| |
| |
| |
De Luiheid bij de Kinderen
door Dr. R. Dellaert,
Psychiater, Doctor in Opvoedkunde en toegepaste Zielkunde.
De luiheid is een gebrek dat niet zeldzaam voorkomt bij kinderen en dat bizonder ontmoedigend werkt op de opvoeders.
Is het voor ouders en leermeesters niet wanhopig met luie kinderen te doen te hebben, met luie kinderen wier mogelijkheden nooit werkelijkheden worden; is het niet ontmoedigend altijd maar voort vuren te moeten stoken die wel branden maar noch licht noch warmte afgeven? En meestal staat men hulpeloos voor het geval. Alles werd beproefd: vriendelijke opwekkingen, zachte vermaningen, beloften, strenge straffen, ja tot slagen toe. Ten einde raad heeft men den huisdokter ontboden; deze heeft versterkende middelen of overvoeding aangeraden, neus- en keelwoekeringen doen uitnemen, thyroïdine voorgeschreven... alles vruchteloos.
En waarom? Voorzeker niet door een gebrek aan belangstelling voor het kind noch door een gemis aan toewijding, maar meestal door een groot tekort aan kennis. Om een gebrek te genezen moet men eerst en vooral de oorzaak ervan kennen en zoo komt de vraag: hoe genezen wij onze kinderen van de luiheid? overeen met deze andere vraag: welke zijn de oorzaken van dit gebrek?
Deze oorzaken zijn van zeer ingewikkelden en uiteenloopenden aard. Laat ze mij, om duidelijker te zijn, indeelen in psychologische oorzaken, in psycho-pathologische en in physio-pathologische. Vooraleer ze achtereenvolgens te behandelen, moet ik evenwel even de aandacht vestigen op enkele algemeene psychologische begrippen die we steeds moeten voor oogen hebben, ook wanneer we een speciaal gebrek als de luiheid in zijn oorzaak willen leeren kennen.
| |
I. - Algemeene begrippen
Wij mogen immers de luiheid, evenmin als 't is eender welk ander gebrek, als een op zichzelf bestaand phenomeen beschouwen.
| |
| |
Zij is ingeworteld in een psychologisch geheel dat we min of meer moeten kennen om dit bepaald gebrek uit te roeien.
Het geestelijk leven van den mensch bestaat uit een naast elkaar werken van afzonderlijke vermogens, zooals wil, verstand, karakter; het is, als een geheel te beschouwen, waarin die vermogens in onderling verband samenwerken tot verwezenlijking der persoonlijkheid.
Hetgeen we gewoonlijk karakter noemen, is een zeer ingewikkelde eigenschap. Zij bestaat vooreerst uit een fundamenteelen aanleg, die aangeboren is. Deze aanleg nu is afhankelijk van den natuurlijken physiololgischen ondergrond waarmee het kind ter wereld komt. Deze ondergrond op zijn beurt vindt zijn oorsprong in de biologische en psychische overerving van ouders en familie en de functioneele organische gesteltenis welke zelf gedeeltelijk erfelijk, gedeeltelijk congenitaal is.
Met een woord, constitutie, temperament, instincten, primaire neigingen, emotioneele vatbaarheid, vormen den grondslag van den karakterbouw. Om dezen te kennen moeten erfelijkheid en lichamelijke gesteltenis zoo nauw mogelijk bepaald worden.
Hierbij komen dan de invloeden van het midden waarin het kind opgroeit, en van de opvoeding welke het geniet: aard van voeding en klimaat, gewoonten, vermaken, voorbeelden, raadgevingen en lektuur, en alle bijkomende imponderabilia.
Ten derde is daar nog het verstand, dat in het verloop van zijne, ontplooiïng bepaalde inzichten. verlangens, doelstellingen, kennissen, ondervindingen gaat opdoen welke op hunne beurt intensiteit, tonaliteit, richting, inhoud aan het karakterstreven bezorgen.
Dit alles maakt dat karakterkunde niet zoo eenvoudig is, en dat alleen zij ervan op de hoogte zijn die den mensch in zijn geheel, als psycho-organisch complex kunnen begrijpen. Wanneer ik dan ook voorbeelden van luiheid ga aanhalen mogen deze niet zoo eenvoudig worden opgevat als men bij het eerste zicht zou denken, en zal men steeds rekening houden met heel de psychologie van het kind.
| |
II. - Psychologische oorzaken
De luiheid bij het kind kan eerst en vooral het gevolg zijn van eene verkeerde opvoeding. Welk ook het eigenlijk karakter weze van het kind, eene verkeerde opvoedingsmethode kan zijne werkkracht en werklust stilaan ondermijnen. Daarom zullen wij aan de hand van persoonlijk beleefde gevallen aantoonen hoe twee tegenovergestelde karakters allebei lui zijn geworden, en tevens hoe twee tegenover- | |
| |
gestelde opvoedingsmethodes toch evenzeer tot luiheid kunnen leiden, al naar gelang het kind waarop ze werden toegepast.
Michel is een mooie slanke kerel van 12 jaar. Hij is de tweede van vijf jongens, ernstig en enthousiast van aard. Hij beheerscht zichzelf nochtans onvoldoende en is eenigzins onpractisch, ietwat utopist, soms zelf lunatiek en rap ontmoedigd. Hij is zoowat een uitzonderlijke verschijning in huis: de broers zijn nuchter en speelsch; vader is een ironisch mensch en koud zakenman; moeder een zorgzame, actieve, alhoewel weinig ontwikkelde vrouw. Heel graag zal ze bij haar vriendinnen klagen over de ravotterij van de jongens, doch in zichzelf is ze fier over zulke levenslustige kinderen. Michel echter, met zijn 'gedachten' zooals ze dat noemt, begrijpt ze niet en ze zeurt er over dat ze bij hem, die toch de stilste is, niet de minste hulp vindt. En vader spot dat Michel 'toch maar een meisje is', en de broers, door dit ouderlijk voorbeeld aangezet, vinden allerlei booze, zelfs wreede plagerijen uit om Michel te tergen, hem te zien weenen en boos worden, en aldus nieuw sarcasme en schouderophalen van vader en moeder uit te lokken. Wanneer wij Michel leeren kennen is hij somber, het studeeren vlot niet meer; hij geraakt niet meer aan den gang, is onoplettend in de klas, vergeet wat hij te doen heeft, doet het zonder zorg, weigert te spelen, leest veel romans en zit of ligt lusteloos en ledig te droomen. Hij is een geboren luiaard, zegt moeder, een volslagen nietwaard, zegt vader. En nochtans neen! Michel is lui geworden omdat hij door het onbegrip van zijne ouders werd ontmoedigd, en niet in staat was tegen zijne omgeving met geweld te reageeren.
Georgy daarentegen is de eerstgeborene van een heele reeks kinderen. Hij is 13 jaar, maar waant er zich wel dertig. Hij is bewust de oudste te zijn en geeft den toon aan in huis. De ouders vinden hem hoogst interessant. Misdoen kan hij niet. Hij is ook zoo aanhalerig en fleemziek. Hij was vaak ongesteld en werd thuis gehouden, verwend en vertroeteld. Hij is immers zoo verstandig en heeft tijd genoeg om alles in te halen. 'Een schitterende natuur mag men niet neerdrukken' oordeelt vader. En Georgy laat zich die vleiende omhaal welgevallen; hij vindt voor al zijne misgrijpen mooie verontschuldigingen die onmiddellijk worden aanvaard; van vader weet hij briefjes te krijgen met verzonnen argumenten die bij de meesters een ongeleerde les of een ongemaakt werk moeten goedpraten. Dat belet niet dat Georgy toch nog steeds alles het best weet, en graag het hooge woord voert. De waarheid over den jongen is echter dat hij even
| |
| |
achteloos, slordig en nalatig is geworden als hij verwaand is en losbollig. En nu mama en papa de getuigschriften der meesters over hun jongen zien slechter worden en daar zijn houding bedenkelijk is, komen ze den doctor vragen of de luiheid van hun zoon op school misschien niet het gevolg zou zijn van de vele ziekten die hij heeft doorgemaakt en of daar bij tooverslag geen verandering kan worden aangebracht! Neen, hij is lui geworden omdat hij, altijd opgehemeld en in alles ingevolgd, is gaan denken dat alle krachtinspanning voor hem overbodig was. En zoo werd Georgy lui omdat men hem heeft vertroeteld, gelijk Michel lui werd omdat men hem steeds verongelijkte.
Tientallen van dergelijke tegenstellingen kunnen aangehaald. Zoo werd Wilfried, een begaafde maar gesloten jongen, tot zijn negen jaar door kinderlooze pleegouders opgevoed met zulk een overdreven zorg en angstvallige belangstelling voor al wat het lichamelijk welzijn betreft, als eten, drinken, warmte, rust, stoelgang, dat hij er gemakzuchtig en zinnelijk bij geworden is, onbekwaam voor de minste krachtinspanning. Katy daarentegen is een fijn, delikaat doch overgevoelig natuurtje, dat zich nooit in huis deed opmerken en niet durfde zichzelf op te dringen. Zij was een middelmatige leerlinge, en bracht goede notas van school mee. De ouders waren gerust over haar, moedigden haar niet aan maar verweten haar ook niets. Intusschen plooide het meisje zich op, werd ingekeerd, weemoedig en begon haar tijd meer en meer met onschuldige prullen te verkwisten; inspanning werd haar eene ongewaardeerde en overtollige deugd. Zij dient immers toch tot niets. Voor de toekomst een karakterloos ontgoocheld juffertje!
Wij willen het bij deze voorbeelden laten uit vrees te doen meenen dat alle manieren van opvoeden ons luie kinderen kunnen geven. Besluiten wij enkel dat de luiheid kan sluipen in 't is eender welk karakter van het kind wanneer dit verkeerd wordt begrepen en geleid. Het kind was niet lui, maar men heeft het lui gemaakt door eene verkeerde opvoeding. Om de luiheid te voorkomen is het bijgevolg noodzakelijk dat de opvoeder het karakter kenne van elk bepaald kind en het door aangepaste middelen zoo leidt dat zijn natuurlijke aanleg wordt geprikkeld tot normale werkzaamheid.
De luiheid kan ten tweede - steeds om psychologische redenen eenvoudig eene psychische reactie zijn bij het kind, dat overigens verstandig is, levenslustig en actief. Die luiheid betreft dan alleen of voornameljk het schoolwerk en wat er mee samenhangt. Meesters en ou- | |
| |
ders zijn te streng, te veeleischend; de intellectueele krachten van het kind worden overschat, zijne oprechte inspanning daarentegen onderschat; de straffen zijn overdadig, slecht gedoseerd, de belooningen niet aangepast of onbehendig toegekend; het werk wordt niet aantrekkelijk genoeg voorgesteld of is niet afgestemd op de natuurlijke belangstelling van het kind: en het reageert met lui te worden; en tevens, naargelang zijn karakter, onwillig of onverschillig.
Enkele weken geleden onderzochten wij een 'lui' meisje van 9 ½ jaar uit een befaamde school van Antwerpen. Zij deed vroeger goed haar best, doch verrichte, vooral vanaf het begin van dit schooljaar, niets goeds meer alhoewel de ouders steeds van dicthbij haar werk volgden. En nochtans schreef ze nu uitsluitend strafwerk.
We stonden hier voor een lichamelijk en geestelijk fraai ontwikkeld kind, dat nu reeds door het contakt met den geïnteresseerden onderzoeker heelemaal schijnt te herleven. Bij het ondervragen over de schoolkennissen ondervonden wij dat het kind de waarde van de cijfers niet begreep. 'Leert men u niet rekenen op school, Anna?' - 'Jawel, wij leeren dit jaar algebra...' In de aardrijkskunde wist ze niet dat er negen provincies zijn in ons land, maar moest reeds weten hoe het zonnestelsel in mekaar zit, en zoovoort voor de andere vakken.
Wij hebben de ouders gerustgesteld met de volgende woorden: 'Uw kind is ongetwijfeld het verstandigste van haar klas, omdat het weigert zich nog verder te onderwerpen aan de mishandeling die men haar verstand wil doen onderstaan. Zij moet onmiddellijk uit dit al te hoogstaand schoolmidden worden gehaald en in een eenvoudiger onderwijsinrichting gebracht. Een meer aangepaste behandeling vanwege u zelf en de meesteressen zal haar luiheid doen verdwijnen. Zij moet om haar houding gelukgewenscht, en belooft tot een practisch meisje op te groeien.'
Het is overigens duidelijk dat om reden van verstandelijke minderbegaafdheid een kind in de klas ten achter kan geraken, en dan eveneens bij gemis aan aanpassing bij het gegeven onderwijs in luiheid gaat vervallen.
Het ware nochtans onjuist te meenen dat alle kinderen die niet op de hoogte zijn van het klaswerk noodzakelijk lui worden. Op verre na niet. De aard van de reactie is voor een groot deel afhankelijk van de karaktereigenschappen van elk individu in het bizonder. Om dezelfde paedagogische achterlijkheid zal Jan lui en onverschillig worden, Paul onbestendig en zenuwachtig, Piet dwaas en speelziek, Karel ongezeglijk en weerspannig, Jozef plaagzuchtig en laf, Leo pervers en
| |
| |
cyniek, Hendrik moedeloos en verdrietig, Frans leugenachtig en steelziek, en zoo verder. Dit ook dus zal afhangen van het algemeen karakter van het kind waarmee steeds rekening dient gehouden.
De psychologische oorzaken van luiheid welke we tot hiertoe in bepaalde voorbeelden hebben aangetoond, zou men als volgt kunnen samenvatten: een kind wordt lui:
door afdwaling, wanneer het niet met het leeren opschiet;
door verwenning, wanneer het nooit tot inspanning wordt genoopt;
door afkeer, wanneer het te veel gestraft of vernederd wordt;
door ontmoediging, wanneer het zijn inspannig nutteloos acht.
Doch daar alle karakters onder deze psychologische invloeden niet noodzakelijkerwijze lui worden, en daar de vorm van hun luiheid verschillend zal zijn naargelang hun eigen aanleg en den aard der uiterlijke omstandigheden waarin ze opgroeien, zoo kan men weer onderscheiden:
den vadsige, die alles maar half doet, te traag en met onverschilligheid;
den gemakzuchtige, die alles slordig of bepaald slecht uitvoert, en zijn inertie gebruikt om het werk te saboteeren;
den lamlendige, die niet weigert te werken, maar niet aan gang geraakt, niet in gang blijft en zich in frutselwerk vermeit;
den schijnluie of parasiet, die zijn onverschilligheid, zijn onwil of zijn nulliteit in een dekmantel hult van compenseerende mooidoenerij, en zich uitgeeft voor artiest, poëet of philosoof.
| |
III. - Pathologische oorzaken
Doch buiten de grenzen dezer verzameling van zuiver psychologische oorzaken, ligt het wijde veld der organische pathologie waardoor geestelijke inspanning, uithoudingsvermogen, veerkracht kunnen gesloopt worden.
Hier echter nogmaals moet men niet denken dat de ziektetoestand alleen de fout zal dragen: neus- en keelwoekeringen b.v. worden negen maal op de tien beschuldigd, veroordeeld en... operatief geëxecuteerd; veel der adenoïdelijders nochtans worden nooit lui. Hetzelfde geldt voor alle chronische aandoeningen: hart-, lever-, maag-, of nierziekten, lage bloeddruk, bloedarmoede, constipatie, asthma, tuberculose, rachitis, of nog andere toestanden als ondervoeding, te snelle groei, gebrekkig gehoor of gezicht.
| |
| |
Niettemin, wanneer men deze storende elementen kan uitschakelen, vergroot men gewoonlijk zeer sterk de kansen der verder in te stellen paedagogische en psychologische therapeutiek.
Veel belangrijker is echter de kennis de zenuwpathologie voor het verklaren van sommige toestanden van luiheid. Alle zenuwziekten, maar vooral psychastenie, neuro-vegetatief onevenwicht, hysterie, epilepsie, brengen psychopathische toestanden teweeg welke rechtstreeks aanleiding kunnen geven tot luiheid onder een of anderen vorm.
Over nog twee andere ziekten dient hier een woord gezegd: de encephalitis en de dementia praecox. Deze beide kwalen komen voornamelijk voor in de jeugd en worden ten huidigen dage steeds veelvuldiger aangetroffen. Zij zijn in het publiek nog weinig bekend en hunne behandeling is nog onzeker; doch gedurende bepaalde stadia van hun verloop worden ze gekenmerkt door een karakteristieke soort van luiheid: loomheid en aboulie in de besmettelijke slaapziekte; afzijdigheid en apathie in de schizophrenie.
Het is van het allergrootste belang dat deze aandoeningen zeer vroeg worden ontdekt. Bij eene geheel onverklaarbare, betrekkelijk plots optredende luiheid met ongewonen vorm moet steeds onmiddellijk ingegrepen worden en een psychiater geraadpleegd: deze alleen is bevoegd om die aandoeningen in hun eerste verloop en primaire vormen te erkennen en den gepasten raad desaangaande te verschaffen.
Verder moet rekening gehouden worden met de psychopathische naturen, 't is te zeggen met die ziekelijk verstoorde karakters welke, vol met perverse neigingen en zonder hoogere belangstelling, hun werk weigeren te volbrengen of er zich van afkeeren, en zich aan werkeloosheid gewennen terwijl ze zich aan slechte gewoonten verslaven.
En hier dient gewezen op het onanisme, of de gewoonte zich te masturbeeren. Daargelaten de moreele en physieke schade welke ze berokkent, worden zij, die er werkelijk aan verslaafd zijn, ook vadsig; lusteloos, afzijdig voor alle geordende intellectueele inspanning, afkeerig van elk regelmatig werk. Deze jeugdverdorvenheid, die met de voorpuberteit of eerste adolescentie gewoonlijk begint, treft men dus ook vaak aan als hoofdoorzaak van de luiheid.
| |
IV. - Physio-pathologische oorzaken
In alle tot hiertoe behandelde gevallen was het verschijnen van de luiheid enkel mogelijk, naargelang de omstandigheden waarin het kind opgroeit, maar niet per se noodzakelijk, niet onvermijdelijk.
| |
| |
Er zijn echter ook kinderen die niet anders kunnen dan lui zijn: de geboren luiaards zoo ge wilt, wier gestel zich niet leenen kan tot doelmatige activiteit.
Hier ligt de oorzaak in het onevenwicht tusschen de verschillende klieren met inwendige afscheiding.
Een woord slechts over de meest gekende vormen.
De hyperthyroïde of tekort aan functioneele volwaardigheid van de schildklier, geeft en soort logheid aan het lichaam en de geesteswerkingen, die allen traag en krachteloos gaan verloopen, en steeds van minder gehalte worden. Bij zwaardere hormonale ontoereikendheid geeft deze stoornis het myxoedeem en het cretinisme welke eene groote minderwaardigheid op psychisch gebied met zich slepen.
Het weze terloops gezegd dat we hier vanzelf komen te staan voor het uiterst interessant probleem van de wisselwerking tusschen geest en lichaam. Vooral in de lichtere vormen is het treffend hoe de verstandelijke vermogens beperkt zijn in hun werking door een of andere physiologische aandoening, en hoe het soms volstaat b.v. juist gedoseerde hoeveelheden schildklierhormoon of thyroïdine aan de zieke kinderen toe te dienen om te zien hoe ze als het ware verrijzen, levendig, vlug, levenslustig worden, zoodat de opvoeder er kan aan denken ze nu ook werklustig te maken. Het organisch preparaat - in dit geval gedroogde schildklier - of het actief princiep ervan heeft, enkel door zijn tegenwoordigheid, het wonder bewerkt van een geest die scheen te slapen en alle werkkracht had verloren, te hebben opgewekt en al zijn onstoffelijke waarde en hoogere mogelijkheden te hebben teruggeschonken.
Hetzelfde kan gezegd worden van nog andere endocriene toestanden. Zoo volgt op een tekort aan werking van een zeker deel der hypophyse of slijmklier het adiposo-genitaal syndroom. De kinderen die erdoor aangedaan zijn vertoonen een opvallende zwaarlijvigheid, van het type 'Fatty', en een zeer onvoldoende ontwikkeling van de geslachtsorganen (vandaar de naam adiposo-genitaal). Zij hebben een onverschillig goedsmoedig karakter, waar weinig invloeden vat op hebben; zij houden veel van beate gemakkelijkheid, en leven dàn alleen gelukkig, wanneer men van hen geen inspanning vergt. Een welbestudeerde behandeling kan ook in deze eigenaardige psycho-organische afwijking heel wat verbetering aanbrengen.
Een laatste voorbeeld van welgekende luiheidsvorm komt voort uit de onvoldoende functie der bijnieren. In dezen toestand hebben wij te doen met diep asthenische wezens voor dewelke alle werk honderd- | |
| |
voudige inspanning en moeite kost, die zich steeds lusteloos en uitgeput gevoelen en niets verrichten kunnen. Eene behandeling met bijnierschorsextract kan ook aan deze ellendige gesteltenis heel wat werklust en tevens levensgeluk bijbrengen.
Nog tal van andere, meer ingewikkelde endocriene onvolwaardigheden kunnen door den geoefenden medicus gevonden worden. Deze nochtans zullen niet noodzakelijk tot luiheid brengen; wij willen ze echter niet onbesproken voorbijgaan omdat zij in de moderne psychiatrie een zoo voorname plaats innemen, en zooals wij reeds zegden aangaande karakteraanleg, temperament en gestel, zooveel interessante vergezichten hebben geopend.
* * *
Ons besluit weze dat een lui kind dat moeilijkheden biedt niet rap als pervers-kwaadwillig mag worden bestempeld noch behandeld. Zelfs, alles goed in acht genomen, is er geen kind dat voor zijn luiheid heelemaal kan aansprakelijk worden gesteld.
Wij zijn van meening dat de fouten die bij onze kinderen voorkomen in 't algemeen niet aan eene moedwillige boosaardigheid moeten toegeschreven worden. Maar anderzijds is het valsch en gevaarlijk te beweren dat de luiheid steeds op een of andere wijze als een zuiver pathologisch verschijnsel moet worden beschouwd, waarvan het kind slechts het onschuldig slachtoffer is.
De luiheid is maar in weinig gevallen een waar ziekteverschijnsel; zij is in 't algemeen een natuurlijke psychische verdedigingstoestand welke door sommige kinderen wordt aangewend, wier constitutioneele gesteltenis, alsmede hunne mentale en verstandelijke eigenwaarde op die manier in bepaalde omstandigheden reageert tegen gegeven moeilijkheden.
Men zal daarom reeds veel winnen door die uiterlijke omstandigheden te veranderen, b.v. de overladen schoolprogramma's te ontlasten en de minderbegaafden uit het gewoon onderwijs te verwijderen.
Indien verder de opvoeder het doel dat hij nastreeft weet aan te passen bij de eigen natuur van elk kind, zal de luiheid in vele gevallen verdwijnen. Aldus zullen minstens zeven tienden der luiaards uit de scholen geweerd worden. Voor al degenen die nog overblijven zal de wetenschap intusschen naar middelen zoeken om ze te kunnen genezen. En zoo zal men zich met de aangename hoop mogen vleien eens de luiheid bij de kinderen voor goed uit de wereld te helpen!
|
|