Streven. Jaargang 3
(1935)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Het Racisme in Rusland (1848-1878)
| |
Rusland neemt de leiding.Ga naar voetnoot(1)Het gewapend optreden van Czaar Nicolaas IGa naar voetnoot(2) in Oostenrijk- | |
[pagina 157]
| |
Hongarije (1849) bracht hem op het voorplan van de politieke belangstelling in Europa. De conservatieve middens huldigden hem als de onbaatzuchtige voorvechter der wereldorde tegen de revolutie. Hongaren en Polen verketterdem hem, als de dwingeland, die er op uit was elke vrijheidsbeweging te onderdrukken. Ook in de liberale kringen uit andere landen deelde men die meening, al moest men erkennen, dat hij zich toch grootmoedig getoond had door alle annexatie, in ruil voor zijn optreden te versmaden. Wel was het optreden van Rusland niet zoo onbaatzuchtig als op het eerste gezicht kon blijken. Met de orde in de Donau-monarchie te onderdrukken, had het toch ook in eigen land, de onafhankelijkheidsbeweging in Polen stopgezet. Maar toch gaf men toe dat de Czaar van de toenmalige verzwakking van Oostenrijk en van de verplichtingen die het tegenover hem had. voor imperialistische doeleinden geen gebruik had gemaakt. Dat viel des te meer op, daar, bij de Slavische volkeren in Centraal Europa, zich een tendenz openbaarde tot aansluiting bij Rusland, het groote Zusterland.Ga naar voetnoot(3) Hoe Nicolaas de kans niet gegrepen had om, tenminste een gedeelte van de Slavische gewesten der Donau-monarchie bij zijn rijk in te lijven, begrepen allerminst de Racisten. Maar de Czaar wilde toen van geen politiek racisme hooren. Wat hem vooral bekommerde was het verstevigen van de orde en de eenheid in eigen land. Daarvoor waren rust en orde in Europa onontbeerlijk. Alle revolutionnaire bewegingen in andere landen, en voornamelijk in de aangrenzende, konden zoo gemakkelijk een nadeeligen weerslag hebben op den vrede in Rusland zelf. Orde en eenheid, door een krachtig gezag gewaarborgd, dat was zijn leuze. Zijn Slavische volkeren wilde hij wel nader tot elkander brengen, maar door éénvormige russificatie; de noodige sociale en politieke hervormingen mochten gerust doorgevoerd worden, maar onder zijn dictatoriaal gezag. Met wantrouwen volgde hij de ontwikkeling van het PanslavismeGa naar voetnoot(4) bij de Tsjechen, Kroaten, Slovenen en Serviërs, omdat het niet alleen naar ras-eenheid streefde, maar ook de liberaal-revolutionnaire denkbeelden van dien tijd was toegedaan. Hij hield die Slavische 'broeders' dan ook liefst buiten zijn grenzen. In plaats van zijn macht uit te breiden, zouden zij haar wellicht ondermijnen door het onderdanige Russische volk met hun vooruitstrevende ideeën te besmetten. | |
[pagina 158]
| |
Dit belette geenszins den Czaar zijn goedkeuring te verleenen aan de pogingen aangewend om kultureele toenadering tusschen de Slaven te vergemakkelijken. Safarik, Gaï, HankaGa naar voetnoot(5) moedigde hij aan door geschenken; jonge Russische philologen liet hij de Slavische talen le Praag studeeren; Pogodine, professor in de geschiedenis aan de Hoogeschool te Moskou, kreeg verlof om in betrekking met KollarGa naar voetnoot(6) te treden en diens plannen voor intellectueele toenadering onder de Slaven, aan zijn studenten aan te bevelen. Maar voor een politiek Panslavisme was Nicolaas niet te vinden. Ook, toen in 1847 te Kiew in Oekranië een geheim genootschap ontdekt werd, dat van Rusland den Bondstaat van al de Slavische volkeren wilde maken, trad de Staatspolitie met groote gestrengheid op. Het genootschap mocht niet langer bestaan en de leiders liepen zware straffen op. De dichter Chevtchenko werd voor lange jaren naar de kazerne gestuurd, de geschiedschrijver Kostomarov, werd geïnterneerd en de romanschrijver Koelich kreeg verbod voortaan nog te publiceeren. Het Russiche Panslavisme moest binnen de grenzen van een zuiver kultureele beweging blijven.Ga naar voetnoot(7) Dat Panslavisme was intusschen tot een machtige beweging uitgegroeid, een uitgroei waaraan de Duitsche wijsgeeren en philologen en geschiedschrijvers wel hadden medegeholpen, maar toch voornamelijk aan specifiek Russische toestanden was toe te schrijven. Het eigenaardige in het Russische racisme ligt hierin dat het van meet af aan een godsdienstig karakter droeg, of tenminste dat het sterk beïnvloed werd door de godsdienstige stroomingen uit die dagen. | |
Ontstaan van het kultureel Panslavisme in Rusland.Geen wonder trouwens, als wij bedenken hoe sedert eeuwen de Orthodoxe kerk een overwegende rol in de geschiedenis van Rusland had gespeeld. Meer dan elders was daar de godsdienst vergroeid met | |
[pagina 159]
| |
het leven der natie, Niet dat de Orthodoxe kerk er zich erg om bekommerd had aan geest en hart een vaste leiding te geven op den weg naar de Waarheid en naar het Goede. Integendeel men verwijt haar terecht, dat zij zich om het vastleggen van dogma en moraal niet veel moeite had getroost: dat de groote levensvraagstukken bij haar geen voldoende oplossing vonden en de concrete levensgevallen geen practische gedragslijn. Maar het kunstgevoel van het volk had zij opgewekt en gevoed met hare decoratieve liturgie; het nationaal bewustzijn had zij wakker geschud en opgedreven toen zij de leiding op zich nam van den strijd tegen den vreemden indringer, Tartaar, Pool of Litauer, en aan dien strijd de exaltatie van een kruistocht bijzette; aan den intensen drang van de volksziel naar buitensporige uitingen van vroomheid, schonk zij voldoening door het strenge, vaak abnormale ascetismeGa naar voetnoot(8) harer kloosterlingen; op het lage zedelijk peil van dat volk, keek zij evenwel haast onverschillig toe; en vooral had zij, op heel bijzondere wijze het gevoel van superioriteit bij het Russische volk ontwikkeld. Dat gevoel van superioriteit treffen wij ook bij andere, ja bij nagenoeg alle beschaafde volkeren aan, Van nationaal bewustzijn gaat men zoo licht over tot een misprijzend neerzien op andere naties. Maar in Rusland werd dat gevoel van superioriteit door de Kerk zelve gewijd en door haar in godsdienstige gronden geankerd. In zijn godsdienst zag de moejik de hoogste uiting van het Christendom; hij alleen was getrouw gebleven aan het oorspronkelijke ideaal van den Zaligmaker. Na en in vervanging van het decadente en ontrouwe Rome, van Constantinopel, eens de Wereldstad en nu door de Turken bezet, had Moskou, het heilige Moskwa, de taak op zich te nemen van al de Christene volkeren om zich heen te scharen. En daar, volgens de opvattingen der Russen, het godsdienstige en nationale leven onafscheidbaar met elkander waren verbonden, kreeg hun geloofsimperialisme, als ik het zoo noemen mag, ook een politiek karakter. Nu weet ik wel, dat Peter de Groote en zijn opvolgers in de XVIIIe eeuw, den invloed van de Kerk hebben ondermijnd. Zij waren de rationalistische ideeën van Voltaire en van de Encyclopedisten toegedaan, Waarschijnlijk wenschten zij niets liever dan den godsdienst | |
[pagina 160]
| |
volledig uit te schakelen. Maar de politiek van Russische wereldheerschappij was ook de hunne en zij hebben ze gediend even hartstochtelijk als de Orthodoxe kerk, al was het met geheel andere middelen. Heeft Peter de Groote zijn land opengezet voor de Westersche ideeën en uitvindingen, dan was het enkel en alleen, om Rusland in staat te stellen het Westen op eigen terrein te kunnen overvleugelen, zooals heden ten dage het Bolsjewistisch Rusland de kapitalistische buitenwereld op eigen terrein van industrialisatie en grootscheepsche ondernemingen zoekt voorbij te streven.
Intusschen waren de politieke gebeurtenissen in de XVIIIe eeuw van dien aard, dat zij de Russen in hun grootheidswaan versterkten. Het is een aaneenschakeling van zegevierende veldtochten en annexaties der naburige gewesten. Beurtelings worden de Zweden, de Polen, de Oekraniërs en de Turken overwonnen. Zij veroveren daarbij: Finland, de Baltische Randstaten,Ga naar voetnoot(9) Litauen, een groot deel van Polen zelf, Oekranië, Podolië en de kuststreek aan de Zwarte Zee, van den Dnjester af tot aan den Koebanstroom. De XIXe eeuw zette al spoedig de zegevierende reeks voort: in 1812 ontnam men aan Turkije Bessarabië en in 1829 kwamen de Roemeensche vorstendommen Moldavië en WalachijeGa naar voetnoot(10) onder Russisch protectoraat. Hiermede was men al een heel eind gevorderd op den weg naar Constantinopel. De droom van de orthodoxe kerk, eens als erfgenaam van de Oostersche kerk aan den Bosporus te heerschen, scheen zijn verwezenlijking nabij. Zoo stond Rusland dan, na den val van Napoleon evenals vroeger, in het teeken van het imperialisme, en dat imperialisme werd opnieuw door godsdienstige drijfveeren bezield. Die godsdienstige renaissance, na de rationalistische politiek der Czaren in de vorige eeuw, moet ons niet verwonderen. Deze politiek was er wel in gelukt van de Orthodoxe kerk een gedwee werktuig te maken van den Staat; zij was er ook in gelukt 's lands bestuur te laïciseeren. Zij had daarbij de rationalistische denkbeelden, uit Frankrijk voornamelijk geïmporteerd, in de Russische intellectueele kringen verspreid. Maar het geloof was bij de volksmassa onwankelbaar gebleven, en ook de adel onderging er den invloed van, omdat hij in contact met de landelijke bevolking bleef. Meer dan één Barine stelde zich als Volteriaan in de | |
[pagina 161]
| |
salonkringen van Petersburg of Moskou aan, om dan, zoodra teruggekeerd op zijn landelijke domeinen, door de specifiek Russische atmosfeer van volksvroomheid aangegrepen te worden en te gelooven zooals zijn voorouders het deden en ook zijn moejiks.
Het waren daarbij niet enkel Fransche, rationalistische ideeën, die den toon aangaven. Vooral na de inlijving van de Baltische Randstaten, met hun hoogere cultuur, sterk onder den invloed van de Duitsche gedachtenwereld, drongen ook Duitsche denkbeelden in de Russische hoogere kringen binnen. En die denkbeelden waren piëtistitsch getint.Ga naar voetnoot(11) De werken van Jung Stilling en Eckartshausen, en van Boehme, Swendenberg en Saint-Martin werden geliefkoosde lectuur. Skovoroda (1722-1794), de baanbreker voor de Russische philosophie en een van de meest invloedrijke denkers der XVIIIe eeuw in Rusland, was een discipel van Christian Wolff. Toen nu de Fransche Revolutie zich ontpopte als een onmiddellijke bedreiging voor orde en rust in de andere landen, als het gevaar voor Europa, ook voor Rusland, verloren de anti-godsdienstige ideeën die zij voorstond hoe langer hoe meer van hunne bekoring. Zij werden beslist antipathiek, toen Napoleon tegen de Russen te velde trok en hun de vernederende nederlagen van Austerlitz en Eylau toebracht. Intusschen waren de hoogere kringen te Petersburg in contact gekomen met émigré's: menschen met vaak hooge ontwikkeling en diep geloof; voornaam in hun voorkomen en aangenaam in den omgang. Godsdienstige-wijsgeerige onderwerpen werden geliefkoosde thema's voor de salongesprekken. Joseph de MaistreGa naar voetnoot(12) was een gevierde gast en de Russische high life zond bij voorkeur haar kinderen naar de colleges der Jezuieten.Ga naar voetnoot(13) Toch kwam die godsdienstige heropleving het Katholicisme niet ten goede. Enkele geïsoleerde, zij het dan nog ophefmakende bekeeringen, daarbij bleef het. Kon het ook anders met de nationale exaltatie na de overwinning op Napoleon? Hoe zou een vreemde godsdienst nog een aantrekkingskracht uitoefenen op een volk, dat zich definitief | |
[pagina 162]
| |
geroepen gevoelde om een leidende rol in de wereld te spelen? Bewezen de feiten niet overduidelijk de superioriteit van de Orthodoxie op de andere vormen van het Christendom? Het Katholicisme had zijn lot verbonden met dat der Latijnsche naties en die naties lagen gebroken of kwijnden weg. Het Protestantisme viel uiteen in hopelooze verdeeldheid. Alleen de Orthodoxe kerk toonde haar onverzwakte leefbaarheid door machtiger dan ooit uit den Wereldstrijd op te staan. En daarom juist was zij er minder dan ooit op gesteld zich door andere kerken op eigen gebied te laten verdringen. Integendeel het oogenblik scheen voor haar aangebroken, om de nog afgescheidene christene gemeenten naar Moskou over te halen. Men begrijpt allicht dat zoo'n godsdienstige mentaliteit opperbest passen moest in het kader van een racistische beweging en ze niet weinig bevorderde. Dat viel des te gemakkelijker daar ook andere invloeden in dezelfde richting stuwden. Daar had men vooreerst het aanstekelijke voorbeeld van het Duitsche racisme, weldra overgenomen door de Slavische volkeren der Donau-monarchie. Ook in Rusland wekte het al spoedig tot navolging. Zoo sticht Pogodine, in 1837, naar het voorbeeld van de Tsjechen, een historische bibliotheek en een museum voor Slavische oudheidkunde te Moskou. Twee jaar nadien opent Bodjainski in dezelfde stad een cursus van Slavische philologie. De Maatschappij voor de studie van de Russiche geschiedenis en oudheidkunde met hare vertakkingen in de voornaamste steden van het land, deed wat het Museum te Praag en het Joanneum te Zagreb in de Donau-monarchie aan het doen waren: de archeologie ten dienste stellen van de racistische idealen en het Panslavisme in het Czarenrijk leiden, steunen en concentreeren. De leiders ervan waren zich hun doel wel bewust. Verklaarde Pypine, de geschiedschrijver der Slavische literatuur, niet: 'Het Panslavisme is een archeologische vondst. Wij eischen niet de vereeniging van een volk of van een natie, maar van eer ras.'
Ook de Duitsche wijsbegeerte, zoo invloedrijk in Rusland, in de jaren van Schelling en Hegel, werd als een machtige bondgenoot dankbaar gebruikt. Haar grootsche synthese van de wereldgeschiedenis - waarbij met de concrete gebeurtenissen niet al te schroomvallig rekening werd gehouden en aan verbeelding en gemoed overvloedig den kost gegeven - begeesterde de intellectueelen. De Universeele Geest, zich uitend in het verloop der gebeurtenissen; dat verloop zelf, zich ontvouwend langs thesis en antithesis om naar een meer volmaakte syn- | |
[pagina 163]
| |
these, volgens de eeuwige wetten der levensdialektiek; het opstijgen van het menschdom van het primitieve individualisme naar den machtigen Staat, dat alles klonk wel erg vreemd en geheimzinnig, maar het overstemde toch met een machtige harmonie, de wanklanken die uit het politieke en sociale leven ten tijde van de Fransche Revolutie en van Napoleon waren opgestegen. In het licht van die nieuwe theorieën meende men de diepe beteekenis te hebben gevonden van 's menschen bestaan en de algemeene richting, waarin het zich bewoog. In de politieke en godsdienstige gevolgen die men er uit afleidde, vonden de Russen den gewenschten wijsgeerigen grondslag voor hun Panslavisme. Dat Panslavisme werd nu als een normale uitgroei in het nationaal verleden verankerd. Op zijne beurt werd dat verleden geadeld tot een hoofdbestanddeel in de Wereldevolutie. Zoo het heden en de toekomst zich toch, volgens bepaalde wetten, uit het verleden ontwikkelden, dan mocht Rusland met vertrouwen de toekomst te gemoet gaan. Men had slechts op den vroeger ingeslagen weg voort te gaan: het Byzantijnsche politiek ideaal: de vereeniging van het Oosten in een machtigen Staat; het Orthodoxe godsdienstige droombeeld: de vereeniging van alle ware Christene volkeren om Moskou, twee facetten van éénzelfde idee, die aan de geschiedenis van Rusland éénheld en grootheid gaf en het Land in de richting van een heerlijke toekomst voortbewoog. In de dialectische evolutie waarvan Hegel sprak, was het duidelijk dat de Orthodoxe wereld, met Rusland als hoofdbestanddeel, de hoogere synthese vertegenwoordigde, het element van vooruitgang op de Latijnsche wereld en de Protestantsche. De theorie van het uitverkorene volk, welke de Duitsche wijsgeer had verkondigd, vond hare toepassing, niet op de Germaansche, maar wel op de Slavische volkeren.
Niet alle Russen nochtans trokken dezelfde besluiten uit de lessen van het verleden en uit de Westersche theorieën. Daar had men vooreerst Tsaadeev, een officier, die aan de campagne in Frankrijk (1814 en 1815) had deelgenomen. In Frankrijk was hij getuige geweest van het herstel van het Katholicisme. Daar had hij geconstateerd hoe het Westen in vele opzichten Rusland nog ver vooruit was. Zijn conclusie luidde: die superioriteit heeft het Westen te danken aan de groote Katholieke gedachte. Over al de nationale particularismen heen, heeft zij de Europeesche kultuur bezield. Door dat universeele karakter wint zij het op de Orthodoxe gedachte, die zich door een bepaald nationalisme aan banden heeft laten leggen. Onder den invloed | |
[pagina 164]
| |
van Schelling's theorieën, verklaarde hij, dat alleen groote ideeën de wereldgeschiedenis beheerschen en bezielen en dat alleen de Katholieke idee de toekomst voor zich had. Tsjaadeev publiceerde zijn opinies in een Moskouer tijdschrift (1836). Zijn optreden baarde alom ergernis en oppositie. Hij zelf werd spoedig onschadelijk gemaakt: men verklaarde hem krankzinnig en dwong hem tot vernederende schuldbelijdenis. Uit de reactie echter tegen zijn zienswijze, groeide in Rusland de liberaal-revolutionnair getinte beweging der Westerlingen. Zij ook geloofden in de superioriteit van hun land en van hun volk, zooals de Panslavisten. Zij ook ondergingen den invloed van de Duitsche wijsbegeerte. Doch ten deele slechts. De socialistische denkbeelden, in Frankrijk door een Saint-Simon, later door Fourier en Proudhon, in hun werken verkondigd, oefenden op hen een groote aantrekkingskracht uit. Zoodanig, dat men wel eens de Westerlingen voorstelde als een van meet af aan socialistisch-revolutionnaire partij. In werkelijkheid echter trof men bij hen allerhande politieke schakeeringen aan: van de helroode bij een Herzen en weldra bij een Bakounine, tot het lichtblauwe van de gematigde liberalen. Bij al die verscheidenheid nochtans kwamen zij hierin overeen: dat de Wereldrevolutie niet op de wording van een machtige orthodoxe gemeenschap der Slavische volkeren aanstuurde, maar op de vorming van een nieuwere, vrije menschheid. Doch ook volgens hen kwam aan Rusland in die evolutie een leidende rol toe. Want het had op de andere landen van Europa het voordeel, vrij te zijn gebleven van den duisteren, remetenden invloed der Katholieke kerk. Onbevangen ging het de toekomst tegemoet op den weg door Peter den Groote aangeduid. Hij toch was de voorman naar wien het moderniseerende Rusland diende op te zien. Hiermede echter verloochenden de Westerlingen de oude traditie van hun land en kwamen zij in oppositie met de Slavophielen of Panslavisten. Voor deze laatsten was die oppositie eerder een spoorslag dan een belemmering. Zij gaf aan hunne beweging een vastenen vorm en zette er meer kracht bij. Overigens legden de Westerlingen nog groote omzichtigheid aan den dag, want de politie van den Czaar hield een wakend oog op hen gericht. Zoo had zich dan in Rusland, door toedoen der Slavophielen, een kultureel Panslavistische beweging ontwikkeld. Mocht die beweging zich nog niet op politiek terrein wagen, dan was het alleen maar uit vrees voor Nicolaas I. | |
[pagina 165]
| |
Naar een Politiek Panslavisme: de Oostersche kwestie (1825-1856).Zooals wij bij den aanvang van dit geschiedkundig overzicht lieten opmerken, was de Czaar voornamelijk om de binnenlandsche toestanden bekommerd. Wat hem echter niet belette ook in het buitenland een krachtdadige politiek te voeren. Want ook hij voelde met zijn volk mede den drang naar expansie. Doch hij gaf er een andere richting aan, Het conservatieve Oostenrijk liet hij liefst onverzwakt. Maar de Balkans en Constantinopel leken hem het gewenschte terrein, waarop de Russische macht zichzelve kon toetsen. Uitbreiding zoeken naar het Zuiden toe met Constantinopel als hoofddoel: eens daar, dan werd Rusland in het Oosten de onbetwiste en onoverwinnelijke grootmacht; dan werd het gezag van Engeland in den Levant en in Indië onherstelbaar gebroken en stond Azië wijd open voor den Russischen invloed. Onmiddellijk na zijn troonsbestijging (1825) gaf Nicolaas op ondubbelzinnige wijze zijn inzicht te kennen, met de besluitelooze Balkan-politiek van zijn broeder Alexander I te breken. Voortaan zouden Turkije en de Mogendheden gevoelen hoe Rusland voor zijn belangen in de Balkans krachtdadig kon optreden. Niet die nieuwe politiek van Nicolaas I moet men rekening houden, wil men de latere ontwikkeling van het Panslavisme begrijpen. Daarom geven wij er een korte uiteenzetting van. Sedert 1821 waren de Grieken in opstand tegen de Turksche dwingelandij, en nog had Europa er niet toe kunnen besluiten doortastend in te grijpen. Intusschen geraakten de opstandelingen hoe langer hoe meer in het nauw door het optreden van Ibrahim, zoon van Mehemed Ali, pasja van Egypte en vazal van den Sultan, Mamoed II. Toen nam Nicolaas I het initiatief van de interventie. Om Engeland op zijne hand te krijgen, sloot hij vooraf de overeenkomst van 4 Maart 1826, waarbij de Balkans in twee invloedsfeeren werden ingedeeld: Engeland kreeg voor zijn part Griekenland, maar liet Rusland vrij in Roemenië en Servië. Enkele dagen nadien overhandigde de Russische gezant aan de Porte een ultimatum: Servië en Roemenië zouden binnen de zes weken onafhankelijk verklaard worden. In schijn gaf Mamoed toe; in werkelijkheid deed hij zooals vroeger. Oorlog was onvermijdelijk. Om Rusland niet alleen te laten optreden, stuurden Frankrijk en Engeland hun oorlogsvloot in de Turksche wateren. Den 20 October 1827 vernietigde zij de Turksche vloot bij Navarino. Ibrahim moest Morea ontruimen, Russische legers drongen de Balkans binnen en veroverden Adrianopel. | |
[pagina 166]
| |
Tot het uiterste gedreven erkende Mamoed de onafhankelijkheid van Griekenland, schonk aan Moldavië en Walachije autonomie en gaf aan Servië een nationalen vorst (tractaat van Adrianopel, 1829). Op die eerste overwinning voor Rusland volgde weldra een tweede. In 1831 was het tusschen Mamoed II en zijn heerschzuchtigen vazal, Mehemed Ali, tot een gewapend conflict gekomen. Ibrahim, opperbevelhebber van het Egyptische leger, dringt Syrië binnen, neemt St.-Jean d'Acre en Damascus in, bemachtigt de passen in het Taurusgebergte en na Anatolië te zijn doorgetrokken, brengt hij het laatste Turksche leger de beslissende nederlaag van Konieh toe (1832). Daardoor stond de weg naar Constantinopel voor de Egyptenaren open. Ten einde raad deed de Sultan een beroep op de tusschenkomst van de Europeesche Mogendheden. Onmiddellijk verklaarde Rusland zich tot hulp bereid: een asceder kwam in den Bosporus voor anker liggen en troepen ontscheepten op beide oevers. Het was de eerste maal dat zoo iets gebeurde en men begrijpt de ontstemming in Engeland, Frankrijk en Oostenrijk. Om een gewapend ingrijpen van de Mogendheden te voorkomen sloten Turkije en Egypte een haastigen vrede en trok Rusland zijn troepen uit Turkije terug, echter niet zonder in het geheim verdrag van Unkiar Skelessi (1833) van zijn beschermeling zeer voordeelige bepalingen te hebben afgedwongen. De voornaamste ervan kwamen hierop neder; dat beide landen voor acht jaar een verdedigingsalliantie aangingen. Werd Turkije aangevallen, zoo mocht het op den steun van het Russische leger rekenen. In ruil daarvoor beloofde het de Dardanellen te sluiten voor de vijanden van zijn bondgenoot. Hiermede had de Czaar zijn Balkenpolitiek goed ingezet. Was de inzet goed, het doorzetten viel bepaald tegen. Daar zorgde Engeland voor. Palmerston, toen aan de leiding van het Foreign Office, eischte voor zijn land het hooge woord op in de Europeesche politiek. Lang genoeg, dacht hij, had Engeland zich op sleeptouw laten nemen door de andere mogendheden. De tijd was nu gekomen om het Buitenland te dwingen naar de stem van Groot-Brittannië te luisteren en met zijne belangen rekening te houden. Hier stond niet alleen een kwestie van prestige, van nationalen trots op het spel, maar ook een noodwendigheid van economischen aard. De Britsche industrie, in volle ontwikkeling, zocht naar afzetgebieden. Alleen een krachtdadige, ontzagwekkende politiek kon haar die verzekeren. Palmerston zag duidelijk in waar de Russische bedrijvigheid in het Turksche Rijk op aanstuurde en hij was er de man niet toe om zijn land uit de bevoorrechte positie in den Levant te laten verdringen. Zoo ging het onver- | |
[pagina 167]
| |
mijdelijk naar een botsing. Evenwel besefte de Engelsche minister te goed de gevaren van dit conflict, om maar dadelijk al zijn kansen in een open strijd te wagen. Eerst had hij steun gezocht bij Frankrijk en Oostenrijk. Doch vruchteloos. Toen was hij op eigen hand te Constantinopel aan het intrigeeren gegaan en had er al spoedig den invloed van Rusland ondermijnd. Hij bekwam er economische voordeelen, kreeg toelating om Aden te bezetten (Januari 1839) en hitste den Sultan, beschermeling van den Czaar, op tegen zijn vazal Mehemed Ali, een warme vriend van Frankrijk. De gewenschte oorlog brak uit in 1839. De Turken werden nogmaals verslagen te lande, terwijl hun vloot naar den vijand overging. Mamoed II stierf, wellicht van verdriet, en liet het bewind over aan den 16-jarigen troonopvolger Abdul Medjid (Juni 1839). Voor Palmerston namen de gebeurtenissen een gunstige wending. Want Frankrijk begon zich ook in het geval te interesseeren, uit sympathie voor Egypte en ook uit vrees voor Rusland. Van die oppositie Frankrijk-Rusland maakte Engeland een dankbaar gebruik. Het drong aan Egypte een voor Turkijë nog voordeeligen vrede op; bekwam te Constantinopel de herziening van het tractaat van Unkiar Skelessi. Rusland verloor daardoor de voornaamste voordeelen die het in 1833 bekomen had. Voortaan stond Turkije onder toezicht van het Europeesch consortium der Mogendheden. Czaar Nicolaas begreep maar al te wel hoe Engeland hem om den tuin had geleid. Ook hij was de man niet om zich bij een eerste mislukking neer te leggen. Wel zag hij toen geen kans om zijn wil door te drijven tegen de oppositie der Mogendheden in. Hij zou dus maar wachten tot hem een gunstige gelegenheid werd aangeboden om in de Balkans en te Constantinopel zijn slag andermaal te slaan. Die gelegenheid werd hem in 1850 gegeven. Een eenvoudig geschil over bedevaartplaatsen in Palestina gaf daartoe aanleiding. In 1740 had Turkije aan Frankrijk enkele bedevaartplaatsen toegewezen. In 1774 bekwam Rusland op zijne beurt voor de Orthodoxen vrijen toegang tot de bedevaartplaatsen te Jerusalem. Deze laatsten hadden van de kerkvervolging gedurende de Fransche Revolutie gebruik gemaakt om de Latijnen in Palestina te verdringen. Zij behielden ongestoord hun bevoorrechte positie tot omstreeks 1850. Toen kwam verzet vanwege de Fransche Katholieken. Het was een gevolg van de godsdienstige wedergeboorte in Frankrijk na de omwenteling van 1848. Men denke hier slechts aan het optreden van mannen zooals Lacordaire, Montalembert; aan het ontstaan van talrijke genootschappen voor liefdadigheid en geloofsverspreiding. De | |
[pagina 168]
| |
Katholieken vergenoegden zich niet met zich in eigen land krachtig te organiseeren, maar zochten ook in het buitenland, in de missiegebieden namelijk, den ouden invloed te herwinnen. Zoo eischten zij in Palestina de vroeger verleende voorrechten op en protesteerden tegen de privilegies aan de Grieksch-Orthodoxen verleend. Napoleon, die op 10 December 1848, tot President van de Fransche Republiek was verkozen, steunde de eischen der Katholieken met de hoop dat deze laat sten hem op hunne beurt zouden steunen in het uitvoeren van zijn politieke plannen. Met de Turksche regeering liep alles van een leien dak: de voorstellen van Frankrijk werden zonder moeite ingewilligd. Doch weldra stiet men op den onwil van Rusland. Czaar Nicolaas, de officieele beschermheer van de Orthodoxen in Turkijë, trad onverzoenlijk op voor de belangen van zijn geloofsgenooten. Hij oordeelde dat elke toegevendheid in dit godsdienstig geschil een verzwakking van zijn politieken invloed in Turkije voor gevolg zou hebben. Door de besluitelooze houding van de Porte nam het geschil al spoedig een gevaarlijke wending. Inmiddels had Napoleon III zijn staatsgreep volbracht en zich als keizer laten uitroepen. De onlusten die daarbij te Parijs en in andere steden waren uitgebroken, hoe spoedig zij ook onderdrukt werden, brachten wellicht Nicolaas in den waan, dat Frankrijk vooralsnog niet in staat was een krachtdadige politiek in den Levant te voeren. En zonder den steun van Frankrijk was Engeland weinig te duchten. Zijn besluit stond dan ook vast: de kwestie der bedevaartplaatsen in Palestina zou hij in zijn eigen voordeel ten volle uitbaten. Te Constantinopel sloegen zijn gezanten al dadelijk een hooghartigen toon aan. Niet alleen moesten de voorrechten aan de Orthodoxen verleend integraal gehandhaafd blijven, maar ook aan Rusland het officieel protectoraat over al de Grieken in Turkije toegekend worden. Dit kwam hierop neder: dat aan den Czaar het middel werd verleend om zich ten allen tijde in de binnenlandsche aangelegenheden van het Ottomaansche rijk te mengen. Opgehitst door den Britschen ambassadeur, Sir Strattford of Redcliffe, die hem ten stelligste den steun van zijn land toezegde, weigerde de Sultan op de eischen van Rusland in te gaan. Het gevolg was een oorlogsverklaring, de vernietiging van de Turksche vloot te Sinope (30 November 1853) en de tusschenkomst van Frankrijk en Engeland aan de zijde van den Sultan. Zoo opstond de Krim-oorlog. Toen Nicolaas in Maart 1855 stierf, was alle hoop op overwinning voor Rusland zoo goed als verloren. Toch werden de krijgsver- | |
[pagina 169]
| |
richtingen doorgedreven tot einde Februari van het volgende jaar. Eerst den 30 Maart 1856 werd de definitieve vrede te Parijs gesloten. | |
Liberale Hervormingen.De nederlaag was voor de Russen een bittere teleurstelling. In de liberale middens schreef men ze toe aan de sociale wantoestanden en voornamelijk aan de corruptie der bureaucratie. Een heropleving van Rusland zou dan maar eerst mogelijk zijn, wanneer men over een moderne, liberale staatsinrichting beschikte ten dienste van een vrije, ontwikkelde volksgemeenschap. In breede kringen werd de noodzakelijkheid ingezien een einde te stellen aan de eeuwenoude verknechting van het boerenvolk. Door aan dit volk politieke rechten en de mogelijkheid van een zelfstandig bestaan te verzekeren, zou men het op een hooger beschavingspeil brengen en het nationaal gevoel aankweeken. Edellieden en zelfs hooggeplaatste ambtenaren, zooals Pogodine, Katkoff, prins Tsjerkassi, Lanskoï, de gebroeders Milioetine, Samarine, deelden die zienswijze en wisten voor hunne denkbeelden Grootvorst Konstantijn, oom van den nieuwen Czaar Alexander II en Grootvorstin Helena, zijn tante te winnen. Zelfs de Czaar voelde er sympathie voor. De beweging leidde tot de emancipatie der lijfeigenen. Een oekase in 1861 uitgevaardigd, schonk de vrijheid aan al de boeren in dienst van de landheeren. Tevens kregen zij ook landbezit: een gedeelte van den grond, die zij tot dan toe voor rekening van den eigenaar bewerkten, werd hun voor een onbepaald termijn in vruchtgebruik afgestaan. Daarvoor echter moesten zij schadevergoeding betalen. Wel schoot de regeering die schadevergoeding aan de boeren voor, doch deze laatsten moesten haar in jaarlijksche termijnen terugbetalen en dan nog in klinkende munt. De onteigende gronden werden niet rechtstreeks aan de boeren uitgedeeld, maar aan de dorpsgemeenschap, de mir, toevertrouwd, die dan verder zorgen moest voor de verdeeling ervan. Om te beletten dat de beste perceelen in handen van dezelfde bebouwers zouden blijven, schreef men een periodieke herverdeeling der gronden voor.Ga naar voetnoot(14) Dit werkte glad verkeerd. De onontwikkelde, slaafsche moejiks deden niets om het land te verbeteren, daar het bij een nieuwe regeling toch maar aan een ander zou toevallen. Ook waren zij te arm om zich beter gereedschap aan te schaffen. Zoo bleven zij voorzwerken met de hakploeg, die de bouwkruin 1½ duim diep open- | |
[pagina 170]
| |
ritste. Bij onvoldoende bemesting mergelde dit bovenste laagje dan ook spoedig uit, wat zich wreekte in een kleine opbrengst en dikwijls in misoogst en hongersnood. Al zeer spoedig bleken die emancipatiewetten niet te beantwoorden aan het doel waarvoor men ze bestemd had. Zij misnoegden én de boeren, én de grondeigenaars. De eersten kloegen dat zij te weinig grond hadden gekregen, de laatsten dat de schadevergoeding ontoereikend was en dat zij nu over de noodige werkkrachten niet meer beschikten om hun eigendom uit te baten. Op die eerste teleurstelling in eigen land, volgde er een tweede, door de mislukking der toenaderingspolitiek tot Polen veroorzaakt. Nadat de opstand van 1830 in dit land door de Russische legers op bloedige wijze was onderdrukt geworden, zochten de Poolsche edellieden en grootgrondbezitters in nauw contact te treden met de massa van het volk om gezamenlijk aan een revanche op Rusland te kunnen arbeiden. Toen echter de Krimoorlg tegen Rusland uitviel, voelden sommige Poolsche leiders die nederlaag aan als een kaakslag voor het Slavische ras en helden naar een verzoening met Rusland over, naar een ras-alliantie tegen het Westen. Alexander Wielopolski was hun woordvoerder. Natuurlijk vond hij warmen steun bij den Czaar en de Russische regeering. Ook de Slavophielen reikten hem de hand. Doch het Poolsche volk weigerde op zijn voorstel in te gaan: de herinnering aan het geledene leed bleef nog te levendig. Men schold Wielopolski uit voor een verrader en zijn verzoeningspogingen hadden geen ander uitwerksel dan een algemeenen Poolschen opstand in 1863 uit te lokken. Die opstand in Polen, gepaard aan de teleurstelling na de emancipatie-wetten dreven de hervormingspogingen in Rusland in een gansch andere richting. De liberale theorieën werden verketterd, de racistische gehuldigd. Milioetine viel in ongenade en Katkoff hoofdredacteur van het Moskouer dagblad, trad op het voorplan. Katkoff was van het Liberaal-Nationalisme naar het Panslavisme overgeloopen. Met gloed en met onmiskenbaar talent verdedigde hij het nieuwe programma: de grootheid van Rusland en door Rusland van de Savische wereld. De rechten van de volken hadden voor hem geen belang, als zij voor de vorming van Groot-Rusland niet konden gebruikt worden. Wat Piemont en Cavour voor Italië gedaan hadden, wat de Hohenzollern in Pruisen en hun kanselier Bismarck voor Duitschland betrachten, dat moest de Czaar en Rusland voor de Slavische wereld verwezenlijken: al de Slavische rasgenooten om Rusland in een stevigen Staat vereenigen. | |
[pagina 171]
| |
Panslavisme als export-artikel.Van dit oogenblik af begon de onmeedoogende onderdrukking van den opstand in Polen en Litauen; begon de Russificatie van de allogene grensgebieden en nam Rusland een hooghartige houding aan tegenover de Mogendheden, die het tot gematigdheid in Polen aanmaanden. Het Russische Panslavisme ging nog verder. Het trad offensief op en begon voor zijn denkbeelden in de aangrenzende landen te ijveren. In de Donau-monarchie en in de Balkans werd het daartoe een geschikt terrein aangeboden. De Oostenrijksche regeering was er wel in 1849 in gelukt, met de hulp van de Russische legers, de orde in het land te herstellen. Doch de gemoederen tot bedaren brengen vermocht zij niet. Alleen de ijzeren vuist van een Schwarzenberg hield de Hongaren en de Slaven in bedwang. Daar kwamen nog ernstige verwikkelingen met het Buitenland den toestand verscherpen. In 1859 brak de ongelukkige oorlog uit tegen Frankrijk en Italië. De nederlaag dwong keizer Frans Jozef ertoe zijn niet-Germaansche volkeren met voorkomendheid te behandelen. De politieke rechten die hij hen schonk, beantwoordden eerst niet aan de verwachtingen van Slaven en Hongaren. Toen hij gehoor wilde geven aan hun verdere eischen, protesteerden de Pangermanisten. Hij besloot dan, ten einde raad, alles maar blauw blauw te laten: het beste middel om de ontevredenheid te veralgemeenen. Van die ontevredenheid gaan de Russische Panslavisten gebruik maken om bij hun Slavische broeders van de Donau-monarchie herrie te schoppen. Zij deden het des te liever daar Oostenrijk zich bij het uitbreken van den Krim-oorlog tegenover Rusland zeer ondankbaar had getoond. Had de Oostenrijksche regeering toen niet herhaalde malen gepoogd zich aan de zijde van Frankrijk en Engeland te scharen tegen het land dat haar voor vijf jaar van den ondergang had gered? Zoo zien wij dan omstreeks 1865 tusschen Praag en Moskou, drukke betrekkingen ontstaan. Met opvallende vriendelijkheid worden de talrijke Russische afvaardigingen door de Tsjechen ontvangen. Zij brachten voorstellen tot samenwerking mede en ook geschenken; steungelden van de Slavophiele partij, van Grootvorstin Helena en van Grootvorst Constantijn. Op hunne beurt namen de Tsjechen officieel deel aan de Slavische congressen te Moskou. In Galicië werden de Roethenen op soortgelijke wijze bewerkt. Een Russische krant, de Slovo van Lemberg, werd met dit doel uitgegeven. Te Weenen zelf verscheen door toedoen van den Orthodoxen aalmoezenier der Rus- | |
[pagina 172]
| |
sische ambassade een panslavische krant, De Slavische Dageraad. Tot in het Sint-Barbara seminarie, gelast met de opleiding der Grieksch-Uniatische seminaristen, drong de propaganda door. Ook in de Balkans lieten de Russen het in die dagen niet bij vurige wenschen. Hun doortastend optreden werd al spoedig met een eerste succes beloond: het heropleven van het Bulgaarsch nationalisme. In Bulgarijë was het reeds in 1860 tot een godsdienstige breuk met den Patriarch van Constantinopel gekomen, die van te groote toegevendheid jegens de Turken beschuldigd werd. De Bulgaarsche bisschop Hilarion verklaarde de Bulgaarsche kerk op aanstoken van Rusland, autocephaal. Zes jaar nadien braken zoo wat overal in het gebergte onlusten uit, terwijl met Russische subsidies overal scholen en kerken werden gebouwd en panslavistische propaganda-boeken verspreid. De Czaar aarzelde niet een Russische zending van ingenieurs en officieren naar Sofia te sturen onder de leiding van generaal Robrikof, om ginder niet alleen het land te ontginnen en in staat van verdediging te stellen, maar ook om de sympathieën voor Rusland aan te wakkeren of levendig te houden. Soortgelijke actie werd ook in Servië ondernomen. Daar steunde Rusland de pogingen van Milos Obrenovitsj om den Oostenrijksch gezinden Karageorgevitsj, die hem in 1842 de kroon had ontnomen, te verdringen. Milos zette zijn actie in met een strijdprogramma tegen Turkije. Hij eischte dat de Turksche bezetting de vesting te Belgrado zou ontruimen; dat Servië als onafhankelijk koninkrijk werd erkend en maakte aanspraak op annexaties in Macedonië en Bosnië. In Januari riep het Servische volk hem tot Kniaz,vorst uit. Hij stierf echter kort daarna en werd door zijn zoon Michaël opgevolgd. De nieuwe Kniaz zette de energieke politiek van zijn vader voort. In 1862 bracht hij het tot een gewapend conflict met de Turken. Hij stoorde zich niet aan het optreden van de Mogendheden, gesteund als hij zich voelde door Rusland. Zijn taaie volharding werd met succes bekroond. In Maart 1867 trok de Sultan zijn troepen uit Belgrado terug. Daarop viel Michaël ten offer van de Karageorgevitsj. Zijn neef, de veertienjarige Milan, volgde hem op. Hij kreeg van de SkoeptsjinaGa naar voetnoot(15) opdracht zich in betrekking te stellen met de Russische panslavisten, om met hunne hulp, gebiedsuitbreiding voor Servië te bekomen (1868). Ook het achterlijke Montenegro werd niet vergeten. Prins Nicolaas, die in 1860 den troon beklom, was een vriend van Rusland, Aan- | |
[pagina 173]
| |
gemoedigd door Moskou, ijverde hij voor de emanicpatie van de Slaven in Albanië en Herzegovina en voor de volledige onafhankelijkheid van zijn eigen land. Op aandringen van de Engelschen, die den Russischen invloed in de Balkans vreesden, stuurde Constantinopel zijn besten generaal, Omer pasja, tegen de Montenegrijnen af. Te vergeefs. De Turksche overwinningen konden de vrijheidsbeweging niet stuiten. Het kleine volk voelde zich door Rusland gesteund en hield den strijd vol tot Turkije toegaf. Den 3 Maart 1863 werd de onafhankelijkheid van Montenegro erkend. De opstand der Christenen op het eiland Kreta tegen de Turken (1866) was voor de Balkanvolkeren een gelegenheid om hun rasgevoel uiting te geven in onvergetelijke oorlogshymnen. In een van die liederen klonk het zoo suggestief: 'Staat op, Valken, en tracht uw Slavischen naam op waardige wijze te dragen! Vooruit, Rus, Tsjeek, Serviër en Montenegrijn! Allen zijn kinderen van eenzelfde moeder, allen zijn broeders door het bloed en het Geloof!' Zoo was Rusland er dan in gelukt voor de Panslavistische beweging in de Balkans een gunstige atmosfeer te scheppen. Ook daar kon nu een Risorgimento, een Einheitskampf ingezet worden. Daartoe ontbrak het de Russen zelfs niet aan een Cavour of aan een Bismarck. Generaal Ignatieff werd in 1864 als ambassadeur te Constantinopel geaccrediteerd. Al spoedig verwierf hij grooten invloed op Turken en Slaven. Overtuigd panslavist zou hij bij de eerste de beste gelegenheid zijn droombeeld in een zegevierende werkelijkheid weten om te zetten. | |
Mislukking.1) In Oostenrijk-Hongarije.Het verloop der gebeurtenissen bracht voor de Russen den gewenschten uitslag niet. In de Donau-monarchie eerst en daarna ook in de Balkans leed het Panslavisme schipbreuk. In Oostenrijk-Hongarije werden zijn pogingen door de Magyaren verijdeld. Zij toch hadden de Russische tusschenkomst in 1849 niet vergeten. Hoezeer zij er ook op gesteld waren van de nederlaag van Oostenrijk te Sadowa (1866)Ga naar voetnoot(16) gebruik te maken om zich van het juk van Weenen te bevrijden, toch zouden zij geen gelegenheid laten voorbijgaan om weerwraak te nemen op de Slaven. De man, die gebruik gaat maken van de ontreddering van Oostenrijk na 1866 om voor zijn land politieke voordeelen af te dwingen en er tevens voor zorgt | |
[pagina 174]
| |
dat de Slavische volkeren in bedwang gehouden blijven, is Frans Deak. Met hem huldigt Hongarije een nieuwe politiek. Deak verloochent de radikaal anti-Habsburgsche actie van Kossuth, omdat zij steriel is gebleken. Daartegenover stelt hij de meening voorop dat Hongarijë zijn belangen nog het best kan dienen met toenadering tot Weenen te zoeken. Van die verzoening zal dan gebruik worden gemaakt om langs vriendschappelijker weg de rechten van de Magyaren te doen erkennen en om tevens met vereenigde Oostenrijksch-Hongaarsche krachten de Slaven te onderdrukken. Keizer Frans Jozef keurde de voorstellen van Deak goed. Zoo werd het Dualisme in de Donau-monarchie ingevoerd. Het kwam hierop neder: Hongarijë liet aan Oostenrijk de leiding over in alle aangelegenheden die niet een specifiek Hongaarsch karakter droegen. In ruil daarvoor erkende Weenen de volledige autonomie van Budapesth, door Hongarijë tot onafhankelijk koninkrijk uit te roepen. Beide landen vormden een persoonlijke unie ten voordeele van de Habsburgers, tevens keizers van Oostenrijk en koningen van Hongarije. De districten met Slavische bevolking werden als wingewesten onder de beide contractanten verdeeld: Oostenrijk kreeg de Slavische provinciën ten Westen van de Leitha, Hongarije die ten Oosten ervan gelegen. Het Dualisme werd door de Constitutie van December 1867 in voege gebracht. Op 8 Juni van het volgende jaar riep de Hongaarsche Landdag Frans Jozef tot koning van het land uit. Voortaan staan de Tsjechen, de Moraviërs, de Slaven uit Galicië onder den knellenden druk van Weenen. Wel mogen zij in den Reichsrath vertegenwoordigd zijn, maar de kieswet is zoo opgesteld dat zij er altijd in minderheid verkeeren tegenover de Duitsch-Oostenrijksche afgevaardigden. Zij moeten de Germaansche hegemonie erkennen: weerstand is vruchteloos. Dat ondervinden al aanstonds de Tsjechen, wanneer zij ondanks het keizerlijk verbod, hun landdag te Praag bijeenroepen. Met geweld wordt hij ontbonden. Nog slechter gaat het voor de Slaven ten Oosten van de Leitha. Door de wet van 6 December 1868 wordt de Hongaarsche Landdag de centraal-wetgevende vergadering voor het gansche land. Aan de Kroaten, Slovakken en Roemenen wordt een onbeduidende minderheid van zetels voorbehouden. | |
2) In de Balkans.Ook in de Balkans strandde het Panslavisme en dan nog vlak bij het doel. Daarom juist werd die tweede nederlaag door de Slavophielen | |
[pagina 175]
| |
dieper aangevoeld dan de eerste in Oostenrijk-Hongarijë, al hadden zij zich ook niets te verwijten. Want generaal Ignatieff had zich met den grootsten ijver van zijn taak gekweten, In alle gewesten had hij zijn propaganda systematisch doorgevoerd, de opstand tegen Turkijë voorbereid, natuurlijk in het voordeel van Rusland. Eindelijk had hij zijn pogingen met een eerste succes bekroond gezien: in Juli 1875 brak de revolutie in Herzegovina uit, slaat weldra over op Bulgarijë en later ook op Servië en Montenegro. De Turksche legers treden met wreedheid op en winnen voor de opstandelingen de sympathie van Europa. Te Constantinopel zelf breekt een paleis-revolutie uit waardoor de sultan Moerad V door Abdoel Hamid vervangen werd. Hoe gunstig de kansen ook stonden, Rusland aarzelde tusschenbeide te komen. Het vreesde voor een gezamenlijk optreden van Europa en was bekommerd om het steeds driester optreden van de Nihilisten in het binnenland. Om het risico van de onderneming tot een minimum te herleiden werden onderhandelingen aangeknoopt met Duitschland en Oostenrijk. Maar de onderhandelingen wilden niet vlotten. Middelerwijl woedde de opstand in de Balkans maar immer voort. De Slavophielen drongen met ongeduld op een tusschenkomst aan en voor hun dreigende houding gaf de regeering eindelijk toe. Zij wist trouwens dat zij op de welwillende neutraliteit van Duitschland mocht rekenen op voorwaarde van aan Oostenrijk de vrije hand in Bosnië en Herzegovina te laten. Den 24 April 1877 verklaarde St.-Petersburg aan Constantinopel den oorlog. Stuitte de opmarsch der Russische troepen aanvankelijk op onvermoeden tegenstand, de einduitslag beantwoordde ten volle aan de verwachtingen. Einde 1878 legerden de overwinnaars voor de poorten van Constantinopel. Het vredesverdrag van San Stefano (Maart 1878) was voor Turkije een echt dictat. De Balkans waren aan de zegevierende Russen en SlavenGa naar voetnoot(17) overgeleverd. De overwinning bleek echter te groot om Europa en voornamelijk Engeland ongemoeid te laten. Dit laatste dreigde met oorlog in geval het tractaat van San Stefano toegepast werd. En ook Oostenrijk protesteerde, terwijl Duitschland een gereserveerde houding aannam. Ten slotte werd Rusland verplicht deel te nemen aan een internationaal Congres te Berlijn, waar de bepalingen van het vredesverdrag door de vereenigde Mogendheden zouden herzien worden (Juni 1878). Het einde was dat de Czaar veel van de verkregen voordeelen moest prijs | |
[pagina 176]
| |
geven en dat de Balkans aan den invloed van de Panslavisten onttrokken werden. Weldra zou de Drang nach Osten politiek van Oostenrijk en Duitschland er een Germaansche marka van maken. In Rusland zelf had het congres van Berlijn ver reikende gevolgen. Vooreerst bracht het er de Westerlingen op het voorplan. Waarom nog verder de Slavophielen gevolgd op een weg die versperd lag? Een weg bleef open: de weg naar de volledige vrijmaking van het Russische volk. In die richting was geen gevaar voor vernederingen van het Buitenland. Daar kon men de superioriteit van het ras toonen door dien weg af te leggen in een record tempo. Door revolutie dan? Waarom niet. Hoe langer hoe meer namen de extremistische tendenties aan invloed in de kringen der Westerlingen toe. Door hun toedoen zou Rusland het klassieke land worden van de politieke moorden en bommen-attentaten in afwachting dat het ten prooi zou vallen van het Roode Schrikbewind. En het tweede gevolg van het Congres van Berlijn was, dat voortaan in Azië compensaties gezocht werden voor de teleurstellingen in Europa. Het Russische imperialisme veranderde van koers, luidde op zijne beurt een Drang nach Osten politiek in, een politiek die het naar Mandsjoerije voerde en naar den ongelukkigen oorlog met Japan (1904-1905). |
|