Streven. Jaargang 3
(1935)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 607]
| |
Karakterkunde
| |
[pagina 608]
| |
jaren doceert R. ALLERS die wetenschap, in volledige harmonie met het katholieke geloof, aan de Universiteit te Weenen. Als katholiek geneesheer brengt hij de vaststaande gegevens samen en verwerkt ze tot een eigen systeem. Ook aan de Universiteit te Innsbruck houdt ROHRACHER, als Privatdozent, kolleges over karakterkunde. | |
Oorsprong.1) Philosophisch.Het is niet gemakkelijk bondig aan te tonnen, hoe de philosophie het hare er heeft toe bijgedragen om den wetenschappelijken arbeid te richten op de karakterstudie. De diepere grond ligt in de volledige tegenstelling tusschen de vroegere scholastische philosophie en een nieuw systeem, opgebouwd door Nietzsche, Klages en Prinzhorn, en dat onmiddellijk op de karakterkunde uitliep. Op die radikale scheiding tusschen de oude scholastiek en de nieuwe richting kan niet genoeg gedrukt worden. De karakterologen staan werkelijk aan de antipoden van de scholastiek. Kant's philosophie ondermijnde heel de metaphysica; Klages aanzag elke abstraktieve kennis als ijl en zinledig, en kende alleen waarde toe aan het konkrete. Nu de algemeene begrippen geen beteekenis meer hadden en dus buiten het veld onzer kennis vielen, bleef alleen nog de studie over van het sterke, levende, geïndividualiseerde. Het algemeene abstrakte 'ens ut sic' van de scholastieken ruimde de plaats in voor het konkrete individueele wezen. Karakteristiek voor de nieuwe denkwijze is dat zij zich bij voorkeur toelegt op de studie van geniale en uiterst rijk-begaafde persoonlijkheden. De reden daarvan ligt voor de hand: men weet van hun leven heel wat meer dan van het doen en laten van den gewonen mensch; waarbij nog komt - hetgeen heelemaal past in het systeem - dat het leven dier genieën geen opeenvolging is van koel-beredeneerde en afgemeten daden maar de spontane uiting van een naar buiten groeien van onbewuste rijke zielediepte. | |
2) Physisch en psychisch.De eersten, die in deze nieuw-georienteerde denkwijze veelbelovende werkmogelijkheden zagen, waren medici. Het lag trouwens heelemaal in de lijn van hun vak, zich met het konkrete levende lichaam bezig te houden. Steunend op een hechten experimenteelen ondergrond | |
[pagina 609]
| |
poogden zij ook de psychische en geestelijke eigenschappen van den mensch te achterhalen. Dat hun pogingen niet ijdel waren, bewees het feit, dat zich met den dag de veelzijdige afhankelijkheid der psychische en geesteseigenschappen van de lichamelijke konstitutie steeds sterker aan hen opdrong. Dr. KRETSCHMER was hierin een baanbreker. Professoren uit alle landen interesseerden zich aan zijn werk, en brachten een materiaal van ongeveer 4000 afzonderlijke karakterstudies bijeen, waarin de korrelaties tusschen karaktereigenschappen en lichaamsbouw in het licht werden gesteld naar Kretschmer's typologie. Hiermee was een soliede grondslag voor de nieuwe wetenschap gelegd. Professoren in de geneeskunde trachtten hun onderzoekingen verder door te zetten en poogden over te gaan van lichamelijk naar psychisch en geestelijk gebied. Het duurde niet lang of ook verschillende psychologen bewerkten naar hun eigen methodes het door Kretschmer verzamelde feitenmateriaal. Zoo heeft b.v. KULPE zijn onderzoekingen gedaan volgens zuiver-psychologische methodes, en zijn gegevens werden in het instituut van Kroh vergeleken met de door Kretschmer bekomen resultaten. Overal wordt er gewerkt om dat feitenmateriaal te doen aangroeien en zoo tot onaanvechtbare uitslagen te komen. | |
De resultaten.Steunende op philosophie en geneeskunde, heeft de karakterkunde zich een weg moeten banen. De uitgekozen philosophische grondslag deugde dikwijls niet; geen wonder dan indien wij hier dwalingen en nutteloos ballast aantreffen. Maar wij moeten uit ieder systeem, zij het philosophisch nog zoo valsch, die wetenschappelijke aanwinsten kunnen ophalen, die de karakterkunde zelf vooruithelpen. Het zou inderdaad van een zeer enge, vooringenomen geest getuigen, aan dat verovorde goud alle waarde te ontkennen, omdat het komt uit een ruwe en waardelooze ertsmassa. De modenre karakterkunde moge zeer veel ontleend hebben aan Nietzsche en aan Klages, toch zullen enkele voorbeelden hier onmiddellijk aantoonen dat de valschheid der systemen de doeltreffendheid der onderzoekingen, die ze bevrucht hebben, heelemaal niet aantast. Al de karakterologen namen het als stelregel aan in hun systeem geen oordeel te vellen over de moraliteit van de konkrete daad. Bij 't eerste zicht kan ons dat voorkomen als een toegeven aan Nietzsche's leer, die alle moraliteit loochent. In feite echter ligt de rede hiervan | |
[pagina 610]
| |
elders. Men heeft veeleer de noodzakelijkheid ingezien, eerst alle beweegredenen en intieme bedoelingen in hun samenhang te kennen, vooraleer een zedelijk oordeel te vellen. Hoe komt het, dat zoovelen houden aan Nietzsche's gekende leer over 'den wil tot macht, zelfbehoud en gemeenschap'? - Om de eenvoudige reden, dat die grondtendenzen bij elken mensch bestaan, en men ze beter heeft leeren kennen. Ten slotte wordt overal de nadruk gelegd op de totaliteitsgedachte, op de gansche persoonlijkheid in tegenstelling met de vroegere ontleding van afzonderlijke uitingen of gedachten. Men wil het geheel op afstand zien en de elementen leeren beoordeelen in het komplex der gansche ontwikkeling. De ontledende methode wordt evenwel niet heelemaal over boord geworpen. In welk verband met elkaar staan het lichaam en de minder stoffelijke hoedanigheden en krachten bij den mensch? De vraag stelde zich steeds, heel bijzonder voor den geneesheer. De karakterkunde onderzocht ze. 't Is een nu duidelijk gebleken feit, dat alle eigenschappen die van het temperament worden afgeleid, met den lichaamsbouw samenhangen, zelfs de psychische vermogens als verbeelding, phantasie, geheugen. A1 hetgeen wij bij den mensch tusschen het zuiver-lichamelijke en het zuiver-geestelijke aantreffen, staat in veel inniger verband met het lichaam dan de meesten het vermoeden. Hier leidt men deze thans algemeen gehouden wet af dat de zes eerste levensjaren, de jaren dus, die alle verstandelijke ontwikkeling voorafgaan, 'n diepgaanden invloed uitoefenen op de latere karaktervorming en levenshouding.
Al dadelijk begrijpt men de zware verantwoordelijkheid van ouders, opvoeders, en allen die zich met kleine kinderen bezig houden; weezen, stiefkinderen, onwettige kinderen, kortom allen die eenigszins onder een minderwardigheidsgevoel lijden, vooral indien ze samen leven met broers en zusters, dienen met de grootste zorg opgevoed te worden. Het mag wel als een der heerlijkste gevolgen van de vaststellingen der karakterkunde aangezien worden dat er tegenwoordig zoowat overal inrichtingen bestaan, die zich zulke kinderen bijzonder aantrekken. De levensomstandigheden waarin het kind opgroeide, laten in het verdere leven zeer diepe sporen achter, als ze op positieve waarden gericht werden. Dikwijls krijgen deze waarden (b.v. | |
[pagina 611]
| |
religieuse) plotseling opnieuw kracht en bezieling, ook al werden ze gedurende meerdere jaren verwaarloosd. Van den anderen kant zal men de beteekenis van dergelijke bevindingen, die hier en daar uit de karakterkunde opduiken, niet overdrijven, want ze blijven nog altijd gebrekkig en veelal voorloopig. Ze kunnen eenigszins vergeleken worden met krukken, die onze kennis ondersteunen moeten, in eigen ontwikkelingsgang, waar de machtige impuls en drijfkracht eener groote liefde en overgave, als die van een moeder, apostelhart of geniaal leider, ontbreken.
Voorzeker eene afdoende verklaring van de hoogere geestelijke functies, zal men niet vinden in lichamelijke of physiologische grondslagen. Nochtans moet het b.v. als een uitgemaakte zaak gelden, dat de erfelijkheid het hare bijdraagt in het ontstaan en de ontwikkeling der psychische eigenschappen. Men is dus wel genoodzaakt, hier een lichamelijk korrelaat aan te nemen. Als dit waar is, mag men die hypothese, volgens dewelke hoogere geestesuitingen en -tendenzen zich naar het lichaam, en wel bepaaldelijk naar dezes struktuur plooien, zoo maar niet zonder meer uitschakelen. Op een voor ons nog mysterieuse wijze, houdt dus de physische onderbouw met het ontstaan van bepaalde neigingen en begaafdheden, wel degelijk verband. Anderzijds heeft G. PFAHLER in zijn 'Vererbung als Schicksal' klaar uitgewerkt, dat er zich geen erfelijk organismencomplex voordoet, dat noodzakelijkerwijze op ethisch gebied ongunstige eigenschappen als gevolg zou hebben; de mogelijkheid van ethische vorming blijft volslagen verzekerd, en kan nooit, binnen de grenzen van het normale, door een hereditair onverbiddellijk noodlot overstemd worden. De ontplooiïng der geesteseigenschappen gehoorzaamt aan dezelfde groeiwet als het lichamelijk organisme: de physische korrelaten eener dikwijls herhaalde functie, ze weze lichamelijk of geestelijk, hypertrophieeren; die eener weinig gebruikte atrophieeren. Hetzelfde mag worden beweerd van de overige karaktereigenschappen. Iedere psychische aanleg wint aan kracht door herhaald gebruik en werking. Wel blijft de amplitude der karakterschommelingen vrij beperkt: volgens vaststaande resultaten van het wetenschappelijk onderzoek, alsook volgens algemeen-menschelijke ervaring, mag het hoogstwaarschijnlijk heeten, dat het karakter tamelijk onveranderlijk vastgelegd is in het psychisch substraat van het individu. Nochtans blijft, vooral | |
[pagina 612]
| |
naar de opvatting van R. Allers, eene, zij het ook beperkte, veranderlijkheid van het karakter onder den invloed der zuiver-geestelijke vermogens (verstand en wil) als vanzelfsprekend. Om nu, in verband met de bevindingen der karakterkunde, én draagwijdte én begrenzing der wilsvrijheid te begrijpen, kan men ze best vergelijken met het menschelijk oog. Van nature uit tracht het onbelemmerd en vrij zooveel mogelijk te omvatten: heerlijke vergezichten over rijzende bergtoppen of wijduitgolvende oceanen. Nochtans, wil het één bepaald konkreet voorwerp nader onderzoeken, dan moet het zich tot die eene zaak beperken. Ook de wil is meer begrensd dan men wel eens meent. | |
Hooger op.Men kan het ten slotte wagen, hooger op te stijgen door over te gaan van het biologisch en psychologisch onderzoek der feiten naar een meer theoretischen en speculatieven uitleg van het zuiver-geestelijke, in zoover nochtans dit laatste in verband staat met deGa naar voetnoot* lichame- | |
[pagina 613]
| |
lijke en psychische komponenten. Zoo evenwel dat men dan steeds bezorgd blijft om het geruststellende uitzicht op de wetenschappelijk vaststaande experimenteele bevindingen omtrent de lagere functies te bewaren. Op dit verhevener gebied, waar de horizonten zich wijder uitstrekken en waar men zich minder gebonden voelt aan experimenten, is de leer van den Weenschen psycholoog R. Allers toonaangevend. Hij laat het geestelijk element in het karakter sterker op den voorgrond treden dan de physische en de psychische elementen. Het katholicisme stelt Allers vaak in staat, de bevindingen van lijn wetenschappelijke vorschingen op zeer gelukkige wijze aan te vullen. Intusschen wordt op zuiver-philosophisch gebied, gretig uitgezien naar een nieuwe anthropologie, die de vaststaande resultaten der karakterkunde tot hun recht laat komen en tevens nieuw licht werpt over deze pas-veroverde brokstukken van het menschdijk weten, door ze, als nauw-omlijnd onderdeel, in een uitgebouwd systematisch geheel op de gepaste plaats onder te brengen. |
|