Streven. Jaargang 3
(1935)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 628]
| |
Hedendaagsche Romankunst
| |
I.Aan volgende overtuiging ongeveer beantwoordt de levenshouding, welke in de vier realistische romans duidelijk wordt: 'Het leven is hard en broos. Elk druppeltje genot dient duur betaald; onder | |
[pagina 629]
| |
het uiterlijk fatsoen der menschen zit zooveel boosheid verborgen, zooveel verrotting maakt van elk leven een instorting!' Aanleiding tot zulke overtuiging zien wij, ook buiten onzen crisistijd, velerhande: het probleem van het lijden en dat van het kwaad laten geen mensch los die zich eens vangen liet; hun gruwelijkste vorm is het probleem van de hel, waar Péguy onder zuchtte. Onze realistische schrijvers nu aanvaarden die problemen zonder ze te willen oplossen. Eén met het gepijnigd en zich vernietigend menschdom, doen zij hun artistieke zending er in bestaan, dat zij die pijnen en zonden, rillend en walgend misschien, mee laten doorleven. En instinctmatig zoeken zij de vreeselijkste, de meest eigenaardige, de meest schokkende gevallen; die zij, met een geraffineerde perversiteit welke zij kunst noemen, vreeselijk, eigenaardig, schokkend voorstellen. Zij ondergaan, en laten ondergaan, den vloek die weegt op de aarde. Nu is zulke houding, indien men de zonde door de genade niet overwinnen laat, de smart door de hoop, agnostisch en antichristelijk. Consequent echter lijkt ze ons, bij veel schrijvers, niet volgehouden; ze is alleen literair. Maar dan scheidt de schrijver de literatuur af van het leven; en de literaire pose stelt hij boven den levensplicht: goed doen, geen ergernis! En zulke verafgoding van de kunst, ethisch onaannemelijk, haalt haar, ook als kunst, eenvoudig neer. Wie, te midden van dreiging en mysterie, huiverend staat, blijft vèr van de schoonheid: het hoogste der natuurlijke godsgeschenken; - en wie de zoogenaamde schepping van schoonheid tot een voorwendsel maakt van bandeloosheid, bedriegt vooreerst zichzelf: ook waar het kunst geldt. En het resultaat? Met veel talent en zorgvuldig geschreven, kunnen realistische werken volkomen geslaagd heeten. Een schoonheid, die echter niets dan de weerspiegeling van de echte schoonheid is; de engel van de duisternis die zich voordoet als de engel van het licht!... Toegeven aan zinnelijkheid en driften is daarbij altijd gemakkelijk; mode-arbeid maakt licht indruk; en het komt ons voor dat geen van deze vier realistische romans, hoeveel knapheid, zorg en talent zij ook mogen suggereeren, zich boven den tijdgeest of de zinnelijke laksheid tot de ware schoonheid verheffen.
Een veel moeizamer kunst, die van het idealisme. Het mag de werkelijkheid niet ignoreeren, het moet ze doordringen met hopen en eindeloosheid!... Niet meer een stijlprocédé; niet onmiddellijk meer en schuwen van storende bijzonderheden en prikkelende beschrijvin- | |
[pagina 630]
| |
gen...: de idealist schuift, achter zijn arbeid, een levensaanschouwing met geluk doorstraald; daar is blijdschap, vrede, verheffing. Hij beseft het belang van de zedelijkheid en hij ziet zijn zending: wat geluk moet hij brengen en wat eeuwigheid; - in dezen zonnestraal staat alles weer glanzend; spontaan verrast hem de zuiverste schoonheid. Een moeizame kunst: alleen donkere tunnels verschaffen toegang tot het land der verrassingen. Voor de pijnlijkste problemen vergt zij niet alleen een abstracte, onveranderlijk geformuleerde oplossing; - een daadwerkelijke kracht ook, die elken struikelsteen uit den weg ruimt en elk gevaar trotseert. In dezen somberen tijd vooral, wanneer idealiseerende schrijvers oprecht hebben gearbeid: nog draagt hun kunstwerk dikwijls de sporen van een soms geweldige worsteling. Haar hoogtepunt bereikte de idealiseering nog niet: uit de beklemming wringt zij zich maar half los... reeds die halve uitslag is ons een dierbare belofte. | |
II.Twee eerstelingen; een jongensweeshuis en een pension, beide met verscheiden typen en verwikkelingen: als zoodanig passen Jongens in 't Gesticht en Pension Vivès bij elkander. Fonteyne heeft zijn werk handiger geconstrueerd dan Vankrinkelen, bij wien verscheiden hoofdstukken anecdotisch aandoen; maar Vankrinkelen schrijft krachtiger en kleuriger. Twee boeken van verwildering, opstand en cynisme. Vol namelooze verdrukking, wreedheid en ploertigheid, vol barbaarsche opstandigheid, haat en ellende, het jongensweeshuis dat Vankrinkelen voor stelt. En het ergste van alles: de schrijver maakt er literatuur van... Wij ontkennen zijn verontwaardiging niet, noch zijn sympathie voor die misdeelden - hoe kón het ook anders? - maar hij beleeft pret aan zijn grove anecdoten, met zijn wreedste momenten bereikt hij knaleffecten, de typen van zijn jongens verdwijnen achter hun buitensporigheden... Een rauw boek, waarvan de brutaliteit de warmte eenerzijds heeft geweerd; anderzijds de ware kunst onmogelijk heeft gemaakt, waar deze psychologisch moet uitdiepen, harmonisch verbinden en zuiverend vereenigen. Maar Pension Vivès is een veel droeviger geval! Een quantitatief en qualitatief maximum van egoïsme, zwakheid en zonde, brengt de schrijver in zijn pensioen bijeen. Dood e nzelfgmoord; ongeoorloofde trekkingen en hoereeren; dronkenschap, twist, schandaal, terging. | |
[pagina 631]
| |
scheiding van man en vrouw, van ouders en familie: alles geschiedt vanzelf; en alles praat de schrijver goed, in een dronkemanaphilosophie goddank, als was het een fatum voor eenieder van dit ontgoocheld gegeslacht (passim, vanaf blz. 147; vooral blz. 159). Een boek voor gevormde lezers mag men, mits toegeeflijk te zijn, Jongens in 't gesticht noemen: daar is talent, kracht, poëzie, en (hoe twijfelachtig ook) een zeker optimisme (zie vooral blz. 184-194); Pension Vivès verdient geen anderen naam dan: EEN SLECHT BOEK.
EEN SLECHT BOEK EVENEENS, dat van R. Bergen, Het Jeugdavontuur van Leo Furkins.Ga naar voetnoot(1) De vijftienjarige Leo Furkins heeft, aangetrokken door een volwassen vrouw, in zijn vader een mededinger ontdekt... 'Wroeging...?' zegt de dertigjarige, 'Neen! wroeging ken ik niet!' (blz. 142, Cfr. blz. 41 en vlgd.); maar hij heeft zijn vader vermoord, en sindsdien schijnt hij, willekeurig en wreed, bijna stuurloos... Vroege verdorvenheid en herediteit, pose en cynisme, teederheid en koele redeneering, Nietzsche (blz. 42) en Dostojewski (blz. 38-39, 41); van dat alles heeft de schrijver, met een scherpziend oog en in een kalm afgewogen stijl, een knap verhaal gemaakt... overvol van subtiele perversiteit. Van eigenlijke diepte en schoonheid kàn geen spraak zijn: een vèr epigoon van Dostojewski neemt àlles van hem over, behalve zijn stralend oog op de algeheele realiteit; hij verletterkundigt hem. Na zulke zwoelheid is het bijna een verlichting, Doppen van Marcel Matthijs ter hand te nemen. En toch!... Leo Vercruysse, een mijnwerker, wordt afgedankt. Na hoogten en laagten vindt hij er genegen in, dat zijn vrouw, door prostitutie, hemzelf en de kinderen onderhoudt... Commentaar is hierbij overbodig; dit alleen: de schrijver heeft het leven van den mijnwerker, aan de buitenzijde, vrij goed onderzocht; zijn stijl doet grof. hrd, balddadig aan, evenals de werkman en zijn lot... Maar hoe kunnen de oogen van een katholiek geloovige zoozeer voor alles, buiten de algeheele verwording, gesloten blijven?
Deze vier romans zijn, in alle opzicht, ongelijk van waarde. Vankrinkelen en Bergen hebben wellicht het meest talent; Jongens in 't Gesticht en Doppen lijken ons, hoe grof ook, nog kerngezond, - maar Pension Vivès en Leo Furkins moeten, zonder meer, verboden lectuur | |
[pagina 632]
| |
heeten. En alle vier staan deze werken in het teeken van de onfatsoenlijkheid, verwildering, verbijstering; waarbij alle goedheid, schoonheid, waarheid zelfs, worden neergehaald... Zulke kunst vernietigt de samenleving en zichzelf. | |
IIIDe psychologie van den werklooze: veel meer geschakeerd dan in de grove schets van Marcel Matthijs, vinden wij haar, door H.M. van Randwijk, in Burgers in Nood uitgewerkt. De psychologie van Willem Vetdoorn niet alleen, die, naar den bitter-ironischen titel van elk der drie deelen, 'gaat stempelen, stempelt, nog stempelt'; ook die van zooveel andere bedreigden en getroffenen: Frans Lemmen, Arie Bresler, de familiën Hakman, Schefferly, Branderhorst. En tegenover hen zien we de klein-levende burgers van de villawijk Vreedorp; maar de jonge hulpprediker Herman Braans maakt zich van hen los: hij gaat onder de arbeiders wonen, hij zoekt hun zedelijke verheffing. Nu kan men, met recht, aan den schrijver een gemis aan synthetische kracht verwijten: geen sterke adem doorvaart zijn vele, meestal keurige en kleurige tafereeltjes; en zijn fijne natuur-teekeningen vormen geen alles-voedende atmospheer. Steeds meer echter bekoren ons zijn warm hart en zijn niets ontziend idealisme: dwars door het verschrikkelijkste van het probleem heen, zoekt hij de oplossing in een vernieuwing van de (Protestantiche) Kerk zelf (cfr. blz. 137-139, 141, 237 en, passim, elders)... Een waagstuk; want het Protestantisme biedt zoo weinig vastheid en eenheid: vandaar de vele 'misschien's' en 'wellicht's', die de houding als weifelend voorstellen. 'wellicht hebben we beiden gelijk' (blz. 133), zegt ergens een nieuwerwetsche aan een ouderwetschen dominee; en ze ronken een sigaar en een sigaret... Met veel minder aarzeling en tasten kunnen wij, Katholieken, dit nazeggen: een vernieuwing van den christelijken geest en van de christelijke liefde is noodig; met een nieuw geloof en dankbaar deemoedig moeten de menschen, in het lijden, Gods straf leeren zien en Gods loutering die de wereld vernieuwt (cfr. 77-81, 86, 115, 156, 246-247 en, passim, elders)... En wanneer zulke les ons door een Protestant gegeven wordt, dan aanvaarden wij ze waardeerend, ja bewonderend. Met dat alles blijve Burgers in Nood, om een paar bijzonderheden en om zijn protestantschen geest, volwassen lezers voorbehouden. | |
[pagina 633]
| |
De psychologie van den werklooze: ook bij Anton Van de Velde is zij schering en inslag. Want in tegenstelling met zijn fantastische tooneelwerken en kinderboeken, wil Het Hart vecht een zakelijk geschreven roman zijn: de oplossing van veel bittere ervaring tot een uiteindelijk optimisme. Het is de geschiedenis van Jan Gerrits en zijn vrouw Greet: hij een artist, zij een vrome huisvrouw en moeder van een steeds talrijker kroost; samen een Antwerpsch paartje dat zich dapper door het leven slaat. Niet zonder tegenspoed, werkloosheid, schrijnend gebrek en onontkoombare verbittering. Maar daar is liefde, fierheid, en - bij de vrouw - godsvrucht. Dank zij de vrijgevigheid van oom Judo - het is nooit te laat om goed te doen! - komt alles terecht. Een boek van strijd en overwinnen; ons, in dezen tijd, om inhoud, geest en schrijver, alleraangenaamst!... Wel lijkt de dosis satire en sarcasme té aanzienlijk; wel legt de tegenstelling van het ééne gezonde paar met de massa caricaturen er de strekking iets te dik op; wel heeft het optimisme, zooals de schrijver het voorstelt, zich aan alle verbittering nog niet ontworsteld; - maar de artist Jon (een andere Van de Velde) incarneert zooveel licht fantastische heldhaftigheid; zijn Greet zooveel vrouwelijke teederheid, werkelijkheidszin en kracht: dat beiden niet alleen bewondering, ook navolging wekken. Met een vechtend hart wil de lezer eveneens zijn geluk veroveren. Ook literair mag men, niettegenstaande eenig voorbehoud, het werk niet onderschatten. Het is geen boek van rustige bezonkenheid, lichtend van ernstig-diepe overtuiging en zuiver geluk poëtisch uitstralend: op de inwendige hoedanigheden, hoe echt ook, haalt het de uitwendige schittering, waarbij virtuositeit en donquichottisme te weinig ontbreken. Maar nogmaals: de goochelaar met sarcasme en teederheid, fantazie en werkelijkheid, eigen taal en modern cosmopolisme, heldhaftigheid en panache, komt ons zoo talentvol voor en tegelijk zoo manhaftig; dat wij hem slechts wat meer kalmte en bezinning toewenschen... Dan schept hij stellig zijn meesterwerk nog, onder vele romans van dezen tijd, HET meesterwerk!...
Stad en land, de vrede van het land tegenover de jacht van de stad, voeding en gezondmaking tegenover uitputting en ontreddering: op dat thema schreef Ernest Van der Hallen zijn verrassend frisschen en poëtischen roman, De Aarde roept. Een jonge Hongaar Hruska gaat, met een opstandig student Horatius, op den buiten boeren. Het lukt; want boer Leander, de weduwe Lene en haar zoon Jan zijn van | |
[pagina 634]
| |
de partij... Dan komt de cellist van het café AsturiaGa naar voetnoot(1), een verloopen Duitsch burggraaf; dan een ingenieur; dan anderen... Horatius houdt het niet vol; Hruska, lang reeds teringlijder, sterft; maar Lene trouwt met den cellist; de ingenieur wordt leider; de colonie zal voortbestaan. Met hoeveel aandacht, toewijding, eerbied ging de schrijver net landleven na, dat hij, min of meer in Coolenschen stijl, als met een symphonie van gedempte geluiden, gedurig anders en altijd even rustig voorstelt: verlokkend, voedend, bevredigend, genezend, inspireerend...! Al zijn krachten en vermogens lijkt hij op sprong te hebben gezet: hij wilde een roman die het landelijk thema echt hooren liet; om zijn edele bedoeling en om zijn artistiek bereiken verdient Ernest Van der Hallen dubbel, onze waardeering en onzen dank. Mits een paar reserves. Wat dat Hruska en Horatius, in zulke omstandigheden, zouden slagen, lijkt ons te idyllisch om waar te zijn. 'Boer Leander en Lene', zal men ons antwoorden... Ja, maar men voelt dat die er bij gewild zijn, evenals het huwelijk van den cellist en de komst van den ingenieur. Door heel het opzet en heel de uitbreiding hoort men (Ernest Van der Hallen zoeke in dit woord niet de minste toespeling) een licht dwependen toon. De aarde roept zooals de schrijver wil dat ze roepen zou; haar werkelijke roep klinkt, bijna dezelfde, toch iets zwaarder. Doch dit neemt de groote verdiensten niet weg: de schrijver overtrof zichzelf.
De drie idealistische romans - het baanbrekend werk van drie mooie talenten - dragen, elk op eigen wijze, sporen van onvolkomenheid. Van Randwijle komt ons, in zijn uitkomst, te aarzelend voor; Van de Velde in zijn gang te jachtig en in zijn taal te composiet; Van der Hallen, in zijn opzet en toon, te onwerkelijk verdroomend. Toch verheugen wij ons om hun richting en hun bereiken: zoo gaan we naar de opstanding, en dit is een waardevol begin... |
|