Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Godsdienstige kroniekDe Brief van de Spaansche Bisschoppen
| |
IDe willekeur van de linksche partijen welke zich van de regeering meester maakten in 1931, hun onmacht om de ergste ongeregeldheden te voorkomen, te beletten of te straffen, wer- | |
[pagina 73]
| |
den door haast alle bezoekers van Spanje, die niet a priori aan de zijde van Moscou stonden, ten volle erkend. De bekende Fransche philosoof Jacques Chevalier die, juist vóór het uitbreken van de revolutie, in Spanje vertoefde, verhaalt dat hij aan een Spaanschen boer vroeg wat men dacht over de regeering. En deze antwoordde hem: 'De eenen zijn er tevreden over, de anderen niet.' 'Wie zijn die anderen 7', vroeg Chevalier weer. - 'De Spanjaards', zei de boer. En Chevalier, overigens vol lof over het onthaal hem persoonlijk vanwege de Spaansche regeering te beurt gevallen, getuigde nochtans op het oogenblik zelf dat de revolutie uitbrak: 'De Spaansche Republiek, wil zij zichzelf en Spanje redden, mag geen enkele fout meer begaan; zij moet er vele herstellen.'Ga naar voetnoot(1)
En toen de revolutie uitbrak, waren het alleen menschen, onkundig van de laatste gebeurtenissen in Spanje, die er zich over verwonderden. 'Vele Franschen, zoo getuigt een medewerker in de Revue des Deux Mondes (1 Januari 1937), waren verrast door het uitbreken van den burgeroorlog in het republikeinsch Spanje; men kon hem nochtans voorspellen in een land waar een minderheid, met steigenden overmoed en onder vreemden invloed, noch de onderdrukking noch de vervolging noch het moorddadig geweld spaarde aan een meerderheid die lang lijdzaam bleef, maar die door de overmaat van brutaliteit in opstand kwam. De nationalen telden aan hun zijde de overgroote meerderheid van het land, en, wat meer beteekent dan het getal, zij beschikten over betere manschappen, bezield door het geloof in de goede zaak, den geest van opoffering, de militaire waarde.'
En in het boek Cruelle Espagne, van Jerôme en Jean Tharaud, die zeker niemand voor fanatieke katholieken zal aanzien, lezen we deze verklaring, als aan hun pen ontsnapt: 'Spanje is op die oogenblik in opstand gekomen, minder tegen een regeering die de economische en sociale toestanden wil veranderen, dan tegen een staat die een oud katholiek volk in een goddelooze natie wil omscheppen.' (bl. 160). Wij zouden deze getuigenissen met een oneindige reeks | |
[pagina 74]
| |
andere kunnen aanvullen.Ga naar voetnoot(2) Zij werden afgelegd door betrouwbare menschen; zij zijn eensgezind, overeenstemmend in al de noemenswaardige bijzonderheden. Zij steunen dikwijls op photographische documenten, en stellen gemakkelijk waar te nemen feiten in het licht: den brand van een kerk, den moord op bepaalde persoonlijkheden. Met een woord, deze getuigenissen voldoen aan de strengste eischen van de historische kritiek. Al deze, door betrouwbare getuigen bevestigde feiten, bewijzen zoowel de volkomen onmacht van de republikeinsche regeering (1931 tot 1936) om een einde te maken aan de baldadigheden van de extremistische partijen, als de ongehoorde onmenschelijkheid waarmee in het roode Spanje, na de Revolutie, met alles wat met het Katholicisme in verband stond, werd omgesprongen. | |
[pagina 75]
| |
IINaast, of liever boven deze 'onpartijdige' getuigen, moeten we het getuigenis plaatsen van de Spaansche bisschoppen, die, lang voor den collectieven brief van 1 Juli 11. afzonderlijk hun oordeel hebben geveld over de gebeurtenissen in Spanje. Voorzeker, de Spaansche bisschoppen waren niet 'onpartijdig', in dezen zin dat zij de eerste bedreigd werden door het rood geweld. De elf bisschoppen en de 16.000 priesters die als slachtoffers vielen van hun overtuiging zijn wel de welsprekendste getuigen van de onmenschelijkheid van het communistisch bewind. Maar het woord van de bisschoppen die de Revolutie overleefden, is daarom niet minder betrouwbaar. Zij zijn zich immers ten volle bewust van hun verantwoordelijkheid, en weten dat de minste overdrijving, het bevestigen van het onbeduidendste betwistbaar feit ongenadig tegen hen zou worden uitgespeeld. Zij hebben er steeds de grootste zorg voor, dat elk feit waarop ze hun zienswijze steunen, onomstootbaar vast zou staan, en zij blijven steeds aan deze zijde van de totale waarheid over de gruwelen waaraan de communisten zich hebben schuldig gemaakt. Hun getuigenis steekt ten andere gunstig tegen de andere af door de objectiviteit en de waardigheid van de uiteenzetting, en door de lessen die ze uit de feiten afleiden. Vóór de Revolutie hebben de bisschoppen niets gezegd noch gedaan dat de moeilijkheden op de spits kon drijven. Alleen wanneer op uitdagende wijze de onbetwistbare religieuse rechten van de Kerk door de regeering werden aangetast, hebben zij gesproken, niet om het politiek regime aan te vallen, maar om de onrechtvaardige wetten, door de bestaande regeering uitgevaardigd, aan te klagen. En er was reden te over! Onmiddellijk na de uitroeping van de Republiek, ontplooide de regeering een radicale anticlericale bedrijvigheid. De grondwet weerspiegelde in haar essentieele schikkingen den nieuwen koers; de wetgeving en de administratieve maatregelen sloegen dezelfde richting in. Heel de traditionele katholieke structuur van het nationaal leven werd in enkele jaren tijds (1931-1936) afgetakeld, om plaats te maken voor het troostelooze beeld van den 'leekenstaat'. Maar achter de zichzelf overlevende burgersmentaliteit uit de | |
[pagina 76]
| |
negentiende eeuw, daagde het geweld van de Derde Internationale, dreigde de anti-god-Staat. Reeds in 1932 deed de echtscheiding haar intrede in het burgerlijk recht van het republikeinsch Spanje. In hetzelfde jaar worden de Jezuieten uit het land verdreven. Nog in 1932 worden al de kerkelijke goederen voor eigendom van den Staat verklaard, en 'geleend' aan de kerkelijke gemeenschappen. Door de wet van 17 Mei 1933 worden al de 'handeldrijvende' en onderwijzende kloosterorden ontbonden. Intusschen waren al de kerkhoven geseculariseerd, en den 4en Maart 1934, werd de ambassadeur van Spanje uit Rome teruggeroepen. Terwijl deze wetten werden gestemd, overeenkomstig het ritueel van het oude burgerlijk anticlericalisme, deden zich in Spanje nieuwe verschijnselen voor die uit een heel anderen hoek afkomstig waren. Wetten om de Kerk uit het openbaar leven te verdringen, schenen nu een verouderd spel te zijn, en slechts als een eerst aanloop te gelden voor wie gewelddadig en onmiddellijk den godsdienst uit het hart van het Spaansche volk wilde uitroeien. De kerken, door het liberaal anticlericalisme in het bezit gesteld van den Staat en dan weer 'geleend' aan de kerkelijke genootschappen, werden eenvoudigweg door de communisten in brand gestoken (411 kerken werden verbrand of geprofaneerd vóór de Julirevolutie), de vooraanstaande katholieken werden vervolgd, gevangen gezet, totdat de moord op Calvo Sotelo, door de politie gepleegd, de maat deed overloopen. Van 1931 tot Juli 1936 stond dus de Kerk van Spanje tegenover een vijandigen Staat, en deze vijandigheid ontwikkelde zich zóó dat de Kerk bedreigd werd, eerst in haar essentieele vrijheden, en later in haar bestaan zelf. Hadden de bisschoppen gedurende die periode gezwegen, dan hadden ze hun plicht verraden. Maar wat kon er gedaan worden? Het eenige wat de Kerk als dusdanig kon doen, ontwapend als ze is, en erfgename alleen van de zedelijke macht en grootheid van haar Stichter, was de vijanden te vermanen, tegen het geleden onrecht te protesteeren en de vervolgde geloovigen aan te moedigen in den strijd. Dat de bisschoppen zich van dezen plicht kweten, daarvan getuigen de vele brieven en documenten die ze in het licht zonden bij gelegenheid van de verschillende antikerkelijke wetten en gebeurtenissen, en de vestenbrieven, die, in die moeilijke periode, de geloovigen vooral in | |
[pagina 77]
| |
hun katholieke overtuiging aanmoedigden. Maar veruit het belangrijkste document uit die vóórrevolutionaire periode is de gezamenlijke brief van de Spaansche bisschoppen, van den 25en Mei 1933. In dit lang document wordt punt voor punt uiteengezet op hoevele manieren de rechten van de Kerk werden geschonden door de jongste wetten in Spanje. Daarna bepalen de bisschoppen, met beroep op de traditioneele beginselen over de verhouding tusschen het kerkelijk en het burgerlijk gezag, hun houding tegenover deze nieuwe wetten. Maar terwijl ze zeggen te zullen strijden tot het uiterste om deze onrechtvaardige wetten te niet te doen, verklaren ze uitdrukkelijk dat ze daardoor geenszins het republikeinsch regime willen treffen. Eens te meer valt hier de consequente houding op van heel de Katholieke Kerk tegenover het Staatsgezag: zij bekommert zich niet om het regime van de verschillende landen, maar beschouwt alleen of door het gegeven regime het bestaan van de Kerk wordt gevrijwaard, en de rechten van het katholiek geweten worden geëerbiedigd. 'We verklaren uitdrukkelijk, zegden de Spaansche bisschoppen, den 25en Mei 1933, dat we al onze krachten hebben ingespannen, de grootste edelmoedigheid hebben aan den dag gelegd en zelfs geduldig veel geleden hebben om, volgens den vurigen wensch van Z.H. den Paus, den vrede en de burgerlijke eendracht te verzekeren, in den nieuwen politieken toestand waarin Spanje verkeert, door het invoeren van het regime waaronder het nu leeft.'
Trouw tegenover het bestaande regime, maar verzet tegen de onrechtvaardige wetten: zoo was de houding van de Spaansche bisschoppen tot op het oogenblik dat de Revolutie den 18en Juli 1936 uitbrak.
De verkiezingen van 16 Februari 1936 waren de eigenlijke aanleiding tot den opstand. Het gezag van de regeering was niet onbetwist, daar de meerderheid waarop ze steunde niet beantwoordde aan de werkelijke uitslagen van de verkiezingen. De baldadigheden van de communisten, de onmacht van de regeering om ze te bedwingen, de moord op Calvo Sotelo, bevestigden een groot gedeelte der burgers in de meening dat de regeering, of liever de verschillende regeeringen die elkaar afwisselden, alle steunend op een onwettige meerderheid, onwettig waren, en dat het eenige middel om een wettigen toestand te scheppen | |
[pagina 78]
| |
was de regeering door het geweld uit de macht te ontzetten. Hadden ze daartoe het recht? De Spaansche bisschoppen hebben geoordeeld van ja. De talrijke brieven die ze afzonderlijk bij verschillende gelegenheden schreven, zijn er het duidelijk bewijs van.Ga naar voetnoot(1) Onder al deze brieven schijnt mij die van Z.E. Mgr Enrique Play Deniel, bisschop van Salamanca, de voornaamste. Deze herderlijke brief werd gericht tot de geloovigen van het bisdom, den 30en September 1936, onder den titel van 'De twee Steden'. Steunend op de klassieke theorie van St Thomas, van den H. Bellarminus en van Suarez, verklaart de bisschop dat het Spaansche volk zich vanaf de verkiezingen van begin 1936, in een toestand van zelfverdediging bevond. Toen de heiligschennissen, de moorden, de brandstichtingen plaatsgrepen, toen de regeering zelfs niet antwoordde op het gemotiveerd protest van den H. Vader, toen diezelfde regeering gaandeweg in feite verdween, niet alleen in het gedeelte van het nationaal teritoor dat zij van het begin af verloor, maar ook in het gedeelte dat haar trouw bleef, daar zij in ditzelfde gedeelte de uitspattingen niet kon bedwingen, noch kon weerstaan aan de anarchistische benden - toen kon niemand het de Kerk verwijten zich openlijk te verklaren voor de orde tegen de anarchie, voor het vestigen van eene hierarchische regeering tegen het ontbindend communisme, voor de verdediging van de christelijk beschaving en haar grondslagen: godsdienst, vaderland en familie, tegen de goddeloozen en de godhaters, tegen de vaderlandsloozen... Er was dan geen sprake meer van een burgeroorlog, maar van een kruistocht voor den godsdienst, voor het vaderland en voor de beschaving. Niemand kon nog de Kerk er een verwijt van maken een orde te storen die nooit had bestaan.'Ga naar voetnoot(2) | |
IIIAls getuigen van de gebeurtenissen in Spanje, zoo vóór als na de Revolutie, hebben we beurtelings opgeroepen de onbevooroordeelde toeschouwers en het Spaansch Episcopaat, dat in deze moeilijke tijden de verantwoordelijkheid draagt van het kerkelijk beleid in Spanje. Bij deze talrijke en eensluidende verklaringen, komt zich, als | |
[pagina 79]
| |
de bekroning, het getuigenis voegen dat voor ons, katholieken, en zelfs voor elk mensch die niet door drift en haat wordt verblind, den meesten waarborg biedt; dat van Z.H. den Paus. Vóór de Revolutie heeft Pius XI de Spaansche bisschoppen gesteund in hun protest tegen de onrechtvaardige en antikerkelijke wetgeving. Hij heeft geprotesteerd tegen de verbanning van de Jezuieten (25 Januari 1932), tegen de erkenning van de echtscheiding, tegen het onderwijsverbod dat de katholieke kloostergemeenschappen trof. Zijn stem weerklonk steeds als een geluidsversterker die het protest der Spaansche bisschoppen liet weerklinken overal waar ook maar een katholiek hart klopte, of zelfs een hart dat zich aan de essentieele begrippen van menschelijk recht en menschelijke waardigheid gelegen liet. Want we kunnen er niet genoeg op drukken: door haar woord, door haar zedelijk oordeel over de gebeurtenissen, houdt de Kerk bij de volkeren de belangstelling wakker, en kweekt zij den eerbied aan voor al wat het algemeen menschelijk recht aanbelangt. Hier moet voornamelijk vermeld de encycliek 'Dilectissima Nostra' van den 3den Juli 1933. 'Juist, zoo schrijft de Paus, omdat de roem van Spanje innig vereenigd is met den katholieken godsdienst, voelen Wij ons bijzonder droef gestemd bij het zien van de erbarmelijke pogingen, aangewend om dit volk, dat Wij beminnen, van zijn edel bezit aan nationale grootheid en traditioneel geloof te berooven. De ingevingen van ons vaderlijk hart involgend, hebben Wij nooit verzuimd diegenen die nu over Spanje regeeren, op het hart te drukken hoe gevaarlijk de weg is dien ze volgden; er hun aan te herinneren dat men, door de ziel van het volk in haar diepste en kostbaarste gevoelens te kwetsen, niet tot die eensgezindheid komt die zoo noodig is voor de welvaart van een volk... Maar nu is het Ons onmogelijk onze stem niet opnieuw te verheffen tegen de onlangs gestemde wet over de kerkgemeenschappen en religieuze Congregaties. Deze wet immers doet opnieuw een zware afbreuk aan de zoo hoogvereerde beginselen waarop het nieuw regime verklaart zichzelf gegrondvest te hebben. En men meene niet dat ons woord Ons werd ingegeven door een geheime afkeer van den nieuwen regeeringsvorm of van andere zuiver politieke nieuwigheden. Iedereen is er mee bekend dat de katholieke Kerk aan geen enkelen regeeringsvorm gebonden is, op voorwaarde dat de rechten van God en van het christelijk geweten geëerbiedigd worden...' Doch, zooals de bisschoppen het deden opmerken, de zoo wijze en prophetische vermaningen van den Paus werden door de | |
[pagina 80]
| |
Spaansche regeering in den wind geslagen, en zijn brief werd zelfs niet beantwoord, tenzij door nieuwe tergende maatregelen tegen de 'diepste en kostbaarste gevoelens van de ziel van het volk.' Toen Spanje zich dan in twee oorlogvoerende kampen verdeelde, met aan de eene zijde al wie zich beriep op de oude Spaansche katholieke traditie, en aan de andere een moordende bende, heeft de Paus, bij vele gelegenheden het voor zijn rechten lijdend en strijdend Spanje, onder zijn hoede genomen. In zijn rede tot de Spaansche vluchtelingen, den 14en September 1936, begroette Hij in hen 'den glans van de christelijke en priesterlijke deugden, van de heldhaftigheid in het martelaarschap, van het ware martelaarschap, in den heiligen en roemrijken zin van dit woord, gepaard met het offer van het bloed, gebracht door onschuldige grijsaards, door jonge mannen in de bloem van hun leven'... En de Paus trok, uit de bloedige gebeurtenissen in Spanje, een heilzame les voor alle volkeren, in 't bizonder voor Europa. Om zich te verzetten tegen den satanischen aanval van het communisme is er tenslotte maar een middel, en wel 'de logisch doorgedreven practijk van het christelijk leven, zooals zij wordt geleerd en bevolen door den godsdienst en door de katholieke Kerk.' In zijn radioboodschap op den vooravond van Kerstmis 1936, spreekt Pius XI nogmaals over Spanje: 'waar men zou zeggen dat de propaganda van deze vijanden (van de essentieele goederen van de samenleving, de familie en het individu) een uiterste proefneming hebben willen doen met de vernietigende kracht die ten hunnen dienste staat en waarmee alle landen nu worden bedreigd.' En - om ons bij de voornaamste documenten te beperken - in de encycliek Divini Redemptoris (19 Maart 1937), waarin Paus Pius XI het communisme plechtig veroordeelt, vinden we de volgende paragraaf die we in haar geheel willen aanhalen, om aan onze lezers te laten besluiten, of het waar is dat 'de Kerk niet gesproken heeft, waar ze spreken moest.': 'En ook elders, zooals in Ons allerdierbaarst Spanje - waar de geesel van het communisme den tijd nog niet heeft gehad om al de uitwerkselen van zijn leerstellingen te doen voelen - heeft het zich als ter vergoeding daarvoor helaas met razende hevigheid ontketend. Niet een of andere kerk, dit of dat klooster werd vernield, maar waar het mogelijk was, heeft men elke kerk en elk klooster en elk spoor van christelijken godsdienst vernield, | |
[pagina 81]
| |
ook dan wanneer daarmee gemoeid waren de meest grootsche gedenkteekenen van kunst en wetenschap. Zelden, in de geschiedenis van de Kerk, heeft het Pausdom zich zoo waardig getoond van den zwaren last die op zijn schouders rust, sinds Paulus sprak van de 'sollicitudo omnium Ecclesiarum'. De gebeurtenissen in Spanje hebben eens te meer het bewijs geleverd van de kracht die wij, als katholieken, putten in onze organische eenheid met de opvolgers van Petrus, in onze levende eenheid tenslotte met den éénen waren Christus. | |
IVIn dit perspectief van de verhoudingen tusschen Kerk en Staat in Spanje, moet de brief van de Spaansche bisschoppen van den eersten Juli 1937 geplaatst worden om zijn karakter en zijn inhoud ten volle te waardeeren. Indien hij zulk een indruk heeft gemaakt op de wereldopinie, indien hij bij de communistische en communiseerende publicisten alleen ontploffingen van haat en woede, maar geen enkele steekhoudende kritiek teweegbracht, dan is het omdat deze brief in een duidelijke en machtige synthese van onweerlegbare feiten en afdoende beschouwingen het juiste katholieke oordeel heeft geveld over de Spaansche gebeurtenissen. We zullen er ons wel voor wachten ons aan een overigens overbodig commentaar te wagen op de uitspraak van de Spaansche Hierarchie. Alleen willen we den brief in 't kort ontleden en onze lezers er toe aanzetten hem in | |
[pagina 82]
| |
zijn geheel te lezenGa naar voetnoot(1). Het valt immers te betreuren dat zoovele katholieken bijna heelemaal onkundig blijven van de gebeurtenissen op katholiek gebied waarover ze op elk oogenblik naar hun gedacht kunnen gevraagd worden door menschen die op verkeerde wijze worden voorgelicht. Na de inleiding geven de Spaansche bisschoppen hun inzicht te kennen een duidelijk oordeel uit te spreken over den Spaanschen burgeroorlog, en de opwerpingen tegen hun houding vóór en tijdens het conflict ook door sommige katholieke publicisten verspreid, te weerleggen. Zij verklaren vóór den opstand steeds te hebben geijverd voor den vrede en voor den eerbied jegens de bestaande instellingen. Alleen wanneer de rechten van de Kerk werden aangetast, hebben ze protest aangeteekend, de verantwoordelijke personen vermaand, zonder ooit ook maar door een woord tot den opstand aan te sporen. Toen deze losbrak hebben zij met alle middelen beproefd aan de gruwelen van den burgeroorlog een einde te maken. 'Ziedaar de houding van het Spaansch Episcopaat, van de Spaansche Kerk tegenover den huidigen burgeroorlog. Men heeft haar vervolgd, vóór de oorlog uitbrak, Zij is het voornaamste slachtoffer geweest van de furie van een der strijdende partijen en Zij heeft niet opgehouden door haar gebeden, vermaningen en haar invloed te ijveren om de schade te beperken en den tijd der beproeving te verkorten.' Indien het Episcopaat zich nu eensgezind schaart aan de zijde van de nationale partij, dan is het niet omdat het zich onvoorwaardelijk verbindt met een bepaalde politieke richting. De bisschoppen sloegen enkel den eenigen weg in die hun overbleef om de essentieele vrijheden van de Kerk te handhaven: 'Boven alles houden Wij vast aan de onafhankelijkheid voor de uitoefening van ons ambt. Uit deze onafhankelijkheid vloeien al de vrijheden voort die wij voor de Kerk opeischen. Het is om harentwille dat Wij ons met niemand hebben verbonden, aan geen enkele macht, aan geen enkele instelling, ook niet als Wij degenen danken die Ons van den vijand die Ons wilde verdelgen, hebben verlost, of indien Wij bereid zijn als Bisschoppen, en als Spanjaarden mede te werken met hen, die zich moeite geven om in Spanje | |
[pagina 83]
| |
een regime van vrede en rechtvaardigheid te herstellen. Er is geen enkele politiek macht, die kan beweren, dat Wij ooit van dezen levensregel zijn afgeweken.' Na hun houding aldus duidelijk te hebben bepaald handelen de bisschoppen, aan de hand van documenten die door niemand werden weerlegd, over de gebeurtenissen die zich in Spanje voordeden gedurende de vijf jaren die de revolutie voorafgingen. De verkrachting van het Spaansch katholiek geweten door een doorgevoerde laïciseering van de wetgeving, door de nationaliseering van de kerkelijke goederen, door ongestrafte brandstichtingen en moorden; het bedrog gedurende en na de verkiezingen van Februari 1936, het wassend geweld van het russisch communisme, de vorming van gewapende milities in dienst van een vooruit aangekondigde communistische revolutie: dat alles brengt de bisschoppen tot de gevolgtrekking dat het algemeen welzijn door de bestaande regeering werd prijsgegegeven, dat er geen middel meer bestond om langs wettelijke wegen dit algemeen welzijn - de essentieele bestaansreden van het staatsgezag - te vrijwaren, en dat, vermits een gegronde hoop op succes voorhanden was, de opstand gewettigd bleek. Na een opwerping te hebben weerlegd, alsof door opstand zulk een groot verlies aan priesters en aan kerken niet zou te betreuren geweest zijn - de communistische revolutie had immers op haar programma de uitmoording van alle Spaansche katholieke priesters geschreven - besluiten de bisschoppen door hun plechtig oordeel over den opstand van den nationalen tegen een onwettig geworden gezag: 'Het staat dus vast, en dit is vóór alles duidelijk, dat vijf jaar onophoulijke aanvallen op Spaansche burgers uit geestelijke en sociale kringen, het openbaar welzijn in zijn bestaan zelf hebben bedreigd en een groote spanning in den geestestoestand van het Spaansche volk hebben veroorzaakt; vervolgens dat het nationaal bewustzijn aanvoelde, daar alle wettelijke middelen uitgeput waren, hoe niets anders dan het geweld overbleef om orde en vrede te handhaven, wijl buitenlandsche machten vreemd aan de voor wettelijk aanziene overheid, besloten hadden om de gevestigde orde omver te werpen en het communisme met geweld in te voeren. Zoodat er dus ten slotte voor Spanje maar twee mogelijkheden openstonden: ofwel onder den uiteindelijken stormloop die ontworpen en besloten was, te bezwijken zooals dat inderdaad geschiedde in de streken, waar de nationale beweging niet triomfeerde, ofwel te trachten in een reusachtige krachtin- | |
[pagina 84]
| |
spanning tot weerstand zich van een verschrikkelijken vijand te ontdoen en de grondbeginselen van het maatschappelijke en nationale leven uit den ondergang te redden.' Daarna ontleedt de brief de kenmerken van de nationale revolutie. Deze is niet alleen een opstand van militairen, maar veeleer de opstand van heel de Spaansche natie tegen een tyrannieke minderheid. Zij slaagde dank zij het samentrekken van alle burgerlijk-militaire krachten tegen het russisch communisme. De Kerk kon niet anders dan zich scharen aan de zijde dezer nationale beweging. Zij werd daartoe gedreven door het elementair gevoel van zelfbehoud, door het vaderlandsch en godsdienstig karakter eigen aan de beweging, en door het feit dat geen enkele andere uitkomst mogelijk was. En nu, meer dan ooit, is het voor de Kerk een plicht in dezelfde houding te volharden. Immers 'heden ten dage is er voor Spanje geen andere hoop meer om den vrede en rechtvaardigheid te heroveren en alle goed, dat daar uit voortvloeit, dan door een overwinning van de nationale beweging. En dit is misschien nu nog meer waar dan in het begin van den oorlog, omdat het andere front, ondanks de pogingen van de regeeringspersonen, geen enkelen waarborg biedt ten opzichte van de politieke of sociale standvastigheid.' Daarna, als in een tweeluik, vergelijken de bisschoppen beide strijdende kampen. Aan de eene zijde de communistische Revolutie, die als een collectieve waanzin in het roode Spanje woedt. Zij heeft zich plichtig gemaakt aan een totnogtoe ongehoorde wreedheid, door de statistieken en duizenden ooggetuigen en photos bevestigd. Zij heeft op onmenschelijke wijze haar vijanden gemarteld; erger dan ooit barbaren het deden, heeft zij de oude cultuurmonumenten van Spanje verwoest; zij heeft alle menschelijke rechten met de voeten getreden, en al wat Spaansch en christelijk was, heeft zij getracht met een satanischen haat uit het hart van het volk te roeien.
Daartegenover staat de nationale beweging die de overgroote meerderheid van het Spaansche volk in zijn rangen telt, en het wezen zelf van de Spaansche ziel wil redden van den ondergang. Zij kende de edelmoedigheid van de hoogste offers voor Kerk en volk; zij mag bogen op martelaren 'in den waren en heili- | |
[pagina 85]
| |
gen zin van dit woord' waarvan Z.H. Pius XI sprak; zij verzekert overal waar ze zegeviert de orde en de godsdienstige vrijheid. 'Dit doet ons hopen op een rechtvaardig en vredig bewind in de toekomst. Wij wagen het niet, die toekomst te voorspellen. De moeilijkheden zijn ontzettend groot: de verslapping der maatschappelijke banden, de zeden van een bedorven politiek, de miskenning der burgerplichten; de onvoltrokken vorming van een gaaf katholiek geweten, de verdeeldheid der geesten in de oplossing der groote sociale problemen; de verdwijning van duizenden wreed vermoorden uit de keur van mannen, door hun beroep en vorming bestemd mede te werken aan den nationalen heropbouw; de buitenlandsche ideologie die zich stelt tegenover het Staatsbegrip en tracht dit los te maken van de christelijke gedachte en de christelijke invloeden: - ziet daar de ontzaglijke moeilijkheden, die overwonnen moeten worden om een nieuw Spanje te enten op den stam van ons oud verleden en door de sappen van dat verleden gevoed. Maar als eenmaal het geweldig en vruchtbaar offer dat gebracht is zal zijn voltooid, mag men de gerechte hoop koesteren, dat de ware nationale geest terug zal keeren. Geleidelijk zal men hem herwinnen door een wetgeving waar de christelijke beginselen op het gebied van cultuur, moraal, maatschappelijke rechtvaardigheid, eer en den verschuldigden eeredienst aan God, den inslag zullen geven. Dat God in Spanje het allereerst gediend worde, is de essentieele voorwaarde, opdat de natie waarlijk goed gediend zij.' Het laatste gedeelte vat den Brief beantwoordt een reeks opwerpingen die ook bij ons vaak voorkomen, en zelfs vele katholieken beïnvloeden: de Kerk heeft den Staat aangevallen; de Spaansche clerus was te rijk; de Kerk heeft haar lot aan dat van een partij gebonden; Zij heeft als altijd partij gekozen voor de rijken tegen de armen; Zij heeft zich verkocht aan het fascismeGa naar voetnoot(1); Zij is medeplichtig aan de gruwelen door het leger van Franco gepleegd; Zij heeft de Basken in den steek gelaten en wil dezen verdrukken; Zij was steeds vreemd aan het Spaansche volk dat zich van den rijken en hebzuchtigen clerus heeft afgewend. | |
[pagina 86]
| |
Over de ingewikkelde baskische kwestie uiten de bisschoppen zich met de volgende woorden, waarvan èn de kieschheid èn de beginselvastheid aan den lezer niet zullen ontsnappen: 'Enkele woorden nog over het vraagstuk van het Baskisch nationalisme, zoo weinig gekend en valsch voorgesteld en waarvan men een wapen smeedde tegen de nationalistische beweging. Wij wenschen hier onze diepe bewondering uit te drukken voor de burgerlijke en godsdienstige deugden onzer Baskische broeders. Wij zijn diep getroffen door het vreeselijk lot dat hen treft en dat wij als het onze aanschouwen, want het is het lot van het vaderland. De verblindheid van hun leiders op het beslissende uur der geschiedenis heeft Ons smartelijk gestemd. Maar Wij keuren het ten strengste af dat zij niet geluisterd hebben naar de stem van de Kerk, en toegelaten hebben datgene waartegen de Paus in zijn wereldomzendbrief over het communisme waarschuwt: 'De opruiers, die niet zoo talrijk zijn, nemen de twisten (onder katholieken) te baat, die ze aanhitsen en ze ruien ten slotte de katholieken tegen elkander in onderlinge veeten op... Zij die medewerken om de oneenigheden onder de katholieken te verscherpen, nemen een verschrikkelijke verantwoordelijkheid op zich jegens God en jegens de Kerk... Het communisme is innerlijk verdorven en men kan niet toestaan, dat zij, die de christelijke leering willen redden, met deze dwaling samenwerken op welk gebied ook. Hoe hooger de gewesten, waar het communisme binnendringt, staan door de overlevering en de verhevenheid van hun christelijke beschaving, hoe driester de haat der godloozen zich zal uiten om hen te vernielen.' Wat de zgn. overdreven rijkdom van den Spaanschen clerus betreft, daarop antwoordt de brief met deze enkele regels: 'De roepingen in de verschillende seminaries in Spanje zijn als volgt verdeeld: totaal der seminaristen in 1935: 7.401; aristocraten 6, rijken met een kapitaal boven 10.000 pesetas 115; arm of bijna arm 7.280'. In het besluit wendt zich het Spaansch Episcopaat tot de bisschoppen van de wereld en vraagt hun de waarheid over Spanje, waarvan het getuigt overal te verkondigen: 'Legt de laatste hand aan Uw werk van behulpzaamheid door Ons den steun van de waarheid te schenken wat de gebeurtenissen van Spanje betreft. Non est addenda afflictio afflictis; bij het leed dat Wij droegen over onze beproeving kwam namelijk nog het feit dat onze smarten niet begrepen worden, En erger nog, dat ze door de leugen vergroot werden, door laster en door een willekeurigen uitleg der feiten. Men liet Ons de eer niet als slachtoffers beschouwd te worden. Recht en rede werden evenveel geschat als het onrecht en de drogredenen zoo groot, dat de wereld in den loop der tijden nooit zooiets aanschouwd heeft. Men hechtte evenveel geloof aan | |
[pagina 87]
| |
het gesubsidieerd dagblad, aan het schaamteloos tijdschrift en aan het schrijven van een plichtverzakenden Spanjaard, die over gansch de wereld den naam van zijn vaderland door het slijk heeft gesleurd, als aan de stem der prelaten, aan de conscientieuse studie van een moralist, of aan het waarachtige relaas van een reeks feiten, die de menschelijke geschiedenis te schande maken. Helpt Ons de waarheid te doen kennen. De rechten der waarheid zijn onschendbaar, vooral wanneer het de eer van een volk, het prestige der Kerk, het heil der wereld betreft. Helpt Ons, door den inhoud van dezen brief te doen kennen, door te waken over de pers en de katholieke propaganda, door de wanbegrippen der onverschilligen en van de vijanden te verlichten. De vijand heeft het onkruid in overvloed uitgezaaid. Helpt Gij ons het goede zaad met volle handen verspreiden.' En alvorens den brief te onderteekenen, groeten de 48 Spaansche prelaten de bisschoppen van de wereld met den groet der eerste christenen wanneer dezen het relaas van de martelingen hunner medebroeders naar de andere kerken stuurden: 'Wij schrijven uit Spanje, onze overleden en afwezige broeders herdenkend, op het feest van het Allerkostbaarst Bloed van O.H.J.C., den 1en Juli 1937'.
* * *
Tolle et lege: neem en lees, dit weze ons besluit. Overal heeft de Kerk dezelfde vijanden, en wat in Spanje onze katholieke broeders trof, kan ook ons overkomen, indien we uit dezen leerzamen Brief de lessen niet trekken die hij zoo overvloedig inhoudt. En wij willen, om te eindigen, de aandacht van onze lezers enkel op deze beschouwing vestigen. De Spaansche bisschoppen leggen er op vele plaatsen van hun schrijven den nadruk op, dat wat hen naar de nationale partij gedreven heeft, haar dubbel karakter is van Spaansch- en katholiek zijn. Dat waarin de Spaansche bisschoppen het eenige redmiddel zien tegen den verwoeden aanval van het onmenschelijk communisme, weze voor ons, Vlamingen, het voorkomend middel tegen hetzelfde gevaar dat ook ons bedreigt. En zooals de Spaansche bisschoppen hun volk willen redden door het weer Spaansch en katholiek te maken, is het voor ons een essentieele plicht de Vlaamsche katholieke ziel van ons volk tegen alle verzwakking en verbastering met alle middelen te beschermen: dat weze voor ons de fundamenteele en positieve vorm van onze anticommunistische actie, ons door Pius XI in zijn wereldbrief Divini Redemptoris aanbevolen. |
|