Streven. Jaargang 3
(1935)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Over provinciale letterkunde en Europeesche cultuur
| |
I.Het werk van Conscience en van de Sniedersen is, voor een aanzienlijk deel, Kempische 'Heimatliteratur'Ga naar voetnoot(3); verhalen van den boer en de heide. | |
[pagina 272]
| |
Heimatliteratuur onderstelt folklore en heel bijzondere typeering. Met recht gaat Dr. Sterkens echter tegen de 'typermanie'Ga naar voetnoot(4) te keer: tegen den schmink die voor natuur wil doorgaan; tegen het gemakkelijk succes met 'sappige' boeken die nergens een horizon openen. - Zij onderstelt ook natuurgevoel: minder de plastische vaardigheid van den beschrijver dan den poëtischen droom van den verteller, die de wisselwerking doorleeft van ziel en natuurGa naar voetnoot(5). - Zij onderstelt nog een psychologische aanpassing die geen verdieping uit-sluit: de schrijver geeft het dieper leven van zijn boeren en eenvoudigen weer ZOOALS HET WERKELIJK ISGa naar voetnoot(6). En met deze drie voorwaarden kunnen wij de zuivere en hooge heimatliteratuur reeds omschrijven: zij is de letterkunde die een bepaald landelijk leven folkloristisch, poëtisch en tot in 't diepste getrouw voorstelt. Maar plaatsen wij, één oogenblik, het landelijk leven tegenover de stadscultuur: ineens brengen deze drie eigenschappen ons veel verder. Een stadsmensch gaat tusschen twee huizenrijen, op een effen stoep die hooger ligt dan de straat; hij kent verkeersagenten, uitstallingen en reclames, rood en groen licht; hij is vertrouwd met de nummers van de trams, het drinkgeld dat de taxivoerders verwachten, de norsche zwijgzaamheid tegenover onbekenden; hij berekent uren arbeid, marktdagen en Zondagen vrijaf; hij bezoekt het keurig onderhouden stadspark, hij leest plichtmatig het naambordje op den stam van elken boom en hij voedert de zwanen. 's Avonds vooral krijgt zijn leven een zonderlingen glans; wanneer hij, in soirées of gala-vertooningen, precies weet hoe zich kleeden, voorkomen, converseeren, lokken en afstooten. Hij kan over alles meepraten, maar zijn soliede kennis reikt niet even ver. Hij is handig en beleefd, ook bij cynischer spot; maar niets blijft bij hem onuitgesproken en verborgen, behalve zijn fouten en zwakheden waarvan hij elk spoor behendig verduistert. Stadscultuur is er eene van conventioneele begrippen en beschavingsvormen; stadskunst een aristocratische styleering, een duister symbolisme in een vreemden glans. Stadsbegrippen zijn duidelijk en bruikbaar, niet zeer breed of diep; stadsleven - enkele rijk begaafde, zedelijk hoogstaande of ziekelijk individualistische naturen uitgezonderd - past zich aan bij bestaande toestanden, op gevaar af de onveranderlijke beginselen overboord te gooien en het inwendig bloeiende te laten verstikken onder uitwendige vormelijkheid. Zonder het land | |
[pagina 273]
| |
zou de stad zichzelf lichamelijk, zedelijk, verstandelijk uitleven in ver dorde verfijning. Maar het land, het land is anders! Daar kent men den breeden zonsopgang na donkeren nacht, en den rustigen gang - door middagbrand en avondpurper - naar een hemel vol sterren. Het spoken der maan en den eenzamen roep over de vlakte. Den arbeid op het wijde veld, in regen of zonneschijn, op doorweekten grond of in stuivend zand. Den geur van stalmest, dennenhars, hooi en muffe vruchtengroeven. De ademhaling der aarde, de beloften en bedreigingen der seizoenen, hun weelde en ontgoocheling. Den strijd tegen het onkruid op het veld, de ziekten in den stal en de plagen op het erf. Daar leeft men, geslachten lang, in dagelijkschen omgang met vruchten en vee, met aarde en hemel; de wijde einders staan weerspiegeld in de vredige oogen der mannen en vrouwen, en hun rustige doenwijze past zich aan bij den kalmen stap der jaren. Daar zijn dorpen: kleine groepeeringen van menschen uit altijd dezelfde familiën. Daar is de samenleving klein, eeuwen door, in de groote natuur. Op eeuwen overlevering teekenen zich origineele gestalten af, doenwijzen en feiten: een verrassend borduurwerk op een achtergrond die altijd dezelfde lijkt en toch altijd verschilt; doch die eeuwen overlevering leggen, ook in de ziel, een vredige overtuiging en, daarmee verbonden, een potentiëele kracht. Landleven brengt zuivering, rust, diepen ernst, reserven van moed, wilskracht en kunnen; maar, zonder contact met de stad, zou het dikwijls bij logge middelmatigheid blijven en kleingeestige koppigheid. Evenals de stadsmenschen dus graag naar den buiten gaan, op vakantie of op uitstap; en evenals de buitenmenschen, die willen vooruitkomen, zich in de stad vestigen: evenzoo, zedelijk en verstandelijk, bereikt het levenstempo, hier te traag en daar te vlug, door harmonische inwerking van het eens op het andere, een machtige vaart. En het land brengt niet alleen, aan de vermoeide stad, verpoozing, zuivering, vrede; het is ook de aanhoudend borrelende bron van leven, verheffing en veredeling. Het vormt de wortels en den stam van den boom, waarop het stadsleven de kruin is, met ruischende blaren, roze bloesems en gloeiende vruchten. Met die tegenstelling voor oogen: ziehier dan het wezen en de bestemming, tegenover de stadskunst, van de heimatliteratuur. Zij is folkloristisch in zoover zegswijzen en gewoonten, typen en toestanden normale levensresultanten voorstellen; zij is poëtisch in zoover het land op den mansch, de mensch op het land inwerkt - een wisselwerking die opvoert naar de zelfstandige Oneindigheid, het hunkeren van | |
[pagina 274]
| |
elk menschenhart -; zij is vooral waar: een schroomvol benaderen., bekoord en bewogen, van 'wilde en onvervalschte pracht'. En zooals haar inhoud zich voordoet, zoo haar vorm: eenvoudig en ernstig. De heimatschrijver 'leert zijn volk lezen' en maakt het beter. Rustig volgt hij het beste in zijn natuur; en dat beste maakt hij bij zooveel mogelijk lezers wakker. Zuivere heimatliteratuur voert een streek naar zuiverder geluk. Het blijvende in een volksbestaan, het gezonde en genezende, het mild-persoonlijke vinden we aan de heimatliteratuur toevertrouwd, die, daardoor juist, idealistisch en godsdienstig aandoet. Want idealisme en godsdienstigheid schuilen het diepst in elk menschenhart. Literaire scholen en stroomingen beroeren haar slechts middellijk; een grondige wijziging alleen in de bestaansvoorwaarden van het volk verandert haar eveneens. Zij is democratisch; maar laat dat woord niet 'partijdig' klinken, niet het tegendeel aanduiden van de hoogste belangen! En, tegenover de aristocratische stadskunst gesteld met haar veel fijnere techniek, wier vreemde symbolen in een hoogere - maar ook ijlere - wereld laten schouwen van mystiek en schoonheid, houdt zij het leven nabij: het natuur-gezonde, nederig dienende, optimistisch eenvoudige. Die invloed is onmisbaar!
In feite staan stadskunst en heimatliteratuur niet zoo scherp tegenover elkander: er bestaan schakeeringen, en het zuiver genre wordt zelden, aan een van beide zijden, verwezenlijkt. De feitelijk bestaande heimatliteratuur vervult dan ook niet altijd die zuiverende rol. Daar is vooreerst veel tweede-rangswerk. Sappige boeken en verbazende typen. waarbij alleen het succes wordt beoogd; - gevoelerige verhalen en beschrijvingen, maar een volle maat van tranen geeft nog geen volle maat van schoonheid; - veel moraliseerend werk, waar de prediker den artist (indien hij werkelijk bestaat) totaal verstikt. Tegen zulke (niet bovenmatige) productie voelen wij weinig bezwaren: zij kan goed doen; en, zelfs als zij de menschen maar eens duchtig doet veeenen of hartelijk lachen, - dat is ook goed! Alleen moet men haar dan nemen voor wat ze werkelijk is. Daar is, ten tweede, verbastering; en deze lijkt ons gevaarlijk. Gezonde heimatliteratuur is een geschenk van God; zij is ontspanning, zuivering, verheffing. God heeft echter zijn aap, den duivel; en deze schenkt ons ook een heimatliteratuur: ongezonde bezoedeling! Ziehier wat we bedoelen. Er is een heimatliteratuur die de stads- | |
[pagina 275]
| |
conflicten voorstelt onder boerenmenschen. Zij verbeeldt de natuurlijke reactie niet van de stad op het land; zij sticht verwarring; zij brengt, wat bij het eene thuis hoort, op het andere over. En als men, uit de stad, de gejaagdheid, de levensverarming, het begin van ontbinding en de ziektekiemen op den buiten overbrengt; dan vallen daarbij alle ber tamelijkheid en verfijning nog weg, want buitenmenschen kennen die op een andere wijze. Men slaat de gebreken van stad en land samen, en men verduistert beider hoedanigheden. Het wordt een brutale dorpsliteratuur die men machtig noemt; een demonische overrompeling van driftenwaanzin en familieveeten die men voor diep wil doen doorgaan; een grove landelijke kermis met schrijnende tooneelen van overdaad en dronkenschap, met tragische moorden, - en dàt zou kunst zijn! En, meent men dan, de laffe struisvogel-mentaliteit der idealisten wordt aan de kaak gesteld, de geniepige schijnheiligheid dier stil-vrome dorpsmenschen gebrandmerkt! - Neen, dat is alles valsch! Wel flikkeren soms, in dorpsherbergen, moorddadige messen; wel woekeren op het land haat, veete en kleingeestige koppigheid; wel treedt men er ruw en brutaal op, - maar het diepe leven der boerenmenschen, bij ons, is schouwende rust, vroom plichtbesef en milde goedheid. Wie van een dorp afkomstig is en in de stad woont, weet dat zóó goed, dat de gehechtheid aan de 'Heimat' dikwijls onafscheidbaar is van oprechtheid, innigheid en godsdienstzin. Het eene behoudt het andere, of beide gaan verloren. Waar God werkt, werkt ook de duivel. Waar goede literatuur bestaat, komt ook verbasterde; maar wanneer de verbasterde het wint, dan treedt bij het volk een verval in. Dan werken dorp en stad, kunst en leven, beschaving en cultuur, ontwikkeling en godsdienstigheid niet meer evenwichtig op elkander in. Het rhythme is verstoord. En dan bestaat, daartegen, één doeltreffende maatregel: terug naar de natuur met al haar suggesties van eenvoud en oneindigheid; terug naar de simpele lieden van te lande en de onuitputtelijke schatten van hun ziel; neem tegelijk den draad weer op van de oude, zelfstandige, traditieGa naar voetnoot(7). | |
IIWij wenschen de studie van Dr. Sterkens als een daad te bespreken; dan nog moeten we uitgaan van haar inhoud en geest. | |
[pagina 276]
| |
De eenigszins kunstmatige beperking van het onderwerp werd den schrijver, door de academische prijsvraag waarop hij antwoordde, opgelegd. Men vroeg 'Een studie over de letterkunde in de Antwerp sche Kempen van 1830 tot 1900'. Uitgesloten waren dus: Limburg en Noord-Brabant; de kunst in het algemeen, het godsdienstig en cultureel leven, de maatschappelijke toestanden; de oude Contra-Reformatie en de thans toenemende industrie. Heel de nadruk viel daarentegen op het letterkundig romantisme, met Antwerpen als vuurkern, in zoover het uitstraalde over de Kempen en in zoover het, in de Kempen, menschenmateriaal en voeding vond. De letterkundige wisselwerking van stad en land, van Antwerpen en de Antwerpsche Kempen in de eeuw van Conscience: dat was, heel precies, de prijsvraag. En even precies paste daarop het ingezonden antwoord: de zorgvuldig opgemaakte inventaris van de letterkundige productie, binnen den afgebakenden tijd, over de Kempen of door Kempische schrijvers; met, als voornaamsten maatstaf en ordenend beginsel, het even grondig doordacht als graag gekoesterd begrip: heimatliteratuur.
Het is een daad van beteekenis, onze letterkundige geschiedenis van uit dat standpunt aan te vatten. Wij weten het wel: voor Dr. Sterkans leek zoo iets heel natuurlijk. Zijn familie zelf - een der meest geziene in de Noordelijke Antwerpsche Kempen - legde in hem de kiem van zijn roepingGa naar voetnoot(8): werken voor zijn geboortestreek en volk. De verre frontjaren leerden hem daarbij hoe de getrouwheid aan eigen land en streek zelfs den verbannen soldaat zedelijk beveiligde. Ontworteling is dikwijls verbastering; en toen de hoogstudent, enkele jaren later, te Gent promoveerde met een doctorale thesis over de Kempische heimatkunst: toen had de jonge man de gehechtheid aan eigen haard, dorp en streek tot grondslag gekozen, zelfs van zijn letterkundige belangstelling. De heldere uitspraak van P. Rosegger werd hem een levensregel: 'Gottes is die Erde überall und Pilger sind wir Alle. Doch der rechte Mensch musz eine Heimat haben, dasz er und sein Geschlecht stark sei'Ga naar voetnoot(9). Een levensregel die een heele theorie kon schragen; doch die vooral, bij velerhande moderne ontreddering, een aesthetisch en moreel evenwicht beveiligde... Maar Dr. Sterkens hield den gevonden schat niet voor zichzelf alleen: zooals de Kempische boer een stuk heigrond ontgint, zoo ontgon hij zijn eigen heimatliteratuur. Niets dan ontginningswerk; door iemand echter die al | |
[pagina 277]
| |
de beloften vermoedt van zijn schijnbaar schralen akker. En zijn bouwland bleek dan zoo vruchtbaar te zijn, zijn oogst zoo rijk, dat men zich afvragen kon: is dàt het Kempische zand en zavel? Ja, waarvan men de verborgen krachten niet vermoedde; Dr. Sterkees kende ze door atavisme, traditie, jarenlange vertrouwdheid. Zoo werd zijn studie een experiment: de zedelijke, cultureele, godsdienstige rijkdom van het Kempisch volksleven kwam aan het licht; de onvergelijkelijke uitslagen van zijn eeuwenoud geloof, ongeschonden eenvoud en taaie werkkracht in de weemoedig-donkere natuur. Een daad van beteekenis in onzen modernen tijd... De schoonheid van den eenvoud gesteld tegenover de decadentie van de verscheurdheid; de bevrediging van het geloof tegenover het koortsachtig zoeken en wanhopig berusten; de kalmte der stoere natuur tegenover gejaagdheid en weelderig comfort; de breed ademende levensverheffing tegenover vaak kortzichtig intellectualisme en gemecaniseerde beschaving. Een daad van beteekenis... Overtalrijk schieten bij ons boerenromans op en landelijke verhalen; betrekkelijk weinige zijn, in hun genre, zuiver en groot; en het genre zelf wordt aanvaard als een tekort: wij hebben geen beschaving. Daarom noemen wij een boek dat leert schiften en scheiden, dat het eene aanvaardt zonder het andere te ignoreeren, een daad van beteekenis. Grondiger dan veel verlokkende aphorismen en dan veel genietend aesthetisme, biedt het een levende norm van schoon en goed: dienende gehechtheid aan den vadergrond. Om die vastheid en richting zijn wij den schrijver dankbaar. Een neerslag van zijn levenshouding en overtuiging biedt ons zijn waardebepaling van Conscience en de Sniedersen. Bij hen, de idealisten, vindt hij den Kempischen geest het zuiverst; niet bij de gematigde realisten Gustaaf Segers en Lodewijk Smits; nog veel minder bij den Franschschrijvenden erotischen naturalist Georges EekhoudGa naar voetnoot(10). Een kort onderzoek naar de bestanddeelen der Kempische heimatkunst in de XIXe eeuw, binnen het kader van de Nederlandsche literatuurgeschiedenis van dien tijd, brengt ons wellicht tot denzelfden uitslagGa naar voetnoot(11). | |
[pagina 278]
| |
Is het toeval dat, in de Kempen, de verhalende literatuur veel belangrijken uitvalt dan de dichtkunst, met Lodewijk De Koninck en Servaas Daems als betrekkelijke uitblinkers? Geeft de stille, beschroomde natuur der Kempische menschen daar aanleiding toe: zij verbergen zich, verhalend, eerder dan zich, dichtend, uit te storten? Zijn, onder de Vlamingen, de Antwerpenaars en de Kempenaars de beste vertellers? Mogelijk; met zekerheid kunnen we zoo iets niet uitmaken. Dit echter is zeker: de heimatliteratuur van West-Vlaanderen - de eenige die, bij ons, verleden eeuw, de Kempische overtrof - trad veel meer didactisch en lyrisch op. Zij deed aan taal- en geschiedvorsching; zij hechtte aan de aloude traditie van Vlaamsche glorie en christelijke grootheid; En met steden als Brugge, Ieperen, Kortrijk; met een taal waarin men het Middelnederlandsch terugvond: hoe kón het anders? Luisterend hoorde men, in woord en klank, verre vroomheid en kracht zinderend spreken; en omheen de donkere monumenten zagen romantische blikken, bij nacht, heldengestalten dwalen. De Westvlaamsche heimatliteratuur werd er eene van bijna Middeleeuwschen eenvoud, bijna wetenschappelijken arbeid; van teer-sleepende zangerigheid naast romantische verheffing.
Hoe anders in de woeste Kempenstreek! Daar stonden, van heiden en bosschen omringd, enkele oude monumenten ver uiteen: overblijfselen van een weinig bekende geschiedenis. Daar ging de levende traditie niet hooger op dan tot de XVIe eeuw: strijd tegen geuzen, Spanjaarden, Oostenrijkers, Franschen en andere overweldigers van 'altaar en haard'; een hartstochtelijk verdedigd geloof, net al de vormen, praktijken, devotiën der Contra-Reformatie. Daar uitte zich de cultureele belangstelling in den betrekkelijken bloei van rederijkerskamers, kunstgenootschappen en dorpsscholen: alles veel intenser dan het schamel bestaan der dorpsbewoners laat gissen. Daar werkte, op het stil gemoed, het breede land in: zandheuvels, bruine heiden en donkere bosschen; en eenS diep gegroefde zandweg doorsnijdt den grijzen grond, recht naar de verre torenspits... In de nette huisjes omheen de dorpskerk, in de leemen hutten aan de uithoeken, hokte een bevolking van taaie wroeters, armoedig en ondervoed; maar in hun wezen vol weemoed scholen zedelijke verheffing, verstandelijke verfijning, ascetische ontwikkeling, waar de godsdienst, meer nog dan de natuur, zijn deel aan had. Laat bijgeloovige vrees en superstitieuze praktijken bij hen woekeren: dat was de zelfkant van hun wezen; evenals, aan den zelfkant van hun heiden en bosschen, landloopers, voortvluchtigen en baanstroopers ronddoolden. Het Kempisch boeren- | |
[pagina 279]
| |
volk was zacht, vreedzaam, godvruchtig; en wanneer Conscience, bij wien het Fransch romantisme iets van Rousseau's natuur-en-mensch-theorieGa naar voetnoot(12) had ingeënt, de Antwerpsche Kempen ontdekte; dan ontvonkte bij hem de schoonste kunstenaarsgloed. Een ontvonking: dat is de Kempische literatuur der XIXe eeuw; een contact van het Kempisch leven met het romantisme. Met een dubbel romantisme zelfs: het idealistisch-gevoelerige van Conscience, het strijdend-godsdienstige dat opklom tot Bilderdijk. Het tweede verdoofde, door dreunende heldendichten, den innigen klank der heimatpoëzieGa naar voetnoot(13); het eerste vlamde op, plots, hoog en veelkleurig; - en de verheffende eenvoud van Conscience en de twee Sniedersen werd later nooit meer geëvenaard. De eerste gloed is de schoonste gebleven. Hij was iets té romantisch. Vandaar: de holle klank van veel werken; het sentimenteel-opgeschroefde; het eenigszins ijdele ook, omdat zij niet, met veel worteltjes van klein realisme, in den grond vast zaten. Vandaar de onzuivere taal zelfs: ook daarin was Conscience b.v. te weinig een practisch realist. Het romantisme mist den nuchteren werkelijkheidszin en de voorzichtig vorderende berekening; het holt vooruit, door eigen intuïtie verblind; een kosmisch-ontwaarde godheid beheerscht en bezielt het; - en vaart en intuïtie en godservaren schitteren, in zijn schoonste werken, door eigen gloed. Een andere werkelijkheid vult dien arbeid, veel zuiverder en voller dan kleine concreetheid. Maar de uitslag bevredigt niet volkomen; en gemakkelijk gooit men, daardoor gehinderd, het kind met het badwater uitGa naar voetnoot(14). De oude Kempen, door natuur, zeden en geloof het paradijs van het romantisme, hebben, in romantische verhalen, hun schoonste, diepste, echtste weerspiegeling gevonden. De gebreken van die verhalen bekennen en betreuren wij - hun gebrekkige taal en naïeve gezwollenheid -; maar wanneer het lezend volk nog altijd het eerst naar Conscience en Snieders grijpt, dan werkt daar een heilzaam besef. En wanneer moderne critiek Conscience en zijn geest, als verouderd in alle opzichten, zou veroordeelen; dan veroordeelt die critiek zichzelf als zuiver aesthetisch, los van de levensbronnen. 'Gezegend het volk, | |
[pagina 280]
| |
dat in Conscience zijn vader erkent'Ga naar voetnoot(15), schreef Dr. J. Prinsen: het ware onvergeeflijk, dien eenigen zegen te laten verzwinden!
Wat hebben 'de ontwikkelde volwassenen onzer dagen' aan Conscience? Epiek geeft, door zichzelf, nooit een resultaat van verstandelijke begrippen. Wanneer J.H. Newman echter verklaart dat de romantische werken van Walter Scott hem nader bij Rome hebben gebracht, dan duidt hij op de breedere wereld van fantasie en geschiedenis waar zij hem hadden binnengeleid. En de beste werken van Conscience houden, ook voor den ontwikkelden Vlaming van nu, een wereld open, waarvan verscheiden waarden nooit mogen voorbijgaan.
24-1-'36. |
|