| |
| |
| |
[Nummer 2]
Giovanni Papini
door Ellen Russe.
In de laatste Septemberdagen van dit jaar werd Giovanni Papini benoemd tot hoogleeraar in de Italiaansche letterkunde aan de universiteit van Bologna. Deze benoeming is veelzeggend en beteekent meer dan een materieele en geestelijke erkenning voor hetgeen hij als schrijver gedurende vijf en dertig jaar gedaan heelt. 't Is een hooge onderscheiding. Immers de leerstoel in letterkunde aan de aloude Bologneesche Alma Mater heeft een traditie te handhaven; hier toch is de zetel die in vroegere jaren bekleed werd door Pascoli en door Carducci. En thans, juist nu het herdenkingsjaar van Carducci's geboorte (1836) wordt ingeluid door talrijke publicaties en redevoeringen, waaraan ook Papini deelnam door een drietal redevoeringen, welke hij bundelde onder den titel: GRANDEZZE DI CARDUCCI, wordt zijn benoeming bekend gemaakt.
't Is een mijlpaal. En bij het plaatsen van elken mijlpaal in het menschelijk leven past, het den blik te laten waren over de voorbij gegane jaren, past het de balans op te maken der verworven verdiensten, der geleden verliezen. Verliezen in het leven van den auteur Papini? Het zouden er vele zijn, indien men zijn vijanden moest gelooven, vijanden van hem en van zijn met zooveel moeite verworven katholiek geloof. Maar die door de vijanden van het geloof gequalificeerde verliezen, blijken winsten te zijn, zielewinsten die zich honderdvoudig vermenigvuldigen naarmate de jaren voortschrijden.
Papini wordt in Januari vijf en vijftig jaar, de officieele erkenning zijner letterkundige verdiensten heeft dus vrij laat plaats gevonden. Doch als men de schrijversloopbaan nagaat van den mensch, die zichzelf gaarne 'de Wildeman' noemt, wordt een en ander wel begrijpelijk. De lotgevallen in zijn uiterlijk leven zijn weinig schokkend en afwisselend geweest. Hij is Florentijn in hart en nieren, hij leeft in de stad, die Dante heeft uitgestooten en verwijdert zich zelden ver van dit middenpunt. Ook nu, na de benoeming te Bologna, blijft hij te Florence wonen. In de zomermaanden vertoeft hij in de Appenijnen, nabij den Alvernoberg, waar Franciscus de wondeteekenen ontving, op een
| |
| |
volslagen eenzame, haast onbereikbare plek en thans in de latere jaren, na zijne bekeering, brengt hij gewoonlijk de Goede Week in Rome door. Heel jong huwde hij zijn Giacinta, een voortreffelijke, lieve, intens geloovige vrouw uit de streek nabij den Alvernoberg. Zij schonk hem twee dochters, die beiden gehuwd zijn en kinderen hebben. Behalve twee reizen naar Parijs, ging Papini nooit buiten de grenzen van Italië. Uiterlijk dus een weinig bewogen, weinig afwisselend leven. Doch innerlijk des te bewogener.
Met zijn geest en met zijn verstand dwaalde Papini langs gevaarlijke afgronden, waarin hij soms dreigde ten onder te gaan, afgronden vol van godloochening en bitteren spot. Zijn hoovaardigheid deed hem opstijgen langs steile wanden van hoogmoed, waar hij gekneusd van omlaag stortte, juist wanneer hij meende de toppen te hebben bereikt; gebroken, als een afgeleefde - un uomo finito - lag hij dan kreunend op den harden bodem der ontgoocheling en zocht tastend naar steun om weer te kunnen opstaan. Tot dat eindelijk de genade hem trof en met milde zachte hand de gapende wonden hielp genezen en den armen verdoolde voorthielp op het smalle, steenige pad van zelfvervolmaking.
Laat ons, nu er dit jaar een mijlpaal geplaatst werd op den levensweg van Papini, de voorbije jaren overzien. Nog altijd is en blijft het in 1912 geschreven boek UN UOMO FINITO (dat in de Nederlandsche vertaling, die pas in 1932 verscheen JEUGDSTORM genoemd werd, omdat het boek over een afgesloten periode handelde) het werk, waardoor men Papini het best leert kennen. Afgezien nog van de zeer bijzondere letterkundige kwaliteiten van het boek.
In Un Uomo finito vertelt hij over zijn jeugd, als eenzaam, stug en onbegrepen kind. 'Ik ben nooit werkelijk kind geweest', bekent hij hier, 'ik ben opgegroeid als een vreemdeling in mijn omgeving. Mijn vader was atheïst. Het doopsel ontving ik buiten zijn weten om, de Kerk bleef mij vreemd, mijn jeugdjaren waren zonder Mis, zonder preeken, maar evenmin kende ik - zooals andere kinderen - ziel- of geloofs-crisissen.'
Papini is geheel en al auto-didact; geld om te studeeren was er niet, hij weet wat armoede is, de soort van armoede die bitter maakt, omdat het hoognoodige voor studie en voor ontwikkeling niet kan worden verkregen. Zijn eerste boeken vond hij op zolder in het ouderlijk huis, weggeborgen in een kist. Het waren de boeken van zijn vader, een wonderlijke mengeling: Voltaire, Garibaldi's mémoires, een ontdekkingsreis naar de Noord-Pool, Carducci's Hymne aan Satan en
| |
| |
hetgeen den meesten indruk op hem maakte: 'De Lof der Zotheid' van Erasmus met de teekeningen van Holbein.
Op twaalfjarigen leeftijd hoort hij van een schoolkameraad, dat er bibliotheken bestaan en dat Florence zulk een tempel der wetenschap bezit, waar men voor niets boeken kan lezen. Hij gaat er heen, maar wordt teruggezonden, al geeft hij zich uit voor dertien. Het volgend jaar probeert hij 't opnieuw en slaagt erin binnen te komen, omdat hij, groot zijnde, voor veertien kan doorgaan. Nu begint zijne onbeteugelde studie. Hij leert een enclycopaedie kennen. Wat een weelde, een boek te vinden dat hem over alles zal inlichten. Hij vraagt om meer encyclopaedieën, vergelijkt, bestudeert ze en komt tot de overtuiging, dat hij zelf een encyclopaedie moet maken, maar dan een volmaakte, een encyclopaedie der encyclopaedieën. En de veertienjarige jongen, die geen andere opvoeding genoten heeft dan de lagere school, die geen talen kent en niets weet dan wat hij door lezen en nog eens lezen vergaarde, zet zich tot het samenstellen van een encyclopaedie der encyclopaedieën. Moet hij hiervoor talen leeren, hij zal het doen, Na eenige jaren van ingespannen arbeid is hij met zijn onbesuisden opzet niet verder gekomen dan het woord Achilles. Hij ziet het wanhopige van zijn onderneming in en laat ze varen. Dan werpt hij zich op de studie der geschiedenis, om een volledige geschiedenis van alle volkeren en tijdperken te schrijven, en bemerkt dan onder het werken dat de cosmische wetenschappen hier noodzakelijk aan verbonden moeten worden. Als uitgangspunt neemt hij de schepping van het heelal. Dit leidt weer tot bijbelstudie en onder het lezen van het boek Genesis valt het hem in, dat hij een verklaring wil schrijven van het Oude en het Nieuwe Testament en tegelijk alle bestaande verklaringen wil verwerpen. Hiervoor is het noodig Hebreeuwsch te leeren: hij vangt er mee aan. Verder dan het derde vers van Genesis kwam hij niet omdat de exegese hem op zooveel zijpaden voerde, dat er niet doorheen te komen viel. Toen probeerde hij eene vergelijkende studie
over alle letterkunden der wereld te schrijven: ook dit mislukte. Het eenige dat eindelijk klaar kwam, was een geschiedenis der Oud-Spaansche letteren. Maar de jaren, die hij aldus had doorgebracht alleen, zoekende en studeerende zonder resultaten te bereiken, hadden hem ontevreden en bitter gemaakt, opstandig tegen de maatschappij en tegen God.
De eenige vreugde die deze onrustige, naar kennis dorstende hoogmoedige jongen had, de eenige kalmte die er in zijn gemoed gestort werd, ontving hij uit de vrijgevige hand der schepping: zijn oog en gemoed stonden open voor de schoonheid der natuur. Reeds toen hij
| |
| |
als een zwijgend, mokkend kind zijn vader vergezelde op diens wandelingen Zondags buiten de poorten van Florence, leefde hij op in de zachte schoone natuur van Toscane en kwam er een glans van geluk op zijn stroef gezicht. De natuur is mede met de boeken mijn voornaamste opvoedster geweest, geeft hij toe. Voelde hij misschien instinctief, dat de natuur later de eerste wezen zou om balsem te strooien op zijn diep geschokt gemoed, om hem de helpende hand te reiken na zijn zwijmelenden val vanaf de hoogste tinnen van den hoogmoed?
Al was hij eenzaam en gesloten, toch vond hij kameraden onder de studenten van Florence en velen voelden zich getrokken tot den uiterlijk stroeven, maar innerlijk brandenden jongeling; spoedig zagen zij in hem een leider, een gids. Bezield van hetzelfde ideaal, om een nieuwe richting in te slaan, en om te breken met vrijwel al het bestaande in de Italiaansche literatuur en maatschappij, besloten zij een tijdschrift te stichten. Papini had het aangedurfd, om het standaardwerk der romanliteratuur, Manzoni's 'I Promessi Sposi', van begin tot einde af te breken, dus moest hij redacteur worden van 'LEONARDO'. Dat was in 1903.
In 'LEONARDO' verschenen de studies over de philosophen, die Papini bestudeerd had, toen hij zijn gigantisch werk wilde schrijven over de geschiedenis aller philosophieën, een der vele mislukte opzetten. De meeste van die tijdschrift-artikelen heeft hij verzameld en later als boek uitgegeven. Zoo ontstond het boek 'IL CREPUSCULO DEI FILOSOFI'. Hierin wil hij afrekenen, zooals hij zelf zegt, met de voornaamste philosophen der vorige eeuw. Het positieve, dat Papini bereikt had met al zijn negatie en al zijn afbreken van bestaande philosophiën, godsdiensten en kunsten, was een uitgesproken, een radicaal pragmatisme. In 'LEONARDO' had hij zijn programma uiteengezet. Voor hem beteekende pragmatisme: het lenig maken van al onze theoriën, van al onze beginselen en overtuigingen, terwijl we toch rekening blijven houden met hun werktuigelijke waarde. In 'IL CREPUSCULO' verklaart hij verder, dat pragmatisme voor hem inhoudt, behalve het elastisch maken van alle handelingen, het herscheppen van de wereld om ons heen, en niet een stil neerzitten om haar te beschouwen. Hierin verschilt zijn opvatting van ander philosophieën, wijl hij, al zoekende naar middelen om te handelen, feitelijk zoekt naar machtsmiddelen. In den mensch ziet hij een schepper, veel meer nog een god. We zullen aanstonds zien, tot welke duizelingwekkende hoogten die theoriën hem zelf voerden. Eerst laten we enkele uitspraken volgen uit die schemering der philosophen, die de conclusies geven
| |
| |
van zijn beschouwingen. Ze zijn natuurlijk afbrekend, zooals in die jaren alles door hem werd afgebroken.
De studie over Hegel brengt hem tot de conclusie: 'Hegel's philosophie is een prachtige toren, bewonderenswaardig, van een dwaze schoonheid, opgebouwd uit een esthetiek van het onmogelijke. Zij is opgetrokken uit niets, enkel uit woorden en toch lijkt zij den storm te trotseeren in afwachting der eeuwigheid. Novalis droomde van een dichtkunst, die niets te zeggen had: Hegel heeft, zonder meer, geheel een philosophie samengesteld, die niets beteekent'. Van Schopenhauer heet 't: 'Men kan niet theoretiseeren over den wil, men kan hem slechts beleven. Op dit thema heeft Schopenhauer zijn charmante opéra comique gecomponeerd, licht, gracieus, speelsch, brillant, vol van romances, cavatines en coupletten, maar ondanks al die nuances toch altijd opéra comique blijvend, de groote opéra comique der Duitsche philosophie.' En Kant wordt aldus samengevat: 'Het machtige bouwwerk van Koenigsberg, dat met zooveel zorg werd opgetrokken, stortte ineen bij de eerste aanraking. Kant heeft een klein burgerlijk systeem samengesteld, de bekrompenheid heeft de groote philisophie gedood. Hij heeft gereglementeerd, geordend en geclassificeerd, hij heeft zichzelf willen omringen met hekken en stootblokken om zich van zijn vijandige broeders af te scheiden, maar heeft zoodende tenslotte niets anders gemaakt dan een eenvoudige Baedeker'.
Dit zijn eenige staaltjes uit Pepini's 'Philosophen-schemering'. Een parallel boek 'Godenschemering', schreef hij niet, maar wel zou men een dergelijk werk uit zijn toenmalige geschriften hebben kunnen samenstellen, want de godsdienst werd even hard afgebroken als de philosophie. Op dat gebied bracht hij de meest verwarde gedachten naar voren en tallooze godslasteringen, al beweert hij dan altijd christen te zijn geweest. In zekeren zin kan men die uitspraak wel verdedigen. Renato Fondi is die theorie ook toegedaan, wanneer hij in zijn diepgaande Papini-biographie schrijft, na de bekeering in 1920: 'Er was altijd een basis van geloof, het zaad van het nieuwe leven was reeds in de kiem aanwezig en moet gezocht worden in de geweldige hevigheid, waarmede hij Christus en Zijn leer bestreed. De strijd, dien Papini gestreden heeft tegen God, was niets anders dan de strijd tegen zichzelf. Het getoermenteerde 'ik' verlangde bewust of onbewust naar een hooger leven. Hij, de sterke, de zich sterk wanende, had een enorme behoefte aan kracht; hij, de geleerde, de wijze, had behoefte aan wijsheid; en eindelijk vond hij beiden in God, eindelijk erkende hij zijn Meester. Maar voor hij tot die overtuiging kwam, die altijd
| |
| |
diep binnen in hem gesluimerd had, moest hij zich buigen, zich vernerderen, zich overgeven. En dat gedoogde zijn hoovaardigheid nog niet'. Vandaar de verwardheden in zijn geest, de godslasteringen en heiligschennissen.
We vinden er talrijke voorbeelden van in andere boeken, samengesteld uit de artikelen, die in 'LA VOCE' en 'LACERBA' verschenen, tijdschriften door Papini opgericht en geredigeerd tusschen 1907 en 1913. Een van die beschouwingen noemt hij 'GESU PECCATORE'; hierin verdedigt hij de stelling, dat, wijl de Evangelisten zwijgen over de dertig jaren van Jezus' bestaan vóórdat het openbaar leven een aanvang nam, Jezus in die dertig jaar gezondigd heeft. Ware er iets goeds gebeurd, de Evangelisten zouden er wel op 'gepocht' hebben. Aldus lastert de schrijver, die een tiental jaren later als eerherstel zijn 'STORIA DI CHRISTO' schreef. Het zijn dan ook dergelijke bladzijden die de rouwmoedige biecht doen begrijpen, welke Papini sprak in de inleiding tot zijn boek over Christus: 'Ik, die Christus beleedigd heb als weinig anderen gedaan hebben.'
Zijn spitsvondigheden, zijn lust om zich met zijn brillant schrijverstalent te vermeien in paradoxale gedachten, deden hem de vertelling fantaseeren uit 'PAROLE E SANGUE' (1912), getiteld 'IL VERG CRISTIANO'. Deze 'ware' christen is geobsedeerd door de gedachte, dat, als hij goede werken verricht en dus als goed christen leeft, hij zeker zijn zal van zijn loon in den hemel. Dit wil hij echter niet, want de zekerheid der belooning neemt de verdienste der werken weg. Hij wil dus, omdat hij een 'waar christen' is en als zoodanig Christus' lijden tot voorbeeld moet nemen, zelf lijden en de ergste vorm van lijden is: de hoop op hemelsche belooning wegnemen, dus: zondigen. Maar ook weer als 'waar christen' moet hij zondigen, zonder anderen onrecht aan te doen, en toch moet hij zorgen de hel te verdienen. Het einde dezer paradoxale vertelling is, dat de 'ware christen' zich genoodzaakt ziet, om zelfmoord te plegen, daar hij, voortlevende, telkens opwellingen van berouw krijgt en dus zijn doel, de hel, niet zou kunnen bereiken.
'Esistono Cattolici? Bestaan er wel Katholieken?' vraagt Papini eenige jaren later in zijn 'POLEMICHE RELIGIOSE' en uit het antwoord blijkt zijn houding al veel veranderd te zijn; er zijn wel Katholieken, maar geen ware, geen echte Katholieken, geen Katholieken uit één stuk, die paraat staan om Christus te verdedigen, omdat zij Hem in hun hart dragen, omdat zij leven binnen de Kerk in werkelijken en in geestelijken zin. Lauwheid heeft Papini nu eenmaal
| |
| |
nooit kunnen verdragen. Die vraag 'esistono cattolici?' is hij altijd in zich blijven ronddragen en hij geeft er thans niet een afbrekend, maar een subliem daadwerkelijk antwoord op, dat we zullen leeren kennen bij de beschouwing zijner tegenwoordige werken.
Inmiddels, al had Papini als schrijver succes en al zag hij een groep van jongeren, die den leider in hem erkenden, toch bleef hij eenzaam en ongetroost. Hoe kon het ook anders, hoe kon hij liefde en erbarmen voelen, terwijl zijn hart steeds vervuld was van haat? Uit heel zijn toenmalig oeuvre spreekt haat, spreekt de afbrekende, negeerende vernielende geest: haat tegen de matschappij (hij was in die dagen socialist), haat tegen elken vorm van gezag. Hij was geheel en al de criticus van de 'stroncatura', van 'les éreintements', de man die tot het uiterst geprikkeld wordt door alles wat hij aanschouwt en er dan zijn haat over uitspuwt.
En toch, niettegenstaande zijn grenzelooze hoovaardigheid, had hij soms enkele oogenblikken waarin hij zich bewust werd van eigen kleinheid en onmacht. Een voorbeeld hiervan vinden we in den bundel novellen getiteld: 'IL PILOTA CIECO' (de blinde loods, vooral in de verklaring van den titel in het zelf geschreven voorwoord. 'Waarschijnlijk - zoo schrijft hij in die inleiding - trok de eigenaardigheid van deze woordkoppeling mij aan, het bespottelijke om de beteekenis van gids te verbinden met die van blindheid. Eerst langen tijd daarna, toen ik onverwachts de twee woorden onder mijn naam terug zag, bemerkte ik, dat de keus niet bij toeval gedaan was, maar dat mijn tweede ik, dat deel van mij dat mij beveelt, met voorbedachten rade, deze twee woorden tezaam gevoegd had. Op deze grillige wijze wilde het mij tot een bekentenis dwingen. Zoo is het gekomen, dat ik ontdekt heb zelf de blinde loods te zijn. Ik ben het sedert langen tijd geweest en ga voort - arme ongelukkige - het te zijn'. In groote oprechtheid bekent hij dan, hoe hij altijd zijn vrienden en vijanden aanvuurde, opwekte om het leven te leven, hun geest te doorzoeken, zich een betere wereld te scheppen. Velen hadden naar hem geluisterd en den gids in hem gezien, in dichte drommen kwamen zij toen om hem heen staan en vroegen: waarheen? waarheen wilt ge ons leiden? naar welke haven? En hij... weet het niet. De loods bemerkt, dat hij blind is! Tastend, aarzelend in den nacht zijner blindheid, tracht hij zijn levensschip terug te wenden naar de haven, die hij in ergernis verliet, probeert een nieuwe haven te zoeken, totdat op eens de gedachte door zijn brein flitst: 'Misschien is de haven die ik zoek niet van deze aarde. Ik kan naar de andere gaan. Wat kost de reis? Een eenvoudig iets: het leven'.
| |
| |
Deze bekentenis is wel geheel in overeenstemming met hetgeen Renato Fondi schreef, toen hij beweerde dat Papini diep in zijn binnenste een verlangen koesterde naar hooger leven en dat zijn strijd tegen God feitelijk een strijd was tegen zichzelf. Maar voordat dit verlangen kon opbloeien, moest zijn hoogmoed gebroken worden. Hoe dat geschiedde, vertelt hij zelf in de meest aangrijpende bladzijden van zijn 'Uomo finito'. Zijn pragmatisme immers had hem den mensch doen zien als een schepper, als iemand aan God gelijk, en die gedachte vervulde hem langen tijd. Het was onder het lezen van levens der Heiligen, dat zij zich ten volle ontwikkelde. Hij had zich verdiept in de 'Fioretti van St. Franciscus', de 'Geestelijke Oefeningen' van Ignatius en de 'Belijdenissen' van Augustinus, omdat een mensch als hij, die alles met zijn verstand wilde omvatten, zich natuurlijk ook in die levens moest inwerken. Het drong tot hem door, dat Heiligen zeer groote menschen waren geweest. Ook Papini wilde toen een heilige worden, een asceet en wonderdoener. Maar hoe deden de heiligen wonderen? God gaf hun er de macht toe. Maar dan was heilige-zijn niet het allerhoogste, neen: god-zijn, dat was het allergrootste! En toen rijpte in zijn verwarden en hoovaardigen geest het plan om een god te willen worden. In Amerika zou hij zijn nieuw credo gaan verkondigen en zijn nieuwe wereldorde stichten. Alvorens naar dit werelddeel als zegevierende god te trekken, wil hij zich in de eenzaamheid terugtrekken, om waarlijk god te worden. Van een ontzettende tragiek is het nu volgend hoofdstuk uit Papini's leven. Hij beklom een der hoogste bergen van de Appenijnen en strekte zich onder den hoogen blauwen hemel uit op den grond. Als een gekruisigde titaan lag hij daar, de armen wijd uitgebreid, wachtend, roepend, smeekend om het wonder, dat hem, den arme, zieke geestesverwarde, god zou maken. Hij wachtte en wachtte, tot hij
de krankzinnigheid voelde naderen, die hem stap voor stap voortgedreven had bij de bestijging van dezen berg van ongeëvenaarden hoogmoed.
Toen gebeurde het wonder, maar een heel ander wonder dan hij zich had voorgesteld; God kreeg medelijden met dien armen, dwazen, nietigen mensch. In zijn goddelijk erbarmen joeg Hij het spookgedrocht der krankzinnigheid terug en Papini stond op. Gebroken, gebogen, vernederd daalde hij van den berg af, strompelde naar beneden en kwam gekneusd en geknakt in de wereld terug. De opstanding was begonnen; een reactie zette in. Hij die zich altijd een genie gewaand had, bekende nu aan zichzelf: 'ik ben een dwaas'; en met dieper gebogen hoofd stamelt hij, die alles wilde doorgronden: 'Ik weet
| |
| |
niets. Ik ben niets, ik weet niets, ik kan niets. Ik ben een uitgeleefde. Mijn oogen zijn door het jarenlange onafgebroken lezen bijna blind geworden, mijn lichaam is verzwakt, mijn hersens zijn leeg, ik ben un uomo finito''. Zijn vijanden, die hem om zijn kennis benijd hadden, herhaalden die woorden met onverholen genoegen: Papini is een uitgeleefde!
Maar neen, hij is geen uitgeleefde. Langzamerhand begint hij het zelf te voelen nadat de eerste terugslag voorbij is en het lichaam door de rust begint aan te sterken, de oogen beter kunnen zien en de vernederde geest tot klaarder inzicht komt: 'Neen ik ben geen uomo finito, de weg der genezing is ingeslagen, ik kan, ik wil iets van mijn leven maken. Maar dan moet ik houvast hebben aan iets of iemand'. Hij werpt zich op de knieën: 'O, hoor mij! (tot wien roept hij? hij weet het zelf nog niet duidelijk) help mij! Zend mij één gedachte, één woord, één geloof aan iets, al is het maar nog zoo klein of nog zoo nietig, als ik er mij maar aan kan vastklampen. Help mij, waar moet ik heen?' Het antwoord komt, langs een omweg naar het schijnt, maar zijn gebed blijft niet onverhoord. De opstanding is begonnen, het proces der bekeering voor goed ingezet.
In dat zich langzaam voltrekkend bekeeringsproces zijn behalve de geesten van gestorven groote schrijvers en heiligen, zooals St.-Augustinus en St.-Ignatius, twee menschen uit Papini's onmiddellijke omgeving van overwegend belang geweest: Papini's echtgenoote, de niet intellectueele, maar daadwerkelijke katholieke geloovige en de aan zijn wezen zeer verwante schrijver en vriend Domenico Giuliotti, zelf een bekeerling. 't was Giuliotti, die hem den brief schreef, welke later gepubliceerd werd en opgenomen in het boek ORA DI BARABBA, dat meerdere heftige uitingen bevat en vermaningen van den bekeerling aan zijn nog niet bekeerde vrienden. Hier volgen enkele fragmenten uit dien brief van Giuliotti:
'Jij zoekt den Christus, maar op welke wijze? Luister naar mij! Indien je een klein mensch waart, dan zou je als allen, die zich groot wanen, aan letterkunde doen zonder meer. Indien je groot waart, ik bedoel, indien je geestelijk herboren waart, zou je voelen, dat naast de wijsheid der Kerk onze zoogenaamde kennis slechts hoovaardige domheid is, je zoudt den catechismus gaan leeren en God dienen. Middelmatig zijnde - want alle niet-Katholieken zijn middelmatig - met het verlangen in je om groot te zijn, zoek je en kunt niet vinden, want je zoekt Christus buiten de Kerk, omdat je je inbeeldt, dat de Kerk een gevangene van je zal maken. De knoop zit 'm hierin, dat je niet-Ka- | |
| |
tholiek zijnde het Christendom niet kunt begrijpen; niet-Katholiek zijnde, ben je ook niet nederig, en omdat je niet nederig bent, kun je onmogelijk door de nauwe deur gaan, die voert naar het rijk der hemelen, hetgeen je waarlijk groot zou maken. Het mea culpa moet van je lippen klinken. Alleen in de vernedering schuilt de ware grootveld.'
En Papini vernederde zich. Het antwoord op Giuliotti's brief, was een monumentale daad: de uitgave van zijn STORIA DI CHRISTO. In de inleiding tot dit boek, dat groote opschudding verwekte en in niet minder dan één en dertig talen werd overgezet, lezen we:
'De samensteller van dit boek heeft jaren geleden in een ander boek het treurige leven verhaald van iemand, die op zeker oogenblik God wilde worden. Thans heeft hij in rijpheid van jaren en ondervinding getracht het leven te beschrijven van een God, die mensch wilde worden. Dezelfde schrijver doorleefde een tijd, waarin hij zijn dwazen en onstandvastigen geest vrij liet ronddolen langs alle wegen van het ongerijmde en kwam daarbij tot de ervaring dat de ontkenning van het transcendentale, het zich losmaken van elken eeredienst, ook van den profanen en wereldschen, tot noodzakelijk gevolg heeft: het tenslotte leiden tot het volledige en volmaakte atheïsme... In dienzelfden tijd van koortsijling en hoogmoed, beleedigde hij, die dit schrijft, Christus, zooals slechts weinigen Hem voordien beleedigd hebben. Nauwelijks zes jaar later, als aangedreven door een kracht, sterker dan hijzelf, begon hij op eenmaal dit boek over Christus, dat hem nu slechts een onvolmaakte uitboeting van schuld toe schijnt.' En doelend op den steen, geplaatst in het Palazzo Vecchio te Florence, waardoor het volk der middeleeuwen Christus tot koning uitriep over de stad, eindigt Papini: 'De schrijver van dit boek is er trotsch op zich nog heden na vierhonderd jaren van overweldiging, onderdaan en soldaat van Koning Christus te kunnen bekennen.'
Zooals gezegd, het boek verwekte een groote opschudding, men las het gretig, deels om te weten hoe deze vroegere godloochenaar, thans vol begeestering over Gods Zoon schreef, deels om het nieuwe, het vreemde van den vorm. Zulk een heftigheid in de verdediging van het geloof en in den aanval tegen het ongeloof, was men niet gewend, tenzij misschien bij Léon Bloy. Voor sommige lezers was 't stuitend. Doch zij vergaten, dat de stroncatura criticus, die Papini eenmaal was, onmogelijk plotseling veranderen kon in een zoetsappig, devotieus schrijvertje. Te weinig heeft men - in Nederland althans - toen in- | |
| |
gezien, dat Papini's Christus gelezen diende te worden, na vooraf kennis te hebben genomen van Un Uomo finito. Dat Papini's autobiographie pas in 1932 in het Nederlandsch verscheen is m.i. jammer geweest, er is toen een verzuim hersteld geworden, doch een eerdere vertaling ware zeer nuttig geweest.
Intusschen zag men uit naar nieuw werk van den bekeerling. Het liet op zich wachten. Behalve enkele zeer schoone verzen in 'PANE E VINO' en gebundelde studies over heiligen en tijdgenooten (Giuliotti), die men gedeeltelijk vinden kan in den Nederlandschen bundel DE LADDER VAN JACOB, verscheen er geen werkelijk beteekenisvol werk van den mensch, wiens ziel een zoo groote verandering had ondergaan. Een poging om samen met Giuliotti een compilatie-werk te schrijven, de DIZIONARIO DEL OMO SALVATICO (het woordenboek van den Wildeman), moet men als mislukt beschouwen en werd dan ook na het eerste deel stop gezet.
Papini moest zich inleven in een gansch nieuwe geesteswereld, zich een andere mentaliteit verwerven, zonder echter zijn eigen oorspronkelijke wezen te verloochenen. In den Wildenman moest de census catholicus tot volle bewustwording komen. En dit proces eischte vele jaren, zooals ook het bekeeringsproces vele jaren geduurd had. Van 1912-1920 de bekeering, bekroond door zijn boek over den CHRISTUS, van 1920-1929 de bewustwording van zijn zoo moeizaam verworven geloof, bekroond door de verschijning van zijn SINT AUGUSTINUS.
Zeker, het boek verscheen in het jaar der eeuw-herdenking, maar dit is eerder een toeval, dan een opzettelijk iets; om opportunistische redenen schreef Papini dit boek waarlijk niet. Wederom is 't de inleiding, die ons den sleutel verschaft, 'Mijn verhouding tot St. Augustinus' schreef hij er boven. Na eenige kenschetsende herinneringen uit zijn kinderjaren te hebben opgehaald, vervolgt Papini:
'Om de waarheid te zeggen leerde ik Sint Augustinus kennen tijdens mijn rijpere jeugdjaren; iemand die alles leest laat de beroemde Belijdenissen niet terzijde liggen. Mien begrijpt dat ik meer genoot van de menschelijke dan van de geestelijke episodes, maar deze romantische verkenningstocht door eigen zieleleven en de brandende, angstwekkende oprechtheid hielden mij geboeid. Ik kan gerust zeggen dat voordat ik mij keerde tot den Christus, Sint Augustinus met Pascal de eenige christelijke schrijver was, dien ik las met een bewondering, die niet uitsluitend cerebraal was. En toen ik streed om los te komen uit den kerker van den hoogmoed om vrij te kunnen ademen
| |
| |
in de lucht van het absoluut Goddelijke, was Sint Augustinus mij een groote hulp. Het scheen mij toe dat er een overeenkomst was tusschen hem en mij: ook hij was een literator en minnaar van het woord, maar tegelijk rusteloos zoeker te midden der philosophieën naar de waarheid; bijna werd hij vastgehouden door het occultisme; hij ook was zinnelijk en zocht eer en roem. Ik leek op here, begrijp me wel, in het slechte, maar hoe dan ook, ik leek op hem. En dat een mensch als hij, die mij zoo na was in zwakte, er toch in geslaagd was herboren te worden en zichzelf te verbeteren, zie, dat gaf mij moed. De overeenkomst, let wel, houdt hiermee op, want thans gelijk ik evenveel op St. Augustinus als een gevleugelde mier kan lijken op een adelaar, maar intusschen ben ik hem ontzaglijk veel verschuldigd: indien ik hem vroeger bewonderde als schrijver, nu houd ik van hem als een kind van zijn vader, nu vereer ik hem zooals een christen een heilige eert.'
Het boek is totaal afwijkend van het cliché der tegenwoordig zoo geliefde Vie romancée. Wat den vorm betreft, geloof ik dat men het 't best vergelijken kan met een schilderij uit de quattro cento. Midden in zeer groot en alles overheerschend de figuur van den heilige en daaromheen in vele kleine tafereeltjes het relaas van het leven, met alle gebeurtenissen en alle personen, die in het bestaan van den heilige gedeeld hebben en betrokken waren. Vooral in de Sienneesche schilderschool der 15e eeuw treft men herhaaldelijk deze samenstelling aan, die Papini thans toepaste in de letterkunde - en met een groot succes. Zijn St. Augustinus is een der gaafste werken, die hij ooit geschreven heeft.
STORIA DI CHRISTO, SANT AGOSTINO, welke heilige zou Papini thans gaan behandelen? Reeds gingen er gissingen op: Sint Franciscus had in de meening van het publiek de grootste kans, men kende Papini's liefde voor het land van den Poverello, hij woont er 's zomers immers in de buurt van het klooster op La Verna. Maar hij woont ook nabij Caprese, waar Michel Angelo het levenslicht aanschouwde. Misschien een boek over dezen titaan? Doch Papini, die er van houdt plotselinge verrassingen te geven, stuurde op 't meest onverwachte oogenblik, precies een jaar na de verschijning van zijn Augustinus, dat ook weer wereldvermaard geworden boek de wereld in: GOG. Geen heilige en geen kunstenaar, maar een karikatuur van den modernen mensch, een persiflage op de hedendaagsche beschaving: de maatschappij met al haar wonden, haar excessen, haar schrijnend leed en grenzelooze verwarring. GOG is eigenlijk geen mensch, hij
| |
| |
is een fictie, een symbool der verwarring in onzen tijd, ofschoon Papini hem een menschelijke gestalte gaf en aan ons voorstelde als een krankzinnig geworden schatrijk Amerikaan, die op rijperen leeftijd gekomen, zijn millioenen wilde besteden aan de bestudeering der meest uiteenloopende geestesstroomingen en bewegingen van onzen tijd, enkele der meest beroemde, leidende figuren wilde leeren kennen en de allernieuwste uitvindingen op wetenschappelijk en kunstgebied wilde steunen. Zoo krijgen we de reeks interviews van Gog met Shaw, Wells, Einstein, Freud, Ford, Knut Hamsun, Lenin en Ghandi; verder Gog's onderzoekingstocht door de Godenallee waar hij voor alle godsdiensten (behalve voor den christelijke!), een tempel liet oprichten om op z'n gemak de diverse leeren te bestudeeren, zijn kennismaking met de ultra-modernste uitingen der kunst en de vlijmend scherpe hekeling der goddelooze practijken en theoriën om de overbevolking tegen te gaan; dit alles vormt een hevigen aanval op onze beschaving.
Het boek is het brillantste van al Papini's werken en ondervond een zeer grooten bijval: 't is na zijn CHRISTUS en UOMO FINITO het meest vertaalde, maar het bracht sommige lezers op een dwaalspoor aangaande zijn eigen overtuiging en levensopvatting. GOG bevat een satyre en caricaturale teekeningen der maatschappij, maar het geeft geen oplossing, geen antwoord, op de gestelde problemen. Voor Papini's vijanden was dit een welkome reden om te verkondigen, dat hij weer 'afgevallen' was; de katholieken vroegen nu om een nieuwe openlijke bevestiging van zijn geloof, duidelijker en overtuigender dan het vraagteeken, waarmede de schrijver zijn Gog liet eindigen. 'Is dit - zoo vraagt Gog, de arme verdwaasde, wanneer hij na overal te hebben rondgezwalkt als millionnair, eindelijk als simpel arm mensch zwerft door de bergen van Toscane en een stuk schamel brood krijgt van een eenvoudig kind, een meisje uit die bergstreek: Is dit soms het ware leven? En is dit soms het ware levensvoedsel?'
Het volgend boek bracht dat overtuigend, onweerlegbaar antwoord over Papini's standvastigheid ten opzichte van zijn katholiek geloof. Hij zegt 't onomwonden ook weer in de voorrede van zijn DANTE VIVO, (DE LEVENDE DANTE): 'Dit beoogt te zijn het levend boek van een levend mensch over een mensch, die na zijn dood nooit heeft opgehouden te leven. 't Is eerst en vooral, het boek van een kunstenaar over een kunstenaar, van een katholiek over een katholiek, van een Florentijn over een Florentijn'. En elders in de voorrede licht hij zijn standpunt nog nader toe: 'Om derhalve Dante volkomen te begrijpen, is er een katholiek noodig, een kunstenaar en
| |
| |
een Florentijn. Niet dat men Dante tot slechts deze drie eigenschappen moet terugbrengen, maar het is, dunkt me, geen ijdele praat om te beweren, dat het bezitten van alle drie deze kwaliteiten nuttig is voor dengene, die zich met hem wil meten. Het is niet noodig voor een zoöloog om en wilde ezel te zijn of voor den astronoom om een satelliet te wezen, waar het hier gaat om uiterlijke dingen, maar het kan geen kwaad, voor den Dantist, om een weinig christelijk geloof te bezitten, een weinig practische kennis van kunst en in Florence geboren te zijn. Een katholiek: dat wil zeggen, iemand die nog werkelijk en levendig voelt, wat Dante voelde en geloofde. Een kunstenaar: dat wil zeggen, alleen een dichter, en veel beter dan de criticus, kan doordringen in de ziel en het genie van een dichter. En tenslotte, laat niemand er zich over verbazen: een Florentijn. De Florentijnen van thans verschillen heel wat van die uit Dante's tijd, maar niet in alle opzichten. Hoezeer men Florence ook veranderd en onderste boven geworpen heeft, nog altijd is er ergens een hoekje te vinden met den geur en de sfeer der Danteske veertiende eeuw. Nog staat er een steen of gebouw, welke Dante kan hebben gezien en een of ander straatje, dat weinig veranderd is sedert zijn tijd. Mijn overtuiging, dat een Florentijn door zijn natuur en aard, ontvankelijker is dan eenig ander, om Dante te begrijpen, is geen gril van een stadsgenoot, maar de vrucht van overpeinzing en ervaring.'
Deze verklaring kan men gerust aanvaarden als de synthese van Papini's eigen leven: katholiek, kunstenaar en florentijn. Florentijn door de hartstochtelijke liefde voor zijn stad met het omliggend land (een gezegde van Papini welke hij gaarne herhaalt is, dat het ware Italië begint bij Pistoia en eindigt bij Orvieto!) Als men zijn boeken en studies leest, merkt men op, hoe hij geen enkele gelegenheid laat voorbijgaan, om waar 't maar mogelijk is het florentijnsch karakter van de figuur te signaleeren en te onderstreepen, ik denk hier b.v. aan de schets over Sint Philippus Neri, Florentijn, in DE LADDER VAN JACOB. Kunstenaar: men kan hem dien titel moeilijk ontzeggen, waar heel de wereld zijn kunstenaarschap heeft erkend. En katholiek... zijn vijftienjarige arbeid sedert de verschijning van DE CHRISTUS getuigt er van en daarbij zijn daden in het dagelijksch leven. Wie zooals wij vele malen het voorrecht hadden met den mensch Papini samen te zijn, hem te bezoeken in zijn woningen te Florence en in de eenzaamheid der bergen, hem te vergezellen op zijn tochten naar de franciscaansche kloosters van Quaracchi, Fiesole en La Verna, waar hij steeds een welkome gast is, of om hem te zien in den
| |
| |
omgang met zijn kinderen en kleinkinderen, weten hoe diep geworteld zijn geloof is, en hoe vol menschelijke goedheid zijn gemoed. En ook dat dit niet alleen uit woorden blijkt. Hij is 't geweest, die in het verlaten gehucht Bulciano, hoog in de bergen, voor de eenvoudige herdersgezinnen naast zijn huis een kerkje liet bouwen, waar op alle Zon- en Feestdagen een der paters van het La Verna-klooster de H. Mis komt lezen; hij liet een school bouwen voor de kinderen dier herders, inplaats van de bestaande schuur zonder licht en lucht en zorgde naast het geestelijke ook voor het materieele, door waterleiding en rioleering te laten aanleggen en electrisch licht. Levend als een simpel mensch te midden dier simpelen, is hij hun weldoener geworden en door allen bemind.
En nu, wat mogen wij van hem verwachten, na het plaatsen van den mijlpaal? Wat is de hoogleeraar te Bologna voornemens te doen? Toen we hem half October bezochten, troffen wij hem aan in uren van zware beproeving. Door overmatigen arbeid, had hij zijn toch al slechte, zeer zwakke oogen geforceerd en was gedoemd volslagen rust te nemen, daar blindheid hem bedreigde. De laatste berichten zijn echter gunstig en genezing is in 't vooruitzicht. Hij hoopt binnenkort zijn werk te hervatten.
Eerstens de inaugurale rede te Bologna, met als onderwerp Michel Angelo. Dan de voltooiing van zijn vrijwel gereed liggend boek over de geschiedenis der italiaansche litteratuur. En daarna...? Op den achtergrond van al Papini's werken en denken is er steeds de grootsche opzet van zijn ADAMO, een reusachtig werk, waar hij al zeker tien jaar aan bezig is en dat de synthese zal wezen van heel zijn arbeid, zijn 'summa', zooals Papini het wel eens schertsend pleegt te noemen. Een geschiedenis der menschheid, een glorificatie van het katholiek geloof, een samenvatting van alle tijden. Men ziet 't, in wezen is Papini nog steeds dezelfde; de vijf en vijftigjarige tracht met zijn encyclopaedische kennis na rijpe levenservaring, na onnoemelijken strijd en hevig geesteslijden, in geloof, in liefde en in hoop te bereiken, datgene waar eens de hoogmoedige dertienjarige knaap van droomde: een encyclopaedie der encyclopaedieën, maar nu... gelouterd door een nederig geloof.
|
|