Streven. Jaargang 3
(1935)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
'Het Priesterschap in dezen Tijd'
| |
[pagina 338]
| |
de komende tijden. Hij wil dat zijn priesters 'op gezonde wijze modern zijn, zooals de Kerk dat is, die alle tijden en plaatsen overspant, en zich aan alle tijden aanpast, alle gezonde initiatieven zegent en bevordert, en geen vrees koestert ook voor den stoutsten vooruitgang van de wetenschap, wanneer die de ware wetenschap is.' Een verbazend dynamisme in dezen tachtigjarige! Zoo is geheel deze encycliek, als al de voorgaande van zijne hand, op-en-top kenschetsend van Pius XI. Ook zonder zijn forsche rechte handteeken onderaan, zal men ze, na honderden jaren nog, als de zijne erkennen. Het teeken van zijn geest en van zijn hand staat als een onmisduidbaar watermerk in elke bladzijde gedrukt.
Men heeft steeds in de pauselijke documenten die eeuwentartende hiëratische sereenheid bewonderd: die rust boven en buiten de onrust der tijden. Deze trek ontbreekt allerminst in de encyclieken van Pius XI. Ook hij spreekt eeuwige waarheden in de taal van den tijd. Doch zeer opvallend is hier de actualiteit van toon en tijd. Scherper en pijnlijker dan wie ook voelt hij al de kwellingen aan, en stijgt er boven uit met al de majesteit van den reus. Die 'Zeitnähe' is zeer caracteristiek in al de wereldbrieven en in de toespraken van Pius XI. Zij treft ook hier heel bizonden. Hij is de man die eerst met daden spreekt: zoo luidt hij zijn encycliek in, met de opsomming van alles wat hij deed om het priesterschap op de hoogte van zijnen tijd te brengen en te houden. Waar Pius X, in 1908, over hetzelfde onderwerp schrijvend aan zijn priesters, meer uitsluitend den nadruk legde op liet ascetische, op het inwendig leven, daar stelt Pius XI het priesterschap meer in de volle branding van den bewogen tijd. Herhaald wijst hij op de betrekkingen en wisselwerking van priesterschap en moderne cultuur. Hij ziet en stelt het katholieke priesterschap in zijn historisch verband met het priesterschap van alle tijden, ook met het heidensche. Als een gouden draad loopt de idee der Verlossing - een lievelingsidee van Pius XI! - doorheen heel zijn betoog. Meer dan eens ook wijst hij op de sociale beteekenis van het priesterschap in deze bewogen tijden. Kenschetsend is ook hoe de missies in het normaal verband van het priesterwerk ingeschakeld worden. Men zou enkel de referenties moeten doorloopen om Pius XI te erkennen: daar worden naast citaten uit de Heilige Schrift, Teubner, Migne, Cicero en Manzoni vermeld! En de H. Kerkleeraar Albertus Magnus heet er 'Albertus de Duitscher'. Wie ook maar eenigzins met Pius XI vertrouwd is, erkent hier dadelijk zijn zeer persoonlijk handteeken. | |
[pagina 339]
| |
Niet minder kenschetsend is het na te gaan tot wie de Paus zijn schrijven richt. Pius XI was de eerste die in het traditioneele adres bovenaan zijn wereldbrieven, naast de Patriarchen, Primaten, Aartsbisschoppen en andere Ordinarii, ook de leeken vermeldt (Zoo in Divini Magistri, Casti Connubii, en Quadragesimo Anno). Luidens het opschrift richt de jongste encycliek zich tot de leerende en leidende Kerk: leeken worden in dit adres niet vermeld. Op de eerste plaats immers gaat dit schrijven aan de ordinarii: en herhaald richt de paus zich tot hen die 'met hem den zwaren last van het kerkbestuur deelen'. Doch zeer duidelijk staat de gansche christenheid in al hare geledingen hem gestadig voor den geest. De eenvoudige priesters eerst, en de seminaristen, en allen 'die door een zekere hemelsche ingeving en neiging tot het priesterschap geroepen zijn'; tot hen gaat het woord van zijn hart naar hun hart, ontroerend-persoonlijk. De katholieke leeken echter ontgaan hem allerminst: even direct gaat zijne boodschap, niet enkel aan de medehelpers uit het laïcaat, maar ook aan de vaders en moeders van priesters en seminaristen, en 'aan al degenen die de onschatbare genade van het geloof bezitten'. Meer nog: - en dit is weer zeer kenschetsend van Pius XI - van den aanhef af gaat zijn geest en zijn hart ook naar de niet-katholieken: aan allen die met eerlijk en oprecht hart de waarheid zoeken, (opdat ook zij) de verheven majesteit van het katholieke priesterschap en zijn, door de Goddelijke Voorzienigheid gewilde nuttige zending voor de menschheid erkennen'.
Aan al dezen gaat zijne boodschap. Nu zou men kunnen vragen tegen wie of tegen wat de encycliek gericht is. Aan welke speciale nooden in dezen tijd hier wordt gedacht; welke opwerpingen hier worden voorkomen of weerlegd. Voorzeker de eerste drijfveer die den Paus aanzette om te schrijven over het priesterschap was: de liefde van het vaderhart, dankbaarheid voor de eigene priesterwijding en voor den zegen van het priesterschap in dezen tijd. Toch waren daar ook speciale redenen die aanleiding gaven om bij voorkeur op dit oogenblik, over dit onderwerp en op deze manier te schrijven. Het is zeer leerzaam van dit standpunt uit de encycliek te herlezen, om na te gaan tegen welke vijanden en lasteraars de paus hier de heiligheid en de waardigheid van het katholieke priesterschap wil verdedigen. Op dezen duisteren achtergrond treedt dan de volle beteekenis en actualiteit van dit schrijven in het licht, en krijgen bepaalde deelen een zeer caracteristiek relief. | |
[pagina 340]
| |
Meer dan ooit staat het katholiek priesterschap ten prooi aan allerhande aanvallen, van de brutaalste tot de geraffineerdste. Meer dan ooit ook staat het blootgesteld aan gevaren, zoo van binnen als van buiten.
Omtrent het doel van deze encycliek hoeven we geen gissingen te maken. Klaar en duidelijk, volledig en oprecht, wordt het bij het begin door den auteur zelf geformuleerd. Na alles wat Pius XI reeds presteerde om het priesterschap op peil te houden, acht hij het niettemin noodzakelijk om aan dit 'zoo belangrijk en gewichtig onderwerp' een speciale encycliek te wijden 'opdat niet alleen degenen die de onschatbare gave des geloofs bezitten, maar ook allen, die met eerlijk en oprecht hart de waarheid zoeken, de verheven majesteit van het katholieke priesterschap, en zijn door de Goddelijke Voorzienigheid gewilde, nuttige zending voor de menschheid erkennen; vooral echter diegenen, die door een zekere hemelsche ingeving en neiging tot het priesterschap geroepen zijn'. 'De katholieke priester in het moderne leven' zoo kan men het opzet de encycliek schetsen. Daarmee is meteen aangeduid dat het schrijven hen vooral op het oog heeft, die om diverse redenen en met verschillende middelen en methoden, den priester buiten het modern leven willen bannen. Scherp en pijnlijk staan den paus deze vijanden van het priesterschap in dezen modernen tijd voor den geest. De Mexikaansche politiek wordt uitdrukkelijk vernoemd, en het Russisch atheïsme wordt onmisduidbaar omschreven. Tegen de velen die den katholieken priester enkel als een parasiet voorstellen, wordt herhaald gewezen op de sociale en cultureele beteekenis van het katholieke priesterschap: het zout dat de aarde op dit oogenblik bewaren moet, om niet in het materialisme opgelost te worden. - De anticlericalen van dezen tijd, die wel de nuttigheid van den godsdienst erkennen, maar de priesters als hinderlijke struikelblokken aanvoelen in hun opgang naar God, wijst de paus telkens en telkens weer opnieuw op het door God gewilde middelaarschap van het katholieke priesterschap. - De moderne cultuur brengt voor desi clerus speciale moeilijkheden en gevaren: de bedenkingen van obscurantisme zijn nog niet van de lucht. Dit gevaar moet Pius XI wel zeer speciaal bezorgd maken: als een grondtoon klinkt de herhaalde opwekking om het cultureel peil van het katholieke priesterschap op de hoogste van dezen tijd te houden: katholieke priesters moeten intellectueelen zijn, in den besten en | |
[pagina 341]
| |
volledigsten zin van dit woord. Typisch is de plaats en het belang hetwelk de paus geeft aan de algemeene cultuur, naast de klassieke philosophische en theologische studies. Zelfs vraagt hij priesters specialisten ook op het gebied der z.g. profane wetenschap, mits die wetenschap met het priesterlijk caracter niet onvereenigbaar zij. Hoe de priesters thans meer dan ooit in het openbaar leven een centrale positie innemen, toont Pius XI wanneer hij het object der onderhavige encycliek in verband stelt met de voorgaande. Opvoeding, huwelijk en familie, sociale vrede, eischen gebiedend de priesterlijke medewerking. Hoe daarenboven de priester ook het individueele menschenleven wijdt en zegent, hoe hij den mensch vergezelt van de wieg tot het graf, en erover heen tot in de eeuwigheid, wordt heerlijk beschreven. Het sacrament der Biecht blijft, nu als in alle tijden, voor velen een steen des aanstoots. Ook hier treft het hoe Pius XI de positieve levenswaarden van dit sacrament van verrijzenis en zijn verlossende kracht in het licht stelt. Op deze plaats komt zelfs in dit pauselijk document over het priesterschap een leek aan het woord: Manzoni. Meer dan ooit worden de priesterschandalen in dezen luidruchtigen tijd uitgebuit, om Kerk en priesterschap te discrediteeren. Met alle bescheidenheid maar ook met volkomen oprechtheid verdedigt de Vader hier de heiligheid van de Moederkerk, zich daarbij wendend meer nog tot zijn eigen zonen, dan tot hunne aanvallers. Met al de scherpzinnigheid van de liefde zal hij wijzen op de eigenste gevaren van den modernen tijd; om de speciale priesterdeugden in het licht te stellen, welke door deze nieuwe gevaren zelf gebiedend worden geëischt.
Doch de Paus weet het beter dan wie ook: de ergste vijanden van het priesterschap dreigen van binnen uit. Na den oorlog zijn, in Tcheco-Slovakijë en elders, stemmen opgegaan uit de rijen van de katholieke priesters zelf tegen het celibaat. Daartegen wordt nu bondig en toch breed, het heilig recht en de hooge waarde van het celibaat verdedigd. Vaderlijk-bescheiden en toch duidelijk wordt hierbij de toestand der Oostersche kerken besproken en toegelicht, aan de hand van Oostersche schrijvers en kerkvaders. Onze tijd staat in het teeken van het materialisme. Ook het priesterschap wordt hierdoor bedreigd: daarom wordt met klem en nadruk algeheele onthechting van het aardsche geboden, en de verzoenende macht der evangelische armoede in het licht gesteld. | |
[pagina 342]
| |
Waar Pius XI het heeft over apostolischen ijver, wordt het hart van den tachtigjarige weer jong. En toch wijst hij daarbij herhaald op het gevaar van het activisme: actie, ook de meest intense, wordt agitatie, administratie wordt bureaucratie, zonder den inslag van diepe vroomheid, en breede cultuur. Maar deze vroomheid zelf mag niet ontaarden: valsch mysticisme dat vervluchtigt in gevoelerigheid, is ook een actueel gevaar. Pius XI wil voor zijn priesters 'geen valsche lichtvaardige en oppervlakkige vroomheid, die behaagt maar niet sterk maakt, die aangename gevoelens wekt, maar niet heiligt. (Hij) bedoelt die vroomheid, die niet onderworpen is aan de voortdurende wisselingen van het gevoel, maar gegrond op de beginselen van de vaste leer en die dus bestaat uit vaste overtuigingen, welke bestand zijn tegen de aanvallen en verleidingen der bekoringen'. De vroomheid van den priester moet een mannelijke zijn. In dit verband wijst Pius XI verder op de Geestelijke Oefeningen, als op de hoogeschool van deze soliede devotie. De liturgie wordt hier niet uitdrukkelijk vermeld: doch alles wat zoo breedvoerig en diepzinnig over het wezen zelf van het priesterschap, over sacrificium en officium wordt beschreven wijst op deze essentieele liturgische vroomheid. Aan het 'officieele en openbare gebed', hetwelk als tweede functie van den priester als 'ambtelijke voorspreker van de menschheid bij God' wordt aangeduid, heeft de Paus een zeer diepzinnige bladzijde gewijd. Pius XI houdt veel van wat hij in 'Caritate Christi' het 'grootsche vizioen der Ecclesia orans' noemt. Als in 't voorbijgaan schetst de Paus ook wat het hoofdobject van deze priesterdevotie zijn zal. Maria kon daarbij niet vergeten worden: bescheiden echter en toch duidelijk wordt daar de welbegrepen en aanbevolen Mariavereering, op haar juiste plaats gesteld, die trouwens een eereplaats is. 'Deze vroomheid (van den priester) moet zich weliswaar op de eerste plaats in kinderlijke liefde richten tot den hemelschen Vader, doch zij moet zich ook uitstrekken tot de Moeder Gods, en dit met grooter teederheid bij den priester dan bij de gewone geloovigen, omdat er eene waarachtige en diepe gelijkenis bestaat tusschen de betrekkingen van den priester met Christus en die van Maria met haren Goddelijken Zoon'. Hier worden even zeker als breed de lijnen aangeduid langswaar zich een echte godsvrucht zoowel tot de Middelares, als tot de Virgo Sacerdotalis zal kunnen ontwikkelen. | |
[pagina 343]
| |
De veiligste waarborg van den echten priesterijver, tegen de overdreven 'Führerprinciepen' van dezen tijd, is de gehoorzaamheid. Deze 'geest van discipline' alleen zal het katholieke priesterschap tot 'een beweeglijke en moedige strijdschaar' maken. Dit is de taal van een strateeg. Foch zou niet anders gesproken hebben. Doch deze gehoorzaamheid zelf zal een christelijke zijn. De kerkelijke hiërarchie mag geen administratie worden, hoe lenig en perfect dan ook. De bezieling van die discipline zal zijn geloof en liefde: Christus in alles en in allen.
Veel is in deze laatste jaren geschreven over de macht van het gesproken woord. Pius XI past het toe op de verlossende macht der katholieke predicatie. Breedvoerig wordt deze macht beschreven: haar onvergelijkelijke doelmatigheid in den dienst van de hoogste waarheid; haar object tegenover de caracteristieke dwalingen van dezen tijd; hare tactiek en hare techniek in den kamp tegen de dwalenden. Scherp en duidelijk onderscheidt de Paus daarbij diverse categoriën van tegenstrevers. 'De priester moet de katholieke geloofs- en zedeleer volkomen meester zijn; hij moet haar kunnen uiteenzetten en rekenschap kunnen geven van de dogma's, de wetten en den eeredienst der Kerk wier bedienaar hij is. Hij moet de onwetendheid bestrijden, die ondanks den vooruitgang der profane wetenschappen in zaken van godsdienst nog den geest van zoovele tijdgenooten verduistert. De vermaning van Tertulianus was nooit zoo passend als heden: “de waarheid vraagt dikwijls niet méér, dan niet veroordeeld te worden zonder te zijn gehoord”. Het is de plicht van den priester vooroordeelen en dwalingen weg te ruimen, die door haatdragende tegenstanders in de geesten zijn opgestapeld. Aan den zoekenden geest die vurig naar waarheid verlangt moet hij haar met onbevangen klaarheid kunnen toonen. Aan zoekende zielen die door twijfels worden gekweld, moet hij moed en vertrouwen instorten, en hen met rustige vastheid naar de veilige haven van een bewust en standvastig omhelsd geloof leiden; tegen de aanvallen der aanmatigende en hardnekkige dwalingen, moet hij zich moedig en sterk maar tevens rustig en grondig kunnen verdedigen'.
Eindelijk is daar het gevaar - het echte of het vermeende gevaar - van... de katholieke actie. Sommigen hadden hier een bedreiging meenen te zien van katholiek laïcisme, overslaande tot katholiek anticlericalisme. Tweemaal ontmoet de Paus deze opwerping. Eens om de priesters aan te zetten meer dan ooit zich toe te leggen op priester- | |
[pagina 344]
| |
lijke volmaaktheid: 'de eischen van deugd en wetenschap, de eisch van voorbeeldigheid en stichting, van dien goeden geur van Christus die de priester overal en onder allen die hem naderen moet verbreiden, zijn heden nog klaarblijkelijker en dringender, waar de katholieke actie - die troostrijke beweging die de zielen tot de allerhoogste idealen der volmaaktheid weet te brengen -, de leeken in veelvuldiger contact en in inniger samenwerking met den priester brengt, in wien zij niet alleen een gids zoeken maar in wien zij ook een voorbeeld van christelijk leven en apostolische deugd zien'. Later komt de Paus nog op de katholieke actie terug, om sommige priesters gerust te stellen. Verre dat de katholieke actie de priesterroepingen zou benadeelen, zal zij 'niet alleen een vruchtbare voedingsbodem zijn voor de deugd, maar ook een welbeschutte en verzorgde hof, waar de schoonste en teederste bloemen zich zonder gevaar kunnen ontplooien'. Nu mogen echter de ijveraars der katholieke actie het niet als een verlies gaan beschouwen wanneer een hunner beste leden priester wordt, doch 'als eene eer die hierdoor afstraalt op hun vereeniging'. De katholieke leeken 'mogen overtuigd zijn dat zij op geen betere wijze waarlijk deel kunnen hebben aan de waardigheid van het “koninklijk priesterschap” die de Prins der apostelen aan het gansche volk der verlosten toekent, dan door aldus de rijen der wereld- en ordensgeestelijkheid te helpen vermeerderen'. Op deze lijn zullen verkeerd clericalisme en verkeer laïcisme met elkaar kunnen verzoend. Het priesterschap kan immers de katholieke actie niet missen, maar de katholieke actie nog veel minder het priesterschap. Zonder katholieke actie zouden er thans wel minder priesters, maar zonder priesters zou er heelemaal geen katholieke actie zijn. Diepste grondslag en eerste voedingsbodem zoowel van priesterschap als van katholieke actie, is en blijft intusschen de christelijke opvoeding in een christelijk gezin.
Zoo heeft Pius XI, na de 'charta van den christelijken arbeid', na den grondslag van het moderne christelijk gezin, ook aan ons priesters de 'keure van het priesterschap' geschonken. Tezamen vormen deze encyclieken als het monumentale voorportaal voor de twintigste en wellicht ook voor de één-en-twintigste eeuw! Doorheen de woelingen van dezen tijd, ligt daar nu, scherp en breed, de koninklijke baan naar een betere toekomst. Op deze baan zal onze tijd zijnen Meester en Verlosser ontmoeten. Wij priesters zullen zijn: herauten van den Liefdekoning, en leiders van het zoekende volk: gezanten van Christus' vrede in Christus' Rijk! |
|