechtswetenschap.
| |
| |
De rechtsphilosophie houdt zich bezig, zegt schrijver, met methodische bezinning over het recht. Deze verklaring, hoewel ze aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat, volstaat nochtans niet om een dergelijke studie bij niet-specialisten in te leiden. Waar het hier om gaat het werk van von Schimd voor te stellen, niet als het bewerken van een beperkt domein der rechtswetenschap, maar als een bijdrage tot de algemeene studie van het Recht, moeten we dit boek en zijn onderwerp even nader situeeren.
De studie der rechtsphilosophie beoogt het onderzoek van het wezen van het Recht in al zijn verschijnselen. Deze studie ligt dus aan den grondslag van het verder uitdiepen der menigvuldige rechtsgebieden.
Wanneer men zich afvraagt wat het Recht in zich is, wat het is in zijn vorm, inhoud en verschijnselen, waarop het Recht steunt en in welk verband het dient gebracht met andere humane entiteiten zooals de moraal en den godsdienst, welke stelling het Recht inneemt tegenover de gemeenschap en den enkeling, dan stelt men zich de oervraagstukken der rechtsphilosophie voor den geest.
Edoch, elk denken is niet alleen een denken, het is immer een wijze van bezinnen. De methode in het denken betreft zoowel den vorm als den inhoud. Zeer juist zegt de schrijver dat de methodische bezinning over het Recht op vele en verschillende wijzen geschieden kan, met het gevolg, dat er niet een maar meerdere rechtsphilosophiën bestaan.
Op eerste zicht doet het weinig bemoedigend aan dat er zooveel rechtsphilosophiën als ingenomen standpunt daartoe zijn.
De auteur heeft het sociologisch standpunt ingenomen d.w.z. dat hij een bijdrage heeft geleverd tot het inzicht in het Recht als maatschappelijk verschijnsel, zooals de ondertitel van zijn werk luidt. Om over het wezen van het Recht te handelen neemt hij het dus aan als een maatschappelijk phenomeen, een uiting van het gemeenschapsleven.
Hiermede is reeds een voorafgaandelijke stelling geformuleerd nopens de noodzakelijkheid van het Recht als uitsluitelijk verschijnsel van het gemeenschapsleven.
Het eerste deel van het werk onderzoekt de phaenomena of uitingen van het Recht in de staatkundige en sociale werkelijkheid, m.a.w. het rechtsverschijnsel in de gemeenschap.
In de gemeenschap doet het Recht zich gelden onder verschillende vormen, daar het maar al te duidelijk is dat niet de bestaande rechtsidee doch wel een bestaand Recht als verschijnsel onderzocht kan worden.
Op de eerste plaats treft men het wettenrecht. Dit verschijnsel heeft aanleiding gegeven tot de constructie van een stelsel door een der grootste juristen aller tijden, Hans Ketsen. Deze heeft het positieve of bestaande Recht alleen als recht voorgesteld. Deze stelling heeft veel kritiek uitgelokt, en niet ten onrechte. Het systeem van Hans Ketsen heeft een Kantiaansche geslotenheid en gebondenheid en dwingt onvoorwaardelijk eerbied af, doch de grondslag ervan lijkt onaanvaardbaar. Het is te zeer in onze geesten geankerd dat er buiten de wetten nog recht bestaat, hoewel er oogenblikkelijk dient bijgevoegd dat men hier het begrip der wet niet te eng mag opnemen.
| |
| |
Na het wettenrecht wordt het gewoonterecht onderzocht, dat bijzonder in Engeland een praegnante beteekenis verwierf. Zeer juist zegt hieromtrent de schrijver: het Recht is het leven zelf, is de spreuk van de school. Ook de politieke stelregels en het rechtsbewustzijn zoowel als de persoonlijke wil van den gezagdrager, de rechterlijke uitspraak en het wetenschappelijk oordeel, zijn phaenomena van het recht.
Vervolgens onderzoekt de schrijver de phaenomenologie van den staat en de daarin voorkomende verhoudingen. In de eerste plaats treedt hier het verschijnsel van den stam op. In den volksstam geldt alleen de gewoonte als rechtsverschijnsel. Deze opvatting beantwoordt geenszins aan de eischen eener moderne beschaving en ligt aan den grondslag van een raciale conceptie van het Recht.
De rechtsverschijnselen die men den staat of de natie noemt kunnen hier niet breedvoerig worden onderzocht. Het geldt trouwens in het verband dezer studie slechts de juridische conceptie als vertolking van de rechtsidee.
De schrijver onderzoekt verder het wezen der rechtsphaenomena. In dit opzicht moet de sociologische strekking der rechtswetenschap vermeld worden. Hieromtrent stipt de schrijver terecht aan: het zijn de sociologen die - wat betreft de gewoonte - dit phaenomeen nader hebben bestudeerd; en hij voegt eraan toe: ofschoon dit object der wetenschap buitengewone moeilijkheden heeft opgeleverd zijn er in den laatsten tijd goede resultaten bereikt. Dit wijst uit hoe verward de studie der rechtsphilosophie aanvankelijk was, en het is stellig niet de geringste verdienste van den schrijver een duidelijke synthese te hebben geleverd.
Het tweede deel van het werk heeft tot voorwerp de studie van de idee. Steeds heeft men er naar getracht een universeel natuurrecht uit te denken teneinde aldus de werkelijke en diepste grondslagen van het Recht te benaderen. Tot dusverre is men er niet in gelukt wellicht omdat het Recht te zeer gebonden wordt aan bepaalde gemeenschappen en omdat men elk metaphysisch begrip heeft geweerd. Op dit gebied zijn zeer veel tegenstrijdigheden verkondigd en hangt bijna alles af van het standpunt dat men inneemt. Ook hier heeft de schrijver uitstekend werk verricht met de verschillende tendensen scherp in het licht te stellen.
Het werk van von Schmid verdient algemeen belangstelling omwille van de universaliteit van het onderwerp. Zijn bevindingen, gesteld in duidelijke taal, maken het mogelijk een kijkje te nemen op een gebied dat stug en stroef ongenaakbaar werd gemaakt door zekere auteurs.
Moge deze bijdrage ingang vinden bij veel juristen om hen te brengen tot dieper inzicht van hetgeen ze dagelijksch beoefenen.
R.V. LENNEP.
M. PFLIEGLER, Vor der Entscheidung, Ueberlegungen zur seelischen Bedrohtheit des heutigen Menschen. - Pustet, Salzburg, 1936, 147 blz., R.M. 2.90.
Pfliegler is een van die zeldzame menschen, die de eeuwige waarheden van het katholicisme aan de moderne opvattingen en moeilijkheden
| |
| |
weet aan te passen, zonder daarom iets uit den schat der openbaring prijs te geven. Om de opkomende jeugd, die een nieuwe taal spreekt, voor het Roomsche geloof te winnen is het de beste methode.
In dit boek werden vijf lezingen gebundeld die elk uit een verschillend oogpunt hetzelfde probleem belichten. Aangrijpende levensvraag! De moderne mensch staat vóór een tweesprong, een keuze moet hij treffen; zijn natuurdrang naar God volgen of ten onder gaan. Nergens heeft de bekende godsdienstpaedagoog diepere beschouwingen neergeschreven! Hoe volledig hij de gedachtenstroomingen van onzen tijd begrijpt en beheerscht, blijkt o.m. uit zijn studie over de immanente Weltanschauung van M. Heidegger, den philosoof van het nazisme. Aan priesters met zielzorg belast worden de twee laatste hoofdstukken over de religieuse ontreddering van het menschdom en de ontkerstening van de arbeidersklasse speciaal aanbevolen.
R. CARON, S.J.
C. DOODKORTE, Oorzaak en veroorzaakt I. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 68 blz., Fr. 10.
Korte uiteenzetting van het thomistisch begrip 'oorzaak'. Schrijver definieert de corelatieve begrippen oorzaak-veroorzaakt, als enkelvoudigsamengesteld, ofwel wat bij definitie is - wat bij deelname is, of nog elke onsamengestelde component - elke samengestelde. Daarna ontleedt hij de eigenschappen van beide begrippen, en beschouwt ten slotte de 'voldoende grond' als een een onderdeel van de 'oorzaak', nl. als een bijzondere kenoorzaak.
Zeer aanbevolen voor wie reeds min of meer is ingewijd in de thomistische wijsbegeerte.
F.
F. VERHELST, Notions essentielles de philosophie. - L'Edition Universelle, Brussel, 126 blz., Fr. 9.
Dit uitstekend werkje van Kanunnik Verhelst verdiende voorzeker een tweede uitgave. In deze brochure heeft de schrijver de essentieele begrippen van heel de thomistische wijsbegeerte (de zedenleer uitgezonderd) weten samen te brengen. De logica, de metaphysica, de psychologie, de theodice worden achtereenvolgens behandeld. Een uitstekende leidraad zoowel voor professoren als voor studenten in de wijsbegeerte!
F.
Dr. Ludwig KARL, Jean Racine, Eine psychologische Charakterstudie. - Verlag Franz Leo, Wien, 68 blz.
Aan de hand van de characteriologie van Kreitschner onderzocht de schrijver het werk van Racine en vooral dezes verhouding tot de vrouw. Wie vertrouwd is met de terminologie van Kreitschner, zal deze thesis met belangstelling lezen; alhoewel het te veel een 'thesis' blijft, en vele zijden van Racine's genie buiten beschouwing laat. In een 'Anhang' vinden we, los van de rest van het boek, enkele interessante gegevens over de Universiteitsstichtingen van de Jezuïetenorde in den Baroktijd.
S.
| |
| |
| |
Opvoedkunde
B. SZEKELY, Dein Kind. Wegweiser fur Eltern & Erzieher über die moderne Kindererziehung auf psychologeischer Unterlage. - Franz Deuticke, Wien, 224 blz.
Voor de Hongaren is het Duitsch moeilijk. Ze leerden het aan onder het Oostenrijksche Keizerrijk, ook nu nog, om in de studie vooruit te komen, zich de wetenschappelijke resultaten eigen te maken en aan 't eigen volk voor te leggen. Dat doet hier de auteur. Toch breekt het Hongaarsche overal verraderlijk door. Evenwel storen deze geringe fouten, die den verbeteraar ontgingen, de lezing niet en wekken veeleer aangename herinneringen op, welke ieder Duitscher in den omgang met de Hongaren mocht opdoen.
Het boek bewijst aan de ouders een belangrijken dienst. De grondslagen en bevindingen van de nieuwe paedagogische wetenschap worden er aan 't groot publiek overgemaakt. Uit de moderne kinderpsychologie haalt schrijver zijn leer zonder tot de eenzijdigheid en overdrijving van een bepaalde richting te vervallen. Zijn raadgevingen strooken met het gezond verstand. Liefde, orde en vrijheid zijn de grondslagen der opvoeding. Deze begint reeds voor de geboorte: men moet zich liefdevol op de komst van het kindje voorbereiden en als het daar is, moeten de ouders zijn leven naar een vaste tijdsindeeling schikken. Later moet de aandacht der opvoeders er naar gaan alle ongezonde konflikten te voorkomen tusschen het kind en zijne omgeving. De ontwikkeling der zedelijke persoonlijkheid is moeilijk en slaat vaak ongezonde banen in, die omzichtig moeten ontgaan worden. 'Moderne' opvoeding is geen 'gezaglooze' opvoeding: overdreven vrijheid sterkt de persoonlijkheid van 't kind al evenmin als overdreven strengheid. Bizondere vragen van praktische opvoeding, bestrijden van verschillende afwijkingen, die de ouders bezorgd maken, het voorkomen van gevreesde moeilijkheden wordt verstandig, met wetenschappelijken ernst behandeld. Bevattelijk opgesteld, is het boek geschikt om door breede kringen te worden geraadpleegd.
Overal streeft de schrijver er naar de gezonde, normale ontwikkeling van het kind te bevorderen, op biologischen en psychologischen grondslag. Het godsdienstige wordt niet aangeraakt. Zoo de schrijver er terloops op duidt door een schier toevallig woord of wending (168 Schuldbewusstsein, 133 Paradies, Baum der Erkenntnis) dan wordt de voorstelling onjuist en herinnert ze aan protestantsche opvattingen. Al het licht, al de ophelderingen hier op dit gebied door Jezus Kristus' Menschwording en Maria's Moederschap gebracht, zijn nergens in deze uiteenzettingen doorgedrongen om ze te verhoogen en te verheffen.
Dr. H. BRUDERS, S.J.
Dr. Fr. ROELS, Psychologie der rijpende jeugd. Eerste deel. - Dekker en van de Vegt, Utrecht, 1936, 310 blz., fl. 5,25.
Een boek van groote waarde waar velen nut zullen uit halen. De stijl is zwaar, lastig om lezen, doch de stof is degelijk en de theorie wordt door talrijke feiten gestaafd.
| |
| |
Edward MONTIER, L'Idéal Collège. Coll. Problèmes d'Education. - Desclée de Brouwer, Parijs, 1937, 334 blz., Fr. Fr. 15.
Hoe zeldzaam zijn de onderwijsgestichten, waar nu maar niets zou op af te dingen zijn! M. Montier weet ook goed dat de volmaaktheid niet van deze wereld is en dat een ideaal iets is waar men naar streeft! Zijn ervaring echter laat hem toe ons een ideaal college voor te stellen, een internaat en een externaat te vergelijken (met uitgesproken voorkeur voor het laatste) en een college in het vrij onderwijs aan te geven als een school van gezag en vrijheid, werkzaamheid en wil, schoonheid en geestdrift, vertrouwen en sociaal leven, vooruitgang, zedelijkheid en - last not least - godsdienst. Het soms te ver doorgedreven enthousiasme schaadt wel eenigszins aan het 'objectief' betoog, maar elke lezer zal het slot van M. Montier ten volle beamen 'le beau collège qu'un collège pareil!'.
A. DARQUENNES, S.J.
Roger BARON Eudiste, Pour que ta vie soit belle. - Collection 'Paroles-de-vie'. - Desclée de Brouwer en Co, Parijs, 1937, 110 blz., Fr. Fr. 4.
Een echte jeugdkenner, die Pater Baron. Hij heeft den onstuimigen hartslag gevoeld van vele jongeren en hij wist een levenswoord te vinden, zoo snedig weergegeven in de titels: 'Sois fier de ta jeunesse, Crois à ton, idéal, Si tu savais aimer, Garde ton coeur... Et ta vie sera belle... etc.' Graag neemt men zoo'n boekje ter hand, niet omdat het transcendent is, niet om er hooge literatuur te zoeken, zelfs niet om er nieuwe ideeën aan te treffen, maar alleen omdat men er zich in kontakt voelt met een warme priesterziel, gloeiend van liefde voor de jeugd, wier leven hij schoon wil, zoo schoon dat God zelf er behagen in neemt.
A. DARQUENNES, S.J.
| |
Geschiedenis
Dr. C.J. HENNING, De eerste schoolstrijd tusschen Kerk en Staat onder Julianus den Afvallige. - J.J. Berkhout, Nijmegen, 196 blz.
De kern van deze studie is een diepgaand onderzoek van de schoolwetgeving van Julianus, en vooral van het berucht edict van 362. Dit onderzoek wordt voorafgegaan door een interessant overzicht over de onderwijstoestanden in de vierde eeuw, en de houding van de christenen tegenover de heidensche school. De schrijver besluit dat het tamelijk duister edict van Julianus voornamelijk gericht was noch tegen de christelijke meesters, die weinig talrijk waren, noch tegen de christene kinderen - alhoewel de eene en de andere er door getroffen worden -, maar dat de Keizer vooral het staatsonderwijs zelf op het oog had. Dàt wilde hij meer bewust en sectarisch heidensch maken, waardoor vanzelf de christene meesters en kinderen het te verduren kregen. Nauwelijks was er met de toepassing van het edict een begin gemaakt, of de Keizer
| |
| |
sneuvelde. De gevolgen bleven nochtans niet achter: vele christenen stuurden voortaan aan op de vorming van een christelijk schoolprogramma en een specifiek christelijke cultuur.
F.
Wenzel FRANKMOLLE, Hitler, zijn wording en wezen; met Inleiding van Anton van DUINKERKEN. - De Gemeenschap, Bilthoven, 1936, 86 blz.
Een radikaal werk; radikaal in 't eindbesluit: 'in de geschiedenis, in de ontwikkeling der historie der menschheid, vooral der Christelijke menschheid; kan Adolf Hitler nooit vooruitgang beteekenen, is Adolf Hitler altijd - achteruitgang.'; radikaal in de uitdrukkingen welke wel eens beter in een meeting pasten; radikaal in den inhoud zelf, in het psychologisch beeld van den Führer en van het geleid volk dat hem geestdriftig volgt. Radikaal maar niet overdreven? De laatste gebeurtenissen, in 't bijzonder het antwoord van Hitler en van Duitschland aan den Wereldbrief - na moedwillige schending van het Concordaat -, verplichten ons te besluiten: neen!
Die psychologische studie legt ons uit hetgeen voor ons anders onbegrijpelijk zou blijven, en hierin ligt de voornaamste verdienste van dit werk: het laat uitkomen hoe het midden waar Hitler in leefde en de wederwaardigheden welke hem te beurt vielen, hem als boetseerden tot hetgeen hij is; het toont eveneens aan hoe de vernederingen van Versailles en de naar 't scheen hopelooze toestand waarin het Duitschland plaatste, het er toe moesten brengen zich af te wenden van de leiders die zich - noodgedwongen maar toch feitelijk - bij de vernedering neergelegd hadden om den nieuw opkomenden leider als de redder te huldigen.
Met Hitler, heeft Duitschland een dam opgeworpen tegen het dreigend Communisme; naar 't ons voorkomt meer werkelijk dan de schrijver het voorstelt. Maar die providentieele rol door den Führer vervuld, neemt niet weg dat hijzelf en de leer zijner partij gevaarvol zijn voor de Kerk. Dit werk helpt ons dat gevaar beter kennen.
Dr. K. du BOIS, S.J.
| |
Wetenschap
Jan VRIENDS, In de stilte der bossen, met 20 kunstdruk reproducties. - Schijnwerpers, nr 5, De Standaard, Antwerpen, 79 blz., fl. 0.95.
Het leven vraagt ernst, maar het eischt ook ontsnapping en verzet. De heerlijkste en mooiste ontspanning is: te leeren genieten van de natuur, van dat kostbare bezit waarop ieder gelijke rechten heeft en waarvan ieder kosteloos profiteeren kan.
Jan Vriends toont den lezer, stedeling of buitenwoner, den weg aan om van de natuur te leeren genieten; hij leert den lezer, moe gefietst en rustend op een vergeten plekje van hei of bosch, te luisteren naar de duizende wonderlijke geluiden in de stilte der natuur: het knipperen der openspringende schubben van denappels, het ruischen van het bloeiende koren op een warmen Juni-dag, den luiden lach van den specht,
| |
| |
't geheimzinnig gekoer van de tortel, het nachtelijk gekef van het steenuiltje.
De schrijver leert zijn lezer, op zijn zwerftochten in bosschen niet alleen luisteren, maar vooral kijken - ja, soms met z'n neus dicht bij den grond -, en al kijkend ook wat zien, zien wat hij anders niet zien zou en wat nochtans het bekijken overwaard is.
Kortom, dit boekje zal voor allen een wegwijzer zijn in een der ontelbare hoeken van de wonderbare natuur.
L.V.
Dr. Sc. E. VANGRIEKEN.
1. Natuurwetenschappen I, 6e klasse en 1ste middelbare, De Sikkel, Antwerpen, 184 blz., Fr. 10.
2. Natuurwetenschappen II, 5e klasse en 2de middelbare, 164 blz., Fr. 9.
3. Schematische teekeningen ten gebruike bij Natuurwetenschappen I, 46 blz., Fr. 8.
4. Schematische teekeningen ten gebruike bij Natuurwetenschappen II, 42 blz., Fr. 8.
Het doel van Dr. Sc. E. Vangrieken, leeraar aan het koninklijk Athenaeum te Antwerpen, is een leerboek, volledig aangepast aan het hedendaagsch programma, ter beschikking van de leerlingen te stellen.
De voornaamste type's van dier- en plantensoorten worden daarin beschreven; het menschelijk lichaam ontleed en de deelen afzonderlijk bestudeerd; daarbij wordt een woordje gevoegd over de werking der organen en waar het past enkele raadgevingen om ziekten en ongevallen te vermijden.
Om het materieel werk van den leerling tot een minimum te herleiden, en alzoo meer tijd vrij te krijgen voor het actieve werk in de klas, heeft de schrijver de gelukkige gedachte gehad, bij het tekstboek een afzonderlijk schrijfboek met teekeningen te voegen, waarin o.a. een type van iedere familie wordt afgebeeld.
Deze systematische uiteenzetting zal de studeerende jeugd leeren met wat meer belangstelling de natuur te bekijken en er de wonderbare rijkdom en werking van te waardeeren.
L. VERELST, S.J.
| |
Letterkunde - Kunst
Emile BUYSSE, Miele keert terug. - Bosch & Keuning, Baarn (Uitgeversfonds 'Het Boekhuis', Ledeberg-Gent), 1937, 244 blz., ing. Fr. 25; geb. Fr. 37,50.
Door zijn inhoud staat dit boek dicht bij Remarque's De weg terug, nog dichter bij Zielens' Nu begint het leven. Het verhaalde geschiedt hoofdzakelijk in den noordelijken oosthoek van West-Vlaanderen; men zou den roman dus ook met het onlangs verschenen Polder van N.E. Fonteyne kunnen vergelijken. Maar hij blijft heelemaal onafhankelijk, zelfstandig en persoonlijk.
| |
| |
De genezende rol, die L. Zielens door het naoorlogsch socialisme wil zien spelen, kent E. Buysse aan het Dietsch nationalisme toe (zooals Wies Moens het voorstaat en eenigszins vertegenwoordigt). Het Vlaamsch stambewustzijn van dezen Zeeuw vermengt romantische fierheid met zakelijke brutaliteit; het voedt zich met de traditie doch het wil alleen den hedendaagschen Vlaming en Nederlander opvoeden; het dweept bijna met de moderniteit van Vlaanderens aloude grootheid.
Al de avonturen van den frontsoldaat Miele Vlamynck hoeven we niet na te vertellen: op het einde van het boek heeft hij het geloof weergevonden; hij heeft een vrouw, een kind en een Vlaamsch-apostolische roeping... Op de herhaaldelijk doorklinkende lyrische symboliek moeten wij de aandacht trekken: alles verloopt in het land van Uilenspiegel en Nele, in de streek door de Nederlandsche beroerten gescheurd en gescheiden; en als een hymne klinkt, telkens weer, het lied op: 'Mijn Vlaanderen heb ik hartelijk lief'... Ook het onverwoestbaar vertrouwen van den schrijver in Vlaanderens weelderige mildheid en allervruchtbaarste kracht, dat hem idealisten en weldoeners laat scheppen als den flamingant Prosper en den boer Petrus de Mersseman, steekt gunstig af tegenover het haast algemeen gangbaar literair freudisme of berustend fatalisme.
Voortreffelijk werk kunnen we dezen 'eersten roman' (meenen we) nog niet noemen. Daar is te veel aarzeling, voor den stijl, tusschen lyrisch en zakelijk vertellen; voor de taal, tusschen al de vormen van de Vlaamsche volksspraak; voor den bouw en den inhoud, tusschen symboliek, realisme en psychologische karakterteekening. Noch boeiend, noch gaaf, noch volkomen duidelijk, noch heelemaal verantwoord komt het verhaal ons voor; terwijl de inspireerende geest van de laatste vlekken van jeugdige dweepzucht nog niet gezuiverd blijkt te zijn.
Principiëele bezwaren hebben wij niet, al moet het boek een rijperen leeftijd voorbehouden blijven. Wij begroeten het met vreugde: het is reeds meer dan een belofte.
Em. JANSSEN S.J.
Gery HELDERENBERG, Doodendans. - 1937, De Sikkel, Antwerpen, 29 blz., Fr. 18.
Evenals de etser Hans Holbein, teekende de dichter Helderberg, met twaalf verzen telkens, een reeks van prentjes: hoe de dood menschen van allerlei slag betrappen komt of verlossen.
Vormbeheersching en levenswijsheid: van deze twee kenmerken der epigrammatische poëzie bezit de dichter stellig de eerste. En toch weer niet heelemaal! Op vormverfijning, op musische poëzie heeft hij zich te veel toegelegd, dan dat hij zich, gemakkelijk, den nogal zwaren rhythmischen slag van het epigram zou eigen maken. En wat de levenswijsheid betreft, veel stukjes werken eerder een vernuftige vondst uit dan een intuïtief samenbrengen. Zelden ervaren we, door de traditioneele wijsheid of geloofsvroomheid heen, het tril-levend licht van de persoonlijke visie.
Behalve den titel en den omslag, heeft het bundeltje niets macabers. Aanhoudend klinkt de warm-teedere toon door die den dichter eigen is, afgewisseld hier en daar met fijne, zelfs leuke observatie.
Alles samen een werkje dat sympathiek aandoet; dat echter niets
| |
| |
méér bevat dan gewetensvol gestyleerde oefeningen van een overigens begaafd dichter.
Als voorbeeld kiezen wij De oud-strijder. Andere prentjes zijn beter geslaagd; dit illustreert het best onze critiek:
Honderdmaal zijt gij ongedeerd
uit stormen van kogels en kartetsen
door trommelvuur al zwetsen
en zingen naar huis gekeerd.
Nu heb ik uw smokende toorts
gedoofd tusschen koude knoken,
Ge zijt een goed kameraad,
maar de kans is niet te keeren
als 't uur van mijn aanval slaat!
G. VAN NES-UILKENS, Ingrid, de dochter van Duikelaartje. Elfde druk. - Van Holkema en Warendorf, Amsterdam, 272 blz., ing. fl. 1.20, geb. fl. 1.90.
G. VAN NES-UILKENS, Lichte vensters (vervolg en slot van 'Duikelaartje' en 'Ingrid'). Negende druk. - Van Holkema en Warendorf, Amsterdam, 278 blz., ing. fl. 1.20, geb. fl. 1.90.
Duikelaartje verhaalde de eerste huwelijksjaren van Theo van der Borch, echtgenoote van Dirk Huysmans, op de Olmenhoeve, in het afgelegen Doornberg: het stadsmeisje speelde, in het dorpsleven, duikelaartje. Deze twee boeken zetten de geschiedenis van het echtpaar voort; maar het licht valt op hun blinde dichter Ingrid; op hun ongelukkig-verminkten zoon Onno; op de verpleegster Marianne Bergmans (de sympathieke gestalte uit De Bergmannetjes en Het verlaten eibersnest), die hier de slaande nachtegaal is in den nacht van beproeving... Eindelijk sticht Ingrid, op de Olmenhoeve, een tehuis voor minder bedeelden en huwt zij den Franschen oorlogsverminkte Philippe de Ramello.
Het leven is, in lijden meer nog dan in voorspoed, een groote godsopenbaring: men moet durven vertrouwen; men moet kunnen wachten tot de tijden volgroeid zijn (cfr. Ingrid, blz. 90-91)... Werken, van uit deze overtuiging geschreven, moèten de menschen bekoren: daar is opbeuring, troost en blijdschap. En als de schrijver, met heel zijn ziel, die overtuiging kan inleven: - zooveel te warmer en weldadiger gloeit zijn arbeid.
Het leuk-optimistisch idealisme van deze verhalen verklaart hun buitengewonen bijval. Literair blijven ze - losjes geschreven, wat onbesnoeid, weinig verscheiden voor toon en procédé, steeds in een te nauw sluitend kader - binnen het gewone; zelfs moet de schrijfster zich, bij tragische toestanden als in Lichte vensters, merkelijk overspannen. Met hoeveel liefde echter tracht zij Ingrid's ontwikkeling te volgen; met welk een
| |
| |
onverstoorbaar oprechtheid het probleem van het lijden op te lossen!... Ja, deze boeken verdienen nog ruimer verspreiding dan hun reeds te beurt viel!
Zij lijken ons echter te specifiek Hollandsch en Protestantsch, om onder Zuidnederlandsche Katholieken veel aftrek te vinden. Wat moeten de besten onder de Protestanten dolend zoeken, waar bij ons, door Kerk en traditie, de weg tot de edelmoedigste barmhartigheid veel veiliger en ruimer open ligt!... Moge toch ook, voor velen van ons, de warme bewogenheid van deze werken een les zijn en een opwekking!
Em. JANSSEN, S.J.
Herman ROBLETO, De geworgden. Uit het Spaansch vertaald door Peter THIRY. - Die Poorte, Oude-God-Antwerpen, 1937, 218 blz..
De koffieplanter Gabriel Aguilar verliest, door de Amerikaansche dumping, zijn hacienda 'Las Lilas' aan de Westkust van Nicaragua. In het binnenland koopt hij de veefokkerij 'El Bosque'; op haar beurt wordt deze door vliegeniers vernield. Dan begint de jonge eigenaar, als hoofd van een gewapende bende, een guerilla-oorlog tegen de bezetting. Hij moet, om wat te rusten, uit het land vluchten; aan de grens verliest hij Camila, zijn geliefde; terwijl een Amerikaansch officier Peter Robinson zijn laaghartige wreedheid met den strop betalen moet.
De geworgden is een modern boek. maar warm en stralend van een hoog en rijk idealisme, en geschreven met een zedelijke terughoudendheid die ons aangenaam treft. Het onderstelt, bij den lezer, voorlichting; op die voorwaarde na, mag iedereen het lezen. Men leeft er het Nicaraguaansch leven in mee, op het veld en bij de kudden, in de eenzaamheid en in de stad, arcadisch openbloeiend in dit tropenland of tragisch bedreigd door een onbereikbare macht. Men ziet de warmbloedige Zuiderlingen bij wie het oude geloof nog leeft, een tikje grootsprakig, nu en dan bandeloosvermetel, doch werkelijk heldhaftig. Een geworgd land schreeuwt, als met zijn laatste ademstoot, om gerechtigheid en leven.
Met de hier en daar slordige taal (de handen omhoog strekken b.v., blz. 73) kunnen wij ons minder gemakkelijk verzoenen. Ook doet men den schrijver even onrecht aan, als men alleen het middenstuk van zijn trilogie bekend maakt: dan komt zijn welige en breed-epische kracht wat beklemd voor en armtierig.
Em. JANSSEN, S.J.
Maurits NEELS, Beelden uit mijn kinderjaren (Tweede deel). - De Zijdeworm, Brussel, 1937, 112 blz.
Dit tweede bundeltje stemt ons even gunstig als het eerste, dat we hier reeds besproken (III, 6, blz. 665)... Bescheiden herinneringen uit het oude dorp in het land van Waas: een mengeling van teeren droom en scherp waargenomen realiteit, van zachte ironie, mijmerende wijsheid, een tikje berusting en een vleugje liefde tot den evenmensch... Geen groot, machtig of tragisch boek; toch is er meer kunst aan besteed dan men, bij een vluchtig contact, vermoeden zou.
De hoofdstukken IX en XI lijken ons de beste. Tegen het einde laat
| |
| |
de schrijver zijn gevoel vrijeren teugel.,,, maar heeft hij zich niet moeten, inspannen om het, 112 blz. door, nog vol te houden?
Graag bevelen wij het boek aan. Een enkele zin (op blz. 34) maakt het, voor aankomende kinderen, minder geschikt. De taal laat, jammer, nog heel wat te wenschen over.
Em. JANSSEN, S.J.
Nele KLAUWAERDINNE en A. RANNAH, De kleine almanak van Brabant. - 'Die Poorte', Oude-God-Antwerpen, 1937, 214 blz..
Over deze bloemlezing uit de Verloren hoekjes van den journalist A. Rannah, kunnen we veel goed zeggen; maar, eerlijk bekend, we doen het niet graag.
A. Rannah heeft fantazie en stijl: een fantazie door belezenheid, herinneringen en aanhoudende waarneming evenzeer gevoed; een sobere en directe stijl, licht speelsch en schijnbaar gemakkelijk, doch duidelijk het waardevol resultaat van jarenlange oefening, zelfcritiek en zelfbeperking. Al schrijvend legt A. Rannah zijn goed hart bloot; zijn specifiek Vlaamsch temperament ook van klein-realist en luimig moralisator. Naar den aanleg is hij met A. Poirters verwant; ook met Gezelle kan men hem, op veel punten, vergelijken.
Gezelle schreef Tijdkrans, Rijmsnoer en De ring van het kerkelijk jaar. Rannah's Kleine almanak zou 'De halve ring van het burgerlijk jaar' kunnen heeten: hij bevat het vrij korte hoofdstuk van de uren (45 blz.), het nog kortere van de dagen (14 blz.), het meer uitgebreide van de maanden (140 blz.) waarin slechts de zes eerste een plaats vinden. Elk hoofdstuk bestaat uit een som kleine opstelletjes, zoowat dichtstukjes in proza, telkens het lezen waard..., en waar ge 't boek ook openslaat, het verrast u aangenaam.
Waarom dan zeggen wij er niet graag veel goed van? Gezelle's Tijdkrans bevat een 'Dagkrans', een 'Jaarkrans' en een 'Eeuwkrans'; in den 'Eeuwkrans' culmineert het, en ook in de andere gedeelten verrassen ons vergezichten op de eeuwigheid. De Kleine almanak ontbeert 'het hoofdstuk van de eeuwen'; hij heeft geen hoogten en laagten; hij culmineert nergens. Hij is en blijft kleinburgerlijk, mysterie-loos; de speelsche wijsheid er van voedt geen ziel.
'A. Rannah kan goed schrijven' (blz. 9): daarmede is alles gezegd; en dat is veel en weinig.
Em. JANSSEN, S.J.
Fr. CROLS, pr., Door de brilglazen van tante Emma. Schetsen en fantasies. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1937, 82 blz., Fr. 12.
Achttien brieven (of hoe moet ik ze noemen?) van een gefingeerde tante Emma, oud van jaren en jong van hart, vinden we hier gebundeld: brieven aan kinderen meestal, ook aan een jong moedertje, een Engelbewaarder en de kleine H. Theresia; en zij handelen over het huiselijk geluk, den zegen van het geloof, de goedheid van Gods heiligen, het idealistisch flamingantisme.
Wij houden van den warmen, gemoedelijk-vromen, soms teeder-bewogen
| |
| |
toon, die den schrijver eigen is: zijn priesterhart klopt er in; zijn even eenvoudig als onversaagd Vlaamsch temperament stelt alles zoo simpel voor, maar schoon tot in het heldhaftige!...
Moge dit boekje, aan veel moeders en kinderen, de onschatbare waarde leeren beseffen van het katholiek altaar en den Vlaamschen haard.
Em. JANSSEN, S.J.
Marc CONNELLY, Verts Pâturages. Uit het Engelsch door Bernardine de Menthon. Collection 'Les Iles'. - Desclée de Brouwer, Parijs, 1936, 236 blz., Fr. Fr. 15.
Na lezing van zoo'n tooneelstuk, blijft men eenvoudigweg perplex. Wat moet men daarvan denken? Het is iets zoo geheel buiten ons gewoon denkkader, iets heelemaal eigen aan negerfantasie, iets ultra-modern, zoo ge wilt. En het verwondert ons heelemaal niet dat, nu dit stuk verfilmd is, de bioscopen zich over een ongehoorden bijval verheugen. Enthousiasme, zoowel bij spelers als bij toeschouwers, was er te over, op de honderden opvoeringen die men gedurende vijf jaar in Amerika mocht beleven. En zeggen dat men voor het vervoer van décor en kostuums, enz., op zijn minst zes goederenwagens op het spoor behoefde!
Twee groote deelen, waarvan het eerste tien, het tweede acht tooneelen omvat. Een voorspel stelt ons een dorpspastoor voor, die aan negerkinderen van Louisiana den bijbel uitlegt en dan wordt het een opgang van heel de menschengeschiedenis, waar de barmhartige God (ook als neger afgebeeld) de menschen steeds wil redden uit hun deerniswekkende bedorvenheid.
De hemel wordt weergegeven zooals hij in negerverbeelding voorkomt: 'fête de friture de poisson en de crême cuite'; en God verschijnt, alles ordenend en regelend. Verscheidene episoden uit de Genesis: schepping, slechtheid der menschen na den zondenval, moord op Abel, zondvloed, de geschiedenis van het uitverkoren volk van Israël: de Babylonische ballingschap, hun heldenstrijd tegen de verdrukkers, brengen de stijgende spanning bij, die ons zal voorbereiden tot het laatste tooneel: het eeuwige Godsbesluit om den mensch te redden door het afgrijselijke lijden van den Heiland.
Het blijft waar dat onze opvatting en negerverbeelding niet van meet af aan op een symbiose zijn aangewezen, en daarom zullen we steeds voor zoo'n tooneelstuk onbeslist blijven, maar het kinderlijk-naieve, het primitief-eenvoudige en tevens het bekoorlijk-ongekunstelde zullen van elken lezer bewondering afdwingen, die gansch het gemoed zal aangrijpen bij de laatste woorden: 'Oh, regardez-le. Oh, regardez, ils vont la lui faire porter jusqu'au sommet de cette haute colline. Ils vont le clouer dessus. Oh, c'est un terrible fardeau pour un seul homme.' (Dieu se lève et murmure: 'Oui, en signe d'approbation.).
A. DARQUENNES, S.J.
| |
Staatkunde - Economie
Dr. A.J.M. CORNELISSEN, Democratie, Einde of Opgang? Dekker en van de Vegt, Nijmegen, 1937, 147 blz., fl. 1.50.
| |
| |
Een wijsgeerige studie over de 'Democratie' welke moet en waarschijnlijk zal 'opgaan'; maar daarbij over vraagstukken die hier als 't ware toevallig met dat vraagstuk in verband staan, n.l. doordat de schrijver uitvoerig de opvattingen van A.A.H. Struycken bespreekt en bekritiseert.
Een diepgaande studie en een zware. Wij hadden gewenscht recht op het doel af en niet langs kronkelwegen geleid te worden.
Dr. K. du BOIS, S.J.
Mr Dr. H.W.C. BORDEWIJK, Grondbeginselen der economie. Wolters, Groningen, 1937, 2e druk, 300 blz., ing. fl. 3.10, geb. fl. 3.50.
Een handleiding en eene in haar aard uitmuntende. Eene die wil op de eerste plaats de grondslagen en de theorie in 't licht stellen en slechts hier en daar nadere concrete bijzonderheden meedeelt. Getheoretiseer? Ja, maar geenszins in den minder gunstigen zin van dit woord; geenszins in het leedige maar integendeel op de werkelijkheid steunend om die uit te leggen. Vooral de uitleg der waardeleer is diepgaand en leerrijk.
De schrijver wil dat men scherp de economie van de 'politiek' onderscheide; daar gaat hij evenwel soms een weinig te ver in, door n.l. hier en daar het behoorlijke, het zedelijk passende als 't ware opzij te schuiven. Maar voor wie het louter-economische wil vatten, de soms ontnuchterende werkelijkheid, zal hier aantreffen hetgeen hij zoekt; hij moet evenwel aanvullen ten einde hetgeen 'behoort' niet uit het oog te verliezen.
Dr. K. du BOIS, S.J.
Jos. F.J. NOLF, Fransch-Nederlandsch Handboekje voor de veralgemeening der Nederlandsche financieele Vaktermen. Speciaal ten gebruike van HH. wisselagenten, bankiers, enz. Bij den schrijver, Merksem, postr. 3313.73, 1937, 91 blz., Fr. 10.
De schrijver is een man van het vak en tevens van de wetenschap: wisselagent, lid van de effectenbeurs te Antwerpen en docent aan de St-Ignatius' Handelshoogeschool. Hij was dus bijzonder aangewezen om het werk aan te durven dat hij ons aanbiedt. Want durf was hier zeker noodig. 'Was 't niet heel eenvoudig?' zal men misschien opwerpen; of bestaan er niet bij onze Noorderburen beursen waar een geheel gevestigde vaktaal gebruikt wordt? Uit hetgeen het 'Voorbericht' opmerkt, kunnen wij ons rekenschap geven van de moeilijkheden welke moesten overwonnen om het beoogde doel te bereiken: 'daar waar het om plaatselijke gebruiken en usantiën gaat, zooals bijvoorbeeld de termijn-affaire te Antwerpen, die technisch geheel afwijkt van de Amsterdamsche, heb ik mij tot vertalingen moeten beperken, die zoodanig opgevat zijn, dat ze het juiste begrip van de aan deze woorden ten onzent vastgehechte beteekenis weergeven'.
Wij moeten den schrijver om den bekomen uitslag gelukwenschen: hij bewees ons een uitmuntenden dienst, vrucht van geduldig en moeitevol zoeken.
Dr. K. du BOIS, S.J.
|
|