Streven. Jaargang 3
(1935)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 420]
| |
Cultuurgeschiedenis
| |
[pagina 421]
| |
schen de 'Geschichte der führenden Völker' en de eenige werken welke wij komen te vernoemen, nml, het idee op het tegenwoordig cultuurhistorisch moment, een 'Sammelwerk' te publiceeren. Er teekenen zich in haar opzet ook tegenstellingen af tegenover de andere historische synthesepogingen. Wij vernoemen hier alleen de twee voornaamste. De eerste is van confessionneelen aard: terwijl de andere synthesewerken een neutraal standpunt ins arnen en gewoonlijk door ongeloovigen, of zelfs, zcoals zekere Fransche onderneming, door een verwoeder anti-katholiek werden geleid, heeft het huis Herder, getrouw aan zijn traditie, eraan gehouden dat de G.f.V. eeg uitgen sproken katholiek karakter zou dragen. De tweede ligt in de opvatting: de G.f.V. heeft resoluut afgebroken met de vroegere opvatting van de algemeene geschiedenis, welke in feite op een historische encyclopaedie neerkwam, waarin niet een lotgeval van niet een volk mocht ontbreken. Zij verhaalt alleen de geschiedenis van de volkeren welke 'leidend' geweest zijn, welke iets hebben bijgedragen tot de vorming van het politieke, cultureele of godsdienstige wereldbeeld. Aan ieder dezer volkeren wordt een monographie gewijd, wier omyang verschilt in verhouding met den graad der leiding dien het aan het menschdom heeft verschaft. Deze monographieën vormen op zichzelf een geheel; beschouwt men haar in verband met elkander, dan bekomt men een heel ander uitzicht, dat van een panorama van de wereldgeschiedenis. De G.f.V. heeft aldus getracht de twee standpunten van de historische uiteenzetting, monographie en synthese, samen te ordenen. Een opvatting welke, indien zij tot een goed einde komt, alle voordeelen moet bieden. De G.f.V. is berekend op dertig banden. Een ontleding van haar algemeen plan en van de reeds verschenen deelen zal ons een alge meene beoordeeling vergemakkelijken.
De twee eerste deelen dienen als inleiding. Het eerste gedeelte (blz. 1-143) van Band 1 bevat een studie van Joseph BERNHART over den 'Zin der Geschiedenis'. Het is bekend dat ieder stelsel van philosophie der geschiedenis tenslotte het wereldgebeuren tot een absoluut element tracht te reduceeren. In tegenstelling net de XIX-eeuwsche opvattingen welke den menschelijken vooruitgang, of dergelijk slagwoord als de 'suprema lex' van het historisch gebeuren lieten doorgaan, verklaart zich Schrijver beslist voorstander van een goddelijke verklaring van de wereldevolutie, Het nienschelijk handelen, de geschiedenis, is de wijze waarop de mensch medewerkt aan de vervulling der goddelijke inzichten, Veel blijft hem hierin verborgen; hij | |
[pagina 422]
| |
kan niettemin inzien dat het wereidgeschieden geen anderen zin kan hebben. Zooals men bemerkt, is in de opvatting van Dr. Bernhart geschiedenisphilosophie tegelijk geschiedenistheologie. Een belangwek kende poging om een christelijken uitleg van de historie voor te stellen. De overblijvende bladzijden van Band I worden ingenomen door de 'Voorgeschiedenis der Menscitheid' van Prof. Hugo OBERMAIER (Madrid). De geschiedenis van de leidende volkeren vangt aan in de grijze nevelen van de oerrnenschheid, en de schrijver heeft wonderwel de kunst verstaan om aan oningewijden - steiler dezes behoort bij hun aantal - een klaren kijk te geven op den dool hof van ijstijdperken en tusschen-ijstijdperken wier afwisseling de geschiedenis van den jongen aardbol uitmaakt en deze van het jonge menschdom omraamt. Tot ca. 5000 weet men vrij weinig over den fossielen mensch. maar Schrijver's uiteenzetting werpt een helder licht op de latere perioden tot den Romeinschen tijd, gedurende dewelke de cultuur den reuzenweg aflegt die een quasi-dierlijk leven scheidt van dat van politiek-georganiseerde volkeren die een kunst en een letterkunde bezitten.Ga naar voetnoot(1) Logisch gesproken had de uiteenzetting van de 'Geographische grondslagen van de Geschiedenis' van Prof. Hugo HASSINGER (Weenen), het werk van Prof. Obermaier moeten voorafgaan, maar wellicht hebben technische redenen dat verhinderd. Dat de historie een geographische inleiding noodig heeft - evenals trouwens de aardrijkskunde een historische - kan wellicht door niemand meer betwijfeld worden. Meer en meer breekt het bewustzijn van de verbondenheid van beide wetenschappen door. 's Menschen handelen, het bepalend element van het historisch gebeuren is afhankelijk van zijn energie, en deze op haar beurt van het cultuurlandschap. Het mag de groote verdienste van Prof. Hassinger heeten dat hij de verschillende cultuurlandschappen met hun arbeids-, ontwikkelings- en expansiemogelijkheden zoo levendig heeft voorgesteld. Met naar den bodem te wijzen helpt zijn boek beter de lotgevallen van de volkeren begrijpen.Ga naar voetnoot(2) Na de wijsgeerige, geographische en praehistorische inleidingen zet de eigenlijke geschiedenis der leidende volkeren in. Band III behandelt de groep van het oude Oosten (Egyptenaars, Babyloniërs, Assyriërs, Perzen, Phoinikiërs), welke aan de wereldgeschiedenis de | |
[pagina 423]
| |
grondslagen van de Westersche cultuur hebben geleverd, Schrijvers Prof. Hermann JUNKER (Weenen, over Egypte) en P. Louis DELAPORTE,. S.J. (Parijs, over de Aziatische volkeren), moesten dus in dit boek den nadruk leggen op de cultuurgeschiedenis en dat hebben zij ook gedaan. Het is een film dien zij voor onze oogen laten voorbijtrekken, de film van het oud-Oostersch leven, een film waarvan de tooneelen, wonder der opgravingen, tot in hun geringste bizonderheden zijn uitgebeeld.Ga naar voetnoot(3) De Grieken hebben deze cultuur met vele nieuwe elementen verrijkt en aan de Middellandsche volkeren overgemaakt. Hun rol wordt door Prof. Helmut BERVE (Leipzig), in Band IV-V van de G.f.V. bestudeerd. Weinig menschen kunnen geschiedenis schrijven zooals Prof. Berve, de eenheid van al de uitingen van een veelzijdige beschaving als de Grieksche laten aanvoelen, en aantoonen wat wij aan de geestelijke voorouders uit Hellas verschuldigd zijn. Uit alle bladzijden van zijn Grieksche Geschiedenis straalt ons een warme liefde tegemoet voor het volk waarvan wij de cuitureele erfgenamen zijn, en onwillekeurig laat men deze liefde op zichzelf inwerken en droomt men van een leven van orde en schoonheid zooals het Hellas liefhad.Ga naar voetnoot(4) Met de Rorneinen ontving de Oostersch-Grieksche cultuur een nieuwe bemiddeling en een nieuwe inwerking, en dat stadium van het wereldgebeuren krijgen wij in Boekdeelen VI-VII van de G.f.V. Prof. Joseph VOGT (Würzburg) verhaalt er de ontwikkeling van de Romeinsche republiek tot de leidende macht in Latium, Italië, in de Middeliandsche en tenslotte in geheel de antieke wereld, tevens het totstandkomen van een eigen-Romeinsche cultuurvorm en het overzetten ervan op de onderworpen gebieden.Ga naar voetnoot(5) Onder het - Keizerrijk hierover handelt Julius WOLF - vermolmt de cultureele bedrijvigheid van weleer, en zien de Romeinen naar het Oosten uit om cultuurvernieuwing. En de vernieuwing komt, en zij komt uit het Oosten, echter niet uit de glanzende tempels van den Zonnegod, maar uit een onbeduidend vlekje in Judea, dat Bethlehem heet. De meest pathetische bladzijden van het mooie boek van Julius wolf zijn wellicht deze waar hij den strijd op leven en dood beschrijft dien het uitgeleefde heidendom verloor tegen de nieuwe wereldbeschouwing.Ga naar voetnoot(6) | |
[pagina 424]
| |
Twee uitsluitend godsdienst-historische deelgin zullen de religieuse zending van het Jodendom (VIII) en de bekeering van de Mediterraansche volkeren (IX) behandelen, terwijl het tiende aan de twee laatste oude cultuurleiders uit het Middellandsch bekken, Byzantium en den Islam zal gewijd worden. Waarom hebben Byzantijnen en Arabieren de cultureele penaar feit niet kunnen overnemen? Omdat de Westersche volkeren op hun cultureele activa de werking van de Roomsche Kerk mochten boeken Voor de lezers van de G.f.V. (XI) vat Prof. Gustav SCHNURER (Freiburg, Zw.) zijn standaardwerk over Kerk en Cultuur in de Middeleeuwen samen. Gedurende de 'aanvangsperiode van de Westersche volksgemeenschap' is uit de Germaansche, Romeinsche en Christelijke elementen een enkele homogene cultuur ontstaan, de Westersche, waarop de Kerk een onvergankelijk marktgieken drukte. Heden nog, na duizend jaar afzondering van nationale culturen en na vierhonderd jaar ontschrooming, maakt de eene Roomsche beschaving van de Hooge Middeleeuwen nog den grondslag uit van het cultuurgoed van nagenoeg de helft van de rnenschheid, De verhandeling van Prof. Schnürer is erin gelukt het ontstaan en de ontwikkeling, tot ca. 1000, van deze gemeenschappelijke basis voor te stellen.Ga naar voetnoot(7) Op de Karolingische eenheid volgde de nationale particularisatie, en deze van de leidende Europeesche volkeren zal beschreven worden in twaalf deelen van de G.f.V., waarvan vier voor Duitschland (XIIIXVI), een voor Zwitserland en de Nederlanden (XVII), een voor Italië (XVIII), drie voor Frankrijk (XIX-XXI), twee voor Engeland (XXII-XXIII), en een voor Spanje en Portugal (XXIV), bestemd zijn, terwijl een voorafgaand deel (XII) de geestelijke cultuur van de Middeleeuwen en van de Renaissance zal synthetiseeren. Van heel deze afdeeling heeft tot hiertoe alleen Band XV het licht gezien. Prof. Hugo HANTSCH, O.S.B. (waangin) behandelt erin de ontwikkeling van Oostenrijk-Hongarije tot grootmacht, en Prof. Max. BRAUBACH (Bonn) de opkomst van Brandenburg en Pruisen (1640-1815). Het is ons bij de lezing van dit deel voorgekomen als hadden beide Schrijvers zich al te uitsluitend op politiek-historsch terrein gevestigd. De geestelijke cultuur wordt door P. Hantsch niet eens in acht genomen; bij Prof. Braubach komt zij er met een paar bladzijden karig van af, en dat is voorwaar een vergissing; niet door hun politieke ontwikkeling hebben de Duitsche landen in die periode een leidende rol | |
[pagina 425]
| |
vervuld, maar door hun geestelijke uitstraling. Het komt op zijn minst ietwat bevreemdend voor dat de Duitsche letterkunde van het einde der XVIIIe eeuw zich met een paar zinnetjes moet tevreden stellen.Ga naar voetnoot(8) De zes laatste deelen van de G.f.V. zullen besteed worden aan de geschiedenis van Oost-Europeesche of buiten-Europeesche leidende volkeren: Polen en Russen (XX-XXVI), Turken en Balkanvolkeren (XXVII), Indiërs (XXVIII), Chineezen en Japanners (XXIX) en Amerikanen (XXX). Twee ervan zijn sedert 1934 van de pers. P. Alfons VATH S.J. heeft het bezorgen van een Indische geschiedenis aangenomen. Terwijl tot hiertoe alleen verhandelingen bestonden over de Indische volksziel, over het kastenwezen, over de letterkunde, over de kunst van het Brahmavolk, heeft P. Väth beoogd een synthese te schrijven waarin ontstaan en evolutie van al deze verschijnselen zich op den achtergrond van de politieke geschiedenis zouden af teekenen, en zijn poging mag uitstekend geslaagd beeten. Geen geschiedenis is zoo bewogen, en geen volkskarakter zoo ingewikkeld als deze van Indië. Het boek van P. Väth is een ideale inleiding tot de studie van beider evolutie tot op den huidigen dag.Ga naar voetnoot(9) Hetzelfde karakter vertoont tenslotte de Geszthiedenis van de Vereenigde Staten, van de hand van Prof. Josef STULZ (Keulen) Schrijver heeft zich moeite gegeven om de volksziel van den U.S.A. burger, het 'Americanisme' van het jongste der leidende volkeren uit zijn geschiedenis te verklaren. Van volk tot staat, van staat tot natie, dat is de gang van driehonderd jaar Amerikaansche geschiedenis. Het nationaliteitsgevoelen is voor den Amerikaan geen ijdel woord; men denke b.v. op het jongste solidaristische 'New Deal'-experiment. Zal dat gevoelen de grondgedachte worden tot de wereldhegemonieGa naar voetnoot(10)? Maar dat is geen geschiedenis meer; dat is een toekomstdroom waartoe men onwillekeurig gedreven wordt. Nadat hij den mensch van de grot van Neandertal tot het Kapitool van Washington heeft op den voet gevolgd, wordt de lezer ertoe gebracht steeds verder, inde schaduwen van een nog onzekere toekomst te zien. Dan voelt hij best aan dat het geen afgrond is die de geschiedenis van de prophetie af scheidt. | |
[pagina 426]
| |
De G.f.V. heeft onbetwistbaar de kapitale verdienste den ontwikkelingsgang van - het Menschdom in duidelijke omtrekken af geteekend te hebben De auteurs van de verschillende verhandelingen hebben niet alleen een onmiskenbare kennis van zaken, maar tevens een merkwaardig talent van verhalen aan den dag gelegd. En het is wellicht de grootste verdienste van het Herdersche ondernemen, dat de G.f.V. ieder slag lezers voldoening geeft, zij wezen hooggeleerde specialisten die haar als raadpiegingswerk benuttigenGa naar voetnoot(11) of eenvoudige leeken die hun kennis zoeken te verrijken. De grootste verdienste? Ja! want geschiedenis die niet kan gelezen worden is geen geschiedenis. Historie moet een film zijn, en niet een les van anatomie.
Geen menschelijk ondernemen echter bezit alleen verdiensten, en hoe hoog deze van de G.f.V. ook mogen wezen, toch ontgaat zij niet aan een paar onvolmaaktheden. Het is een vernuftig opzet de wereldhistorie tot de beschrijving van de ontwikkeling der leidende volkeren te herleiden. Maar wat is een leidend volk? M.a.w., welke volkeren hebben een leidende rol gespeeld? Een netelig vraagstuk, waarvan de oplossing schier noodzakelijk voor kritiek vatbaar is, De politieke en cuitureele praestaties van Duitschers, Franschen, Angelsaksers en Italianen kan men niet in twijfel trekken, evenmin als het religieuze leiderschap van het Jodendom of het koloniale van Spanjaarden, Portugeezen en Nederlanders. De leidende rol van het Zwitsersche of van de Balkanvolkeren komt ons daarentegen meer dan raadselachtig voor. Het gaat hier, o.i. veeleer om volkeren wier typische eigenschap het geweest is cultureele leiding te ontvangen van hun naburen of overheerschers. Waarom werd hun dan een plaats ingeruimd in het kader van de G.f.V.? Anderszijds heeft een volk als het Zweedsche op een gegeven tijd de politieke leiding gegeven aan een geheel gebied, het Balticum. Waarom werd het over het hoofd gezien bij het ontwerpen van het plan der G.f.V.? Een tweede aanmerking. Ook de gedachte een algemeene geschiedenis onder vorm van nationale monographieën uit te geven is op zichzelf uitstekend, omdat zij toelaat tegelijk de particuliere en de algemeene evolutie na te gaan. Nochtans, opdat de algemeene lijn zou in het oog springen moet er een eenheid van opvatting zijn, en dat is de zwaarste moeilijkheid in het totstandbrengen van collectieve | |
[pagina 427]
| |
werken. In het algemeen is zij voldoende opgelost geworden. In de meeste verhandelingen komen, benevens de politieke ontwikkeling, de geestelijke en materieele cultuur ruim tot hun recht. Een spijtige uitzondering maakt hierop, wij herhalen het, Band XV. De Euro-peesche Romantiek is volkomen onbegrijpelijk zonder de kennis van de werking van Novalis en Schlegel. Prof. Braubach vernoemt hen niet eens! Men bemerkt het gevolg van deze leemte. Ofwel zullen de auteurs van de volgende deelen in hun uiteenzetting de Duitsche voorloopers moeten behandelen, wat niet hun taak is; ofwel zullen zij dat niet doen, en in dit geval zal het cultuurhistorisch panorama van de XIXe eeuw niet zoo klaar zijn als het behoorde. Deze aanmerkingen zijn wellicht de eenige welke men op het passief van de G.f.V. kan inschrijven. Zij kunnen voorwaar niet opwegen tegen haar actief, weinig afdoen van haar cultureele waarde. Voor het eerst is dus het wereldgebeuren, van de oertijden tot op onze dagen, verhaald geworden in een katholiek synthesewerk, dat zich zoowel tot den wetenschapsmensch als tot den weetgierigen leek wendt. Het is de reden waarom de katholieke cultuurwereld fier mag gaan op de 'Geschichte der führenden Völker'. |
|