Streven. Jaargang 3
(1935)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 456]
| |
Domenico Giuliotti
| |
[pagina 457]
| |
'Doch wie Giuliotti goed kent en den weg tot zijn hart ontslo' ten vond, weet dat zijn geschreven werk slechts een enkele schijfje is der vrucht: en waarschijnlijk niet eens 't meest substantieels. Hetgeen Giuliotti zijn vrienden geschonken heeft - en ook aan geheel of bijna onbekenden - door intieme gesprekken en door middel van brieven, is oneindig veel meer, dan wat hij aan allen geschonken heeft door zijn boeken. Er is in hem iets van den pre-Guthenbergiaanschen apostel, die de ziel wil leeren kennen uit de oogen, en voor uiteenloopende naturen zijn bewijsvoeringen, beeldspraken en vermaningen wil aanpassen. En dan wordt hij, die op verstrooide menschen den indruk maakt van een verstrooiden heereboer, opeens een engelachtige verleider, die met vurige woorden de lauwheid of domheid van anderen achterna zit tot in hun verste schuilhoeken. De trage herkauwer verandert in een Etna en wee hem, die zich met onbedekt hoofd onder de steenen-regen waagt. Doch deze weer in werking tredende vulcaan is in staat behalve het dreigend gerommel, ook de warmte der liefde te schenken en op den vernielingsweg van zijn leven, de duurzame bloemen der intellectueele liefde te doen ontspruiten.'
Toen zij beiden soldaten van Christus geworden waren, togen zij gezamenlijk aan den arbeid. In hun geestesverrukking over het veroverde geluk - Giuliotti is immers ook een teruggekeerde - trokken zij te velde tegen allen, die dat heil tegenwerkten; tegen de lauwen, de huichelaars, de valschaards, de Godloochenaars, di lasteraars en gierigen, kortom tegen allen die geen ijverige deemoedige christenen zijn. Zij kozen voor hun gezamenlijk te schrijven werk den vorm van een woordenboek, omdat zij aldus het gemakkelijkst hun korte, directe aanvallen tot heele groepen tegelijk konden richten. Zij wisten dat hun aanvallen wild en hard waren als de stokslagen en houweelstooten van een wildeman, vandaar de keuze van hun titel: 'Dizionario del Omo Selvatico', 'Het Woordenboek van den Wildeman'. Het lag in hun natuur om zoo te schrijven, zij zetten hierdoor hun vroegeren stijl voort, want beiden behoorden zij tot de school der stroncatura, van de vernietigende, afbrekende critiek. Alleen lÍun mikpunt hadden zij veranderd; vroeger hadden zij God, godsdienst en christenen met hun moordende bijlslagen verbrijzeld, nu hakten zij op hen, die den Christus niet beleden. Maar het was een vergissing, deze lief delooze vorm en schrijfwijze. Zij zagen het beiden in en staakten de verdere uitgave van het Woordenboek. Behalve het eerste deel, hetwelk de letters A en B bevat, is er nooit meer iets van verschenen. | |
[pagina 458]
| |
Toen lieten zij zeven jaren voorbijgaan, zeven jaren van werken en bidden. Van bidden vooral, want in dien tijd hebben zij weinig of niets gepubliceerd. Doch dat die jaren vruchtbaar zijn geweest en de beide wildemannen tot bezonkenheid en rust hebben gebracht, toonden de boeken, die zij na die rustpoos schreven. Giuliotti publiceerde in het voorjaar van 1929 zijn 'Polvene delf' Esilio'Ga naar voetnoot(2). Papini liet aan het einde van 1929 zijn 'Sant Agostino'Ga naar voetnoot(3) verschijnen. Beide uit-. gaven werden geroemd als de meest belangrijke successen der boekenmarkt van dat jaar. Dat zij geheel en al bewust waren van de verandering, die zich in hen voltrokken had, kunnen we in die beide boeken lezen, het duidelijkste is wel Giuliotti in het laatste hoofdstuk van zijn Polvene, waar hij 'Congedo' (afscheid) boven schreef. Het is een samen spraak tusschen pen, inktkoker, boeken en papier in de studeerkamer van den schrijver (Giuliotti zelf). De andere schrijver (Papini) is door zijn portret vertegenwoordigd. 'Gooi ons weg', roept het schrijfmateriaal, 'we willen niet langer meewerken tot je verderf. Ik wil niet langer schrijven, zegt de pen, ik wil je niet langer dienen, roept de inktkoker. Vlij mag je niet meer bevuilen, protesteert het papier en de boeken waarschuwen: ons mag je niet meer doorbladeren!' 'Waarom', vraagt de schrijver, 'Waarom?' herhaalt het portret. 'Zwijg!' is het antwoord. Dan komt Papini's bundel cri-tieken 'Stroncatura' naar voren, het boek is gebonden in een men schenvel, als aanvoerder der anderen werpt het boek zich op het portret en verbrijzelt het. 'Weet je waarom we dit gedaan hebben?' legt het klein boekje in zakformaat uit (het is het Evangelie). 'Omdat op den dag des Oordeels er niet gevraagd zal worden: 'Wat hebt ge gelezen', maar 'wat hebt ge gedaan'; niet: 'hebt ge U in een zorgvuldige woordenkeus uitgedrukt', maar: 'hebt ge godsdienstig geleefd? Alle andere boeken roepen: 'Wat zijn we dom, triestig en vuil Leest slechts dat kleine boekje in zakformaat en verbrand ons tot stof en asch, want, schrijver, je ziel is zwart als inkt! Meen je soms dat je christen bent? Je hebt niets gedaan als literatuur om den Christus heen maken.' De schrijver komt langzaam tot bezinning. 't Is waar! Ik was blind, maar nu zie ik; ik was doof, maar nu kan ik hooren, ik was | |
[pagina 459]
| |
lam en nu loop ik. Bevrijdt mij! Uit liefde tot het Kruis, hebt erbarmen over mij. Laat het Kruis mij verder voorthelpen!' Hij verlaat zijn studeervertrek, doorkruist de stad en beklimt een heuvel, In de verte ziet hij een klooster. Hij klopt aan de poort en wordt binnengelaten. Sedert dien heeft men niets meer van hem gehoord in het rijk van inktpot en papier'.
Was dit schetsje bedoeld als een definitief afscheid van de Stroncatura? Heel de inhoud van het boek doet dit vermoeden, Polvere dell' Esilio is opbouwend en mijlen ver verwijderd van het vroegere boek Ora di Barabba. Er is een groot verlangen in uitgedrukt naar den Christus en een diepe smart omdat de schrijver zich balling voelt. Giuliotti citeert in zijn voorrede Mattheus VIII 19.20: 'Een schriftgeleerde naderde en zeide: 'Meester, ik zal H volgen, waarheen Gij ook gaat'. Maar Jezus zeide hem: 'De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten, maar de Menschenzoon heeft niets, waar Hij het hoofd kan neerleggen'. De schrijver van deze bladzijden is gelijk aan dien schriftgeleerde uit het Evangelie: eerst nam hij zich voor om den Verlosser overal te volgen, maar toen Deze hem liet begrijpen op welke wijze Hij gevolgd wil worden, zweeg hij, maakte zich uit de voeten en keerde huiswaarts. Daar oefende hij toen zijn ambt uit van 'schriftgeleerde', zij 't dan ook in het Nieuwe Verbond. Treffend, - zoo vervolgt Giuliotti - zijn de woorden van mijn armen, grooten Léon Bloy: 'I1 n'y a qu'une tristesse, c'est de n'être pas des saints!'. Halverwege de trap, dat wil zeggen, halverwege de spiraal naar den hemel in het gezelschap van allen die nooit heiligen zullen zijn, heb ik dit boek samengesteld, hetwelk lijkt op het gelapte kleed van een bedelaar, het kleed waarin ik bevend verschijnen moet voor den Koning aller Koningen.' De eerste studie Stat Crux is een verheerlijking en uitlegging van het Kruis. Giuliotti ziet het overal, in de vensters der huizen, in het vliegen der vogels, in den ploeg, en ook in de houding van zijn schrijvende hand ten opzichte van het papier. Evenzeer ziet hij den kruisvorm in de moderne vervoermiddelen, in de vliegmachine en in het stuur der automobielen, doch hier wordt het kruis in plaats van symbool van het leven en der verlossing, het embleem van dood en verdelging (Giuliotti bedoelt dat deze moderne uitvindingen der tech- | |
[pagina 460]
| |
niek veelal voor oorlogsdoeleinden worden gebruikt). De beteekenis van het maken van een kruisteeken als belijdenis van het geloof in de H. Drievuldigheid, wordt daarna uitvoerig uiteengezet. Giuliotti houdt van origineele beelden, zooals: 'De boom van ons lichaam (de mensch is een zelfbewegende boom, die zich met zijn takken voortbeweegt) is geheel bedekt met schimmel, daarom zijn zijn wortelen in den hemel, De wortel van den mensch is zijn ziel en zoolang deze wortel niet uitdroogt, is de mensch vatbaar voor genezing. Maar wie, o Heer, kan hem genezen, zoo niet Gij? Of om een ander beeld aan te halen: 'Elke heilige is een echo; hij zegt niets uit zichzelf, doch herhaalt slechts, maar aangezien hetgeen hij herhaalt van Christus komt, schenkt dat Woord hem zulk een grootheid. Elke heilige is dus een herzaaier van het door God geschonken zaad.' 'De groote christelijke mystici zijn groote dichters - zoo heet het in het hoofdstuk De Nieuwe Orf sus - zij zijn de eenige ware, groote dichters. De dichtkunst der heidenen was wereldsch, zinnelijk, erotisch en in haar hoogsten vorm heroïsch. Slechts door den Christus worden de hemelen en de pogen der menschen geopend. Met Christus leert de menschelijke ziel pas werkelijk zingen. Christus is de nieuwe Orfeus, de universeele, oneindig goddelijk, aan Wien niemand kan weerstaan.' Behalve dergelijke verheven gedachten bevat het boek ook zeer merkwaardige uiteenzettingen over het gezag en over het samengaan van het Goddelijke en het wereldsch gezag. De hoofdstukken van 'La Pistra' werden geschreven enkele jaren vóór de Romeinsche Kwestie en zijn gericht tot verschillende fascistische mannen van de pers. Giuliotti sluit zich geheel aan bij Dante's opvatting over het gezag: n.l. een tweevoudig gezag, waarbij de keizer regeert als een volgzame zoon van den paus. Er is ook een prachtig, vurig gedicht, een paraphrase op de litanie van de H. Maagd. Polvere delf' Esilio is een verheven meditatie in schoonera stijl en in prachtige taal geschreven.
Het leek wel alsof Giuliotti op dezen weg voort zou gaan, mediteerend en biddend, want zijn boek over het H. Misoffer: IL PONTE SUL MONDOGa naar voetnoot(4), dat hij op de Polvere dell'Esilio liet volgen, is een boek van uitsluitend overwegingen en gebed. | |
[pagina 461]
| |
Doch Giuliotti houdt van verrassingen. In plaats van een werk over de H. Maagd, dat men afgaande op enkele uitlatingen van hem verwachtte, kwam er een gansch ander boek van de pers, een studie over François Villon, met de eveneens verrassende titel: IL MERLO SULLA FORCAGa naar voetnoot(5) (De Merel op de Galg). Wat is er in de figuur van den Franschen middeleeuwschen dichter, dat Giuliotti noopte een gansch boek aan hem te wijden? Het was niet de behoefte om de gedichten van den middeleeuwer wederom op den voorgrond te brem gen, maar het was de mensch Villon die hem boeide. Bewogener bestaan kan men zich waarlijk niet indenken. Levend in een tijd van geweld en verswording onderging Villon den tijdgeest en dreigde er door ten onder te gaan. Hij heeft van het leven alle facettengillen kennen, alles willen proeven en doormaken met heel de felheid zijner hartstochtelijke natuur; als in een doodendans heeft hij de menschen om zich heen zien ijlen naar het graf, het einddoel, waar zij tenslotte toch allen moesten belanden: vorsten en prelaten, geleerden en kunstenaars, rijken en armen, vrouwen stralend van schoonheid en bloeiend van jeugd. Opgenomen in het rumoerig studentenleven aan de Parijsche universiteit was Villon menigmaal de aanvoerder der onbezonnen bende, die op roof en plundertochten uittoog. Zoo kwam hij herhaaldelijk in aanraking met het gerecht en werd tot tweemaal toe ter dood veroordeeld na het plegen van een moord met diefstal en van een roofoverval. Doch dank zij een algemeene amnestie van den koning werd hem gratie verleend en kon hij de vrijheid weer genieten, doch in ballingschap. Parijs moest hij na zijn tweede vrijspraak verlaten. Waar hij toen heen topg en op welke wijze hij stierf, vermeldt de geschiedenis niet, wel dat ruim twintig jaar na zijn bevrijding uit de gevangenis, zijn gedichten voor 't eerst gedrukt werden. Dat was in 1489, doch toen was Villon zelf al lang dood. Met het vooruitzicht aan de galg te worden opgeknoopt, kwam er een ommekeer in het leven van den dichter, die het leven om hem heen in alle brutaliteit bezongen had, vol cynischer spot. Hij hoort de klokken luiden van de Sorbonne en van de Notre Dame en dan worden zijn gedachten gevoerd over het graf heen naar de eeuwigheid en ontstaan de prachtige smeekzangen aan de H. Maagd en de geweldig ontroerende kreten om erbarmen en vergiffenis. Juist die groote tegenstellingen in Villon's leven en kunst hebben Giuliotti gegrepen. Hier kon hij een mensch uitbeelden, die de volheid van het leven gekend had. | |
[pagina 462]
| |
Puntjes op de i noemt Giuliotti zijn voorwoord tot Il Merlo sulla forca 'Dit boek (men zij gewaarschuwd) kan niet in handen worden gegeven aan vrome maagdekens. Onvermijdelijk, derhalve, de eenparige afkeuring van 'de brave pers'. Doch dit heeft een voordeel: ik verspeel hierdoor de achting der katholieke femelaars (eindelijk!). Ik verhaal, commenteer en ontleed het leven, het werk en de ziel van dien Panij schen Cecco Angiolieri uit de vijftiende eeuw, die op een voetstuk van modder met goud dooraderd, ook in het kwaad dien poelbewoner van Fontebranda overtrof, Toch zal na lezing van dit boek de een of andere vermaarde beknibbelaar ontgoocheld zijn: inderdaad, in de nu volgende bladzijden vindt men geen spoor van geleerde onderzoekingen, van hypercritische subtiliteiten, van nieuwe gezichtspunten, enz... Ik heb uitsluitend geschreven voor hen (hetzij velen of weinigen) die vrijwel totaal onkundig bleven omtrent den 'goeden dwaas' en hem nu wenschen te volgen in zijn gevaarlijke avonturen en zijn zang willen beluisteren,' Is Giuliotti nu toch weer tot zijn Stroncatura-stijl teruggekeerd? Dit voorwoord is verre van zoetsappig, doch zou bezwaarlijk anders geschreven kunnen zijn. Het wezen van Villon is te heftig, om anders dan heftig te worden vertolkt. Hier volgt een zinsnede uit het eerste deel, dat een tijdsbeeld geeft: Frankrijk in de vijftiende eeuw. Het hoofdstuk is getiteld: Van een krankzinnigen koning tot aan Jeanne d'Arc 'Oorlog met Engeland, burgeroorlog, twist tusschen verwanten en tegelijkertijd pest, hongersnood, wanhoop en waanzin. Karel VI, die als elfjarig kind Frankrijk's troon besteeg (1379) werd dertien jaar later krankzinnig. Van toen af was hij niets meer dan een schim temidden van zijn ineenstortend rijk. Hij leefde als in een droom, verviel van toorn in verdooving; in zijn oog brandde nu eens een somber vuur, dan weer doofde elke schijn van leven. Hij werd bleek, uitge-mergeld en vuil, in zijn haren en baard kropen de luizen.' In 1424 werd op de kloostermuren van het kerkhof der Onnoozelen een doodendans geschilderd. Giuliotti geeft er een beschrijving van en roept dan weer het beeld op van Frankrijk en voornamelijk van Parijs in die dagen. Bijzonder levendig is het hoofdstuk over de kluchten en myst riespelen. Een typische uiting van de verwildering | |
[pagina 463]
| |
vindt men in de bende boosdoeners en schavuiten. van LA COQUILLE, die onder aanvoering van hun leider (le roi de la Coquille) een georganiseerde club vormde met eigen hierarchie, inwijding en eigen jargoen. Hoofddoel was stelen, maar ook valsche munters behoorden tot dit uitgelezen gezelschap van schurken, waaronder men edellieden en handwerkslui vond, boeren, studenten, soldaten en bedelaars. De justitie zette een vervolging in en de meesten stierven op het schavot. Een ander hoofdstuk vertelt over het leven der studenten, ook ai een bende schavuiten. Doch in dezen tijd leefde er ook een Jeanne d'Arc en werden de prachtige kathedralen gebouwd. Dan volgt er een deel over het eigenlijke leven van Villon. Hij studeerde te Parijs, was op z'n achttiende jaar bachelier en op z'n een en twintigste maître és arts. Hij was door zijn oom, een priester, bestemd geworden voor den geestelijken stand, maar hij voelt er niet voor en valt in de armen der poëzie en maakt intusschen deel uit van de vroolijke bende zijner studiegenooten. Zoo raakt hij op 'n avond aan het vechten en treft een priester, die kort daarop aan zijn wonden bezwijkt. Villon verlaat Parijs en houdt zich verborgen, tot zijn beschermer een vrijgeleide voor hem bemachtigt en hij terug kan keeren naar de Seinestad. Dan wordt hij betrokken in een diefstal gepleegd in een der colleges; weer vlucht hij, maar wordt in de provincie gevonden en in de gevangenis geworpen en zal opgehangen worden. In die gevangenis te Meung sur Loire schrijft hij zijn testament en gebeden en lofzangen op de H. Maagd. De nieuwe koning, Lodewijk XI, trekt echter door Meung sur Loire en kondigt een amnestie af. Villon keert weer naar Parijs terug, maar wordt kort daarop als medeplichtige in een diefstal gevangen genomen en zal nu waarlijk niet meer aan de galg kunnen ontsnappen. Dan schrijft hij de ballade aan de rechters en smeekt om vergiffenis. Het wordt hem geschonken. Opnieuw ontkomt hij aan de galg, die hem steeds bedreigt en verlaat nu voor goed Parijs, als balling. Nadien is er niets meer van hem bekend. In een derde deel geeft Giuliotti ons de analyse van Villon's verzen in al hun verschrikkelijkheid en al hun geweldige schoonheid en overweldigend geloof. De grootst denkbare tegenstellingen: ballades aan en over schoone edelvrouwen, maar ook over 'La Grosse Margot', een herbergierster die Villon's liefje was en dan weer | |
[pagina 464]
| |
krijgen we een ballade over Villon's moeder: 'la pauvre femme', aan wie hij een teedere herinnering behoudt en er een lofzang aan vast knoopt op de H. Maagd. Prachtige verzen vol hemelsche reinheid, waarvan het haast onmogelijk schijnt, dat ze uit dezelfde pen voort vloeien als sommige anderen, die op 't obscene af zijn. De doodendans schildering op het kerkhof is een gedachte, die hem telkens weer invalt. Zoovelen om hem heen zijn gestorven, omgekomen in de oorlogen, opgehangen voor hun misdaden, 'Où sont les seigneurs du temps jadis?' vraagt hij en in een ander hoofdstuk denkt hij aan de vele schoone vrouwen, die nu liggen te rotten in haar graf. Où sont les neiges d'antan? Het laatste deel van het boek heet: De kunst en de ziel van Villon. 't Is een korte beschouwing, waarin de uitleg te vinden is van den titel van het boek. Ik citeer Villon is geen dichter-nachtegaal, maar een dichter-merel. Inderdaad, want hij kwinkeleert niet bij maneschijn, geeft geen platonische liefdesverzuchtingen, evenmin de geijkte pralerige beschrijvingen der lente, zooals vóór hem in de lyriek der troubadours te vinden was. Zijn dichtkunst is overwegend spottend, doorweven met jargoen, gezongen met een heesche stern, dikwijls snikkend, en vol toespelingen, dubbelzinnigheden en sarcasme, bijtend en schalksch. Een merel dus, op en tip Parijsch met een gelen snavel, die meefladdert en schertst met andere vogels van dezelfde pluimage, doch niet met dezelfde vleugelslag; nu eens strijkt hij neer op het uithangbord van een herberg, dan op de tralies eenar gevangenis, dan op den gevel van een verdacht huis en ten slotte meermalen met wijd uitgestrekte vleugels en gespannen keel op de dwarsarm van de galg. Deze waaghals is een zondaar en hij weet 't, hij vervalt telkens opnieuw in 't kwaad en soms treurt hij er om; doch al te dikwijls, vooral in zijn Testament vindt men naast de meditaties, de gebeden, de klachten en het berouw, de vlegelachtige schaterlach, de cynische grimas, de heiligschennënde spot en de walgelijkste zinnelijkheid, die zich nog beroemt op haar beestachtigheid.' En een ander citaat: 'Dichtkunst die tegelijk macaber is en vol zinnelijkheid (maar de ware dichter weet ook verderf en zingenot in zangen om te zetten); menschelijke poëzie over al de menscheli jke ellende, die als een naar bederf riekende bloem opwelt uit het hart van een ongelukkige, die | |
[pagina 465]
| |
echter niet wanhoopt om vergeving, redding en loutering te zullen verkrijgen. Een doldwaas, misdadig leven, maar vol van duizend tragische ervaringen, met enkele heftige aspiraties naar het hoogste, naar het licht, om dan weer even plotseling terug te vallen in de modder. ... Honderd bladzijden slechts heeft deze dichter nagelaten, maar daarin zien we mannen en vrouwen van elken leeftijd, van elken stand, a1s flitsen voorbijgaan, vergezeld van hun misdaden, hun hartstochten, hun vreugde, hun roem of hun schande. ... En deze cineast uit het verleden weet nog na vier en een halve eeuw den modernen toeschouwer te boeien, te vermaken en te ontroeren.' Hoe vreemd, hoe stuitend misschien, het onderwerp van dit boek moge schijnen, na deze korte opsomming, Giuliotti heeft er iets geweldig groote van weten te maken, juist door de tegenstellingen. Het onderwerp ligt hem zeldzaam goed, veel beter dan een zuivere meditatie, Zijn stijl leent zich ook bijzonder tot de behandeling der stof. 'Il Merlo Sulla Forca' is geschreven in korte, pregnante hoofdstukjes, vol pittige, rake beeldspraak. Al doet deze 'wildeman' zijn best om een zacht schaapje te worden, vroom en lieflijk blaten kan hij nu eenmaal niet; teveel is hij de volgeling gebleven wan zijn fel bewonderden meester, Léon Bloy. 'De Merel op de Galg' is dan ook geen boek om maagdekens in handen te geven, zooals de schrijver zelf waarschuwt, maar wie het intens zieleven wil leeren kennen, van een lichtzinnigen, levenslustigen jongeling, die in de langzaam kwellende uren van het gevangenisbestaan, den dood ziet naderen, zal dit boek in hooge mate weten te waardeenen. |
|