Streven. Jaargang 3
(1935)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |||||
Kronieken
| |||||
De officieele macht van den Koning van Engeland.Evenals onze Koning is die van Groot-Brittannië een constitutioneele vorst, dat wil zeggen, dat zijne macht bepaald en beperkt is door een grondwet. Nu is die grondwet heel wat anders in Engeland dan bij ons. En het gaat hier niet alleen over een verschil in bepalingen: ze kwam ook op een geheel andere wijze tot stand. | |||||
[pagina 294]
| |||||
Onze grondwet werd en bloc opgesteld, volgens bepaalde princiepen; zoo een geschreven constitutie heeft Groot-Brittannië niet. Wat onze overzeesche geburen als grondwet eerbiedigen, berust voor een groot deel op gewoonterecht en parlementaire traditie, die in geschreven documenten niet zijn vastgelegd. Soms echter, wanneer conflicten tusschen vorst en natie of nieuwe politieke toestanden, een nadere bepaling of een adaptatie van het gewoonterecht noodzakelijk maakten, werden de beslissingen daaromtrent in documenten uitgedrukt, die als het geschreven deel van de constitutie moeten beschouwd worden. Die documenten zijn talrijk en gaan van de Groote Keure van Jan zonder Land (1215) tot de meest recente kieswet; de Representation of the People Act van 1928. Geen enkele der door hen beschreven rechten of verplichtingen werden officieel als vervallen verklaard, al worden velen ervan niet meer toegepast. Die documenten en de evolutie der gebruiken hebben een groot deel van 's konings bevoegdheid aan het Parlement overgedragen: zij hebben zijn macht zeer beperkt, tenminste in feite. Want in theoten zijn 's Konings wetten; de rechtspraak geschiedt in zijn naam niet in dien van de natie noch van het Parlement, wordt het land bestuurd. De ministers zijn officieel 'dienaars van de Kroon'; de wetten zijn 's Konings wetten; de rechtspraak geschiedt in zijn naam door de King's judges; geen parlementaire verkiezingen hebben plaats tenzij op bevelschrift van den vorst; zij toestemming wordt vereischt opdat de gestemde wetten van kracht zouden worden; civiele en militaire benoemingen geschieden in zijn naam. De marine is zijn vloot (His Majesty's navy); officieele stukken worden door His Majesty's stationery office, een koninklijken publiciteitsdienst, uitgegeven. Al heeft dit alles geen rechtstreekschen invloed op het werkelijke gezag van den Koning, toch komt het zijn prestige ten goede. Zijn naam en zijn titel blijven daardoor gehecht aan de hoogste politieke machtsuitingen. In feite echter is zijn rechtstreeksch ingrijpen in de staatszaken tot een minimum gereduceerd. Vooreerst dient opgemerkt dat zijn rechten op de kroon niet langer meer berusten op de oude theorie der goddelijke uitverkoring. Sedert meer dan twee eeuwen wordt de toestemming van de natie als de eenige grondslag beschouwd van zijn gezag en die toestemming moet hem door het Parlement gegeven worden. Zoo werden ook zijn privilegies en verplichtingen door het Parlement omschreven. De 'Act of Settlement' door het Parlement in 1701 opgemaakt mag als het koninklijk statuut worden beschouwd. | |||||
[pagina 295]
| |||||
Wat er later aan toegevoegd werd, was louter aanvulsel of adaptatie. Om dat statuut te begrijpen moet een onderscheid gemaakt worden tusschen de persoonlijke rechten van den vorst en de kroon-privilegies. De eerste oefent hij in volle onafhankelijkheid uit, op eigen initiatief en onder zijn verantwoordelijkheid. Zij zijn echter weinig talrijk, van gering belang, terwijl de gewoonte ze vaak aan bepaalde formaliteiten onderwerpt. Zoo ontvangt de koning persoonlijk de vreemde gezanten; maar gewoonlijk doet hij het in tegenwoordigheid van een minister. Bij het openen van het Parlement leest hij de troonrede; maar die troonrede wordt door den Lord Chancellor, den Lord Kanselier, Voorzitter van het Hooger Huis opgesteld. Hij duidt den eersten minister aan, die dan op zijn beurt het ministerie samenstelt; hij kan daarbij zijn keuze vestigen op wie hij wil. In feite echter volgt hij het advies van den leader der meerderheidspartij, Hij alleen laan de noodige toestemming geven tot het ontbinden van het Parlement; sedert 1784 evenwel heeft geen Engelsche koning dit gedaan tegen den wil in van het Cabinet. Van de vroegere uitgebreide persoonlijke macht van den koning is dus bitter weinig overgebleven. Zelfs voor zijn godsdienstige overtuiging wordt hem geen vrijheid gelaten, vermits de Act of Settlement de Protestantsche belijdenis oplegt. Zijn inkomen, - behalve natuurlijk dat van zijn privaat bezit - wordt door het Parlement vastgesteld. Bij elke nieuwe troonsbestijging wordt de civiele lijst opgemaakt voor den duur van de gansche regeering.Ga naar voetnoot(1) Toch geniet de vorst nog talrijke en gewichtige privilegies, waarvan de persoonlijke onschendbaarheid wel het voornaamste is. Nooit mag een koning in hechtenis genomen, noch voor het gerecht worden gedaagd. Zijn bezittingen kunnen niet aangeslagen worden en geen huiszoeking noch rechterlijk enkwest mag zonder zijn toestemming in zijn woonst ingesteld worden. Naast zijn persoonlijke rechten heeft de vorst ook nog de kroon-privilegies. Zij zijn zeer talrijk en hebben een dubbelen oorsprong. Ofwel stammen zij af - en dat is het geval voor de meeste - van de oude koninklijke voorrechten die de vorst als alleen heerscher bezat; ofwel werden zij hem later door het Parlement toevertrouwd. Daardoor krijgt hij een uitgebreide macht, zoo wetgevende als uitvoerende. Maar de gewoonte verbiedt hem er persoonlijk gebruik van te maken. Die macht wordt door andere organismen in zijn naam | |||||
[pagina 296]
| |||||
uitgeoefend. Staat hij aan het hoofd van het wetgevend gezag, dat gezag moet hij met de toestemming van het Parlement uitoefenen: 'The King in Parliament' luidt de formule. In feite gaan de wetsvoorstellen uit van het Ministerie, dat tegenover het Parlement verantwoordelijk is. Ook de uitvoerende macht berust practisch bij Ministerie en Parlement. De Koning onderschrijft de beslissingen van zijn ministers en dezen handelen volgens de wenken van hunne parlementaire meerderheid. | |||||
De werkelijke invloed van den Koning.Welke beteekenis heeft het koninklijk gezag dan nog? Een zeer discrete maar niettemin zeer groote. De koning is de raadgever van zijn ministers. Als zoodanig kan hij hun van groot nut zijn dank zijn prestige en zijn langere ondervinding in de staatstzaken. In een land zooals Engeland, waar de traditie zoo'n voorname rol speelt, heeft het blijvend gezag van den vorst een ontegensprekelijke superioriteit op de voorbijgaande macht van zijn ministers. Door zijn bestendige betrekkingen met de vreemde diplomaten en de vorsten, kan hij een veel ruimeren blik werpen op de wereldgebeurtenissen en beter inzien welke gedragslijn zijn land erin te volgen heelt. Ook in de binnenlandsche politieke toestanden kan hij een dieperen kijk slaan; door zijn contact namelijk met al de voormannen der politieke partijen die beurtelings het bewind in handen namen. Het contact van den vorst met de regeerende partij is nog en specifieke trek in het Britsche staatsbestuur. Dat contact geschiedt hoofdzakelijk door bemiddeling van den Eersten Minister, waarmede de Koning in voortdurende betrekking blijft. Deze is practisch de leider zijner partij; hij kent ze door en door en zijn autoriteit erover is onbetwist. Zoo kan de vorst, door zijn invloed op den Eersten Minister, een werkelijk gezag uitoefenen op de meerderheidspartij en dus ook op het Parlement. Het spreekt vanzelf dat die invloed veel zal afhangen van de persoonlijke hoedanigheden van den vorst. Wat trouwens voor allen invloed waar is. | |||||
De rol van den Koning in het Britsche Wereldrijk.Om echter s' Konings gezag naar volle waarde te schatten, hoeft het in het kader geplaatst te worden van het Britsche Wereldtijk. Dat Wereldrijk omvat gebieden van verschillenden aard: Groot-Brittannië: Engeland, Schotland, Wales en het Noorden van Ierland; | |||||
[pagina 297]
| |||||
Over al die gebieden, de twee laatste uitgezonderd, oefent de Koning rechtstreeks en afzonderlijk zijn gezag uit: hij is niet enkel Koning van Groot-Brittannië, maar ook Koning van Ierland, van Canada en zoo meer. Hij is souvereine vorst van de gewone kolonies en Keizer van Indië. Loutere titulatuur? Neen, zeker niet. De eenheid van het Rijk hangt er van af. Men bedenke slechts dat de Dominions niet alleen autonome gebieden zijn maar gansch onafhankelijke staten. Zij hebben hun eigen wetgeving; onafhankelijke betrekkingen met het Buitenland, eigen verweermiddelen. Met welke banden zijn zij dan nog aan elkander en aan het Moederland gebonden? Door één enkelen: de trouw aan denzelfden vorst. (United by a common allegiance to the Crown). De Koning is dus niet alleenlijk het symbool van 's Rijks eenheid, hij is er ook de verwezenlijking van. Een President van een Britsche Republiek zou voor die taak niet opgewassen zijn. Hij zou over het noodige prestige niet beschikken om zijn gezag in de Dominions te doen erkennen. Generaal Smuts, de Zuid-Afrikaansche staatsman, verklaarde het ronduit op 15 Mei 1917: 'Gij kunt van de Britsche gemeenschap geen Republiek maken. De keuze van een Rijkspresident,die en souverein en vertegenwoordiger zou zijn van al de Britsche volkeren, zou voor u een onoplosbaar vraagstuk stellen.' Dat is niet de minste reden waarom Groot-Brittannië, ondanks zijn democratische neigingen, meer dan vroeger nog, getrouw blijft aan zijn dynastie. En daar vinden wij nu ook eenigszins de verklaring voor het feit dat het afsterven van koning Georg V zoo diep door de natie werd gevoeld. | |||||
De nationale rouw.Ik zeg eenigszins. Want de algemeene rouwhulde van het Britsche Volk berustte op nog wat anders dan op politieke berekeningen. Zij ging uit van een warme sympathie. 'Het Volk bleef hem trouw, omdat hij het trouw was gebleven', zoo schreef de Daily Herald, orgaan van de Labour Party. Schoonere lofspraak kon er op den overledene niet worden gebracht. En zij was ten volle verdiend. Of Georg V hooge intellectueele hoedanigheden bezat, kan worden betwijfeld. Voor een Engelschen koning is dat trouwens bijzaak. | |||||
[pagina 298]
| |||||
Hoofdzaak was dat hij zonder aanstellerij, met kalmte en loyauteit, te midden van de meest tragische omstandigheden, de hooge belangen van zijn land heeft behartigd. Hij hield daarbij geen rekening met zijn eigen verlangens, noch met persoonlijke voorliefde. Zooals de Constitutie het hem voorschreef, zoo aanzag hij den wil van de natie als den zijnen. Hij had vertrouwen in de vitaliteit van zijn volk en in de degelijkheid van zijn traditie, Hij stuurde niet aan op brutale hervormingen noch op dictatoriale staatsgrepen, maar steunde rechtzinnig al zijn ministeries van welke politieke kleur zij ook waren. Hij betrachtte onverpoosd de stoffelijke welvaart zijner onderdanen zonder daarom de zedelijke en godsdienstige belangen te onderschatten.
De Roomsch-Katholieken zullen altijd dankbaar gedenken hoe hij bij zijn kroning de voor hen beleedigende woorden uit de gebruikelijke inhuldigingsacte liet schrappen; hoe hij onder den oorlog, de diplomatieke betrekkingen niet den Paus herstelde en hoe hij later, ondanks felle oppositie in sommige Protestantsche middens, een officieel bezoek bracht aan het Vaticaan. |
|