Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 535]
| |
Kunstkroniek
| |
[pagina 536]
| |
kerk met haar kanten okzaal, de Kruiskerk en de Jezuïetenkerk. Na een bezoek aan het Begijnhof en een woordje over het Museum Wuyts-Van Campen, herdenkt Dr. Goris: Kan. David en Tony Bergman, die 'de schoonheid van Lier hebben uitgedrukt met een talent, dat den horizon van het kleine stadje verre overschrijdt'. Natuurlijk mocht de schrijver van Pallieter niet vergeten worden, evenmin Opsomer, 'Liersch schilder, grootmeester van ons artistiek onderwijs.' Kunstsmid L. Van Boeckel en de Heer Zimmer verdienen eveneens een eereplaats onder de 'Liersche glories'. Een algemeene inleiding dus, die een samenvatting is van al wat men dient te weten bij een bezoek aan Lier. Met groeiende belangstelling hebben wij het opstel van Prof. Leurs gelezen over de kunst te Lier. Alhoewel deze stad 'in het verleden niet was wat men een kunstcentrum kan noemen' bewaart zij toch menig kunstwerk van belang. De geleerde kunsthistoricus geeft ons een overzicht van al wat Lier op kunstgebied bezit vanaf de romaansche St. Pieterskapel tot het stadhuis, opgericht volgens de plannen van den Antwerpschen rococoarchitect Jan Pieter Bauerscheidt en waarvan de eeretrap 'werk van den Lierenaar Willem van Everbdoeck een echt bravourestuk' is. Hier hebben wij niet te doen met een vlugge opsomming van gebouwen, beeldhouwwerken, geschilderde ramen, mobilier; doch met een prachtige synthese - zooals wij die trouwens verwachten mochten van Dr. Leurs - van de geschiedenis van de kunst te Lier. Liever dan al de monumenten, die besproken worden, op te sommen, willen wij de aandacht vestigen op de bladzijden gewijd aan de St. Pieterskapel, een der zeldzame romaansche kerken in de provincie Antwerpen en op de St. Gommaruskerk, 'die gerust als een der meest vooraanstaande gothische kerken der Nederlanden mag worden beschouwd en in 't bijzonder als een van de meest representatieve vertegenwoordigers der Brabantsche gothiek'. Belangwekkend eveneens de gewrochten van de beeldhouwkunst die tot de barok behooren en vervaardigd werden door kunstenaars als Aart Quellien, Jan van Mildert, Pieter Verbrugghe den Oude, Lucas Fayd'herbe, e.a. Bij den uitleg der platen zal men eveneens menige aanduiding aantreffen, die getuigt van een grondige kennis van onze nationale kunstgeschiedenis. Een beknopte litteratuuropgave en een lijst van de platen volgen. Onder deze laatsten stippen wij in 't bijzonder aan de 83 zichten | |
[pagina 537]
| |
van de St. Gommaruskerk, negen van het stadhuis, zes van het begijnhof, enz. Tevergeefs echer zochten wij in deze mooie verzameling platen het interieur van de begijnhofkerk en haar predikstoel: slechts een zicht van den pronkgevel vond een plaatsje. Van de St. Pieterskapel en de Jezuïetenkerk, waarvan het mobilier, volgens Dr. Leurs, een schitterend ensemble vormt, ongelukkig gedeeltelijk vernield onder den oorlog, werd geen enkel zicht gegeven. Dr. Leurs heeft deze leemte gedeeltelijk aangevuld; hij deed een zicht op het interieur van de St. Pieterskapel, naar een teekening van Kan. Lemaire, en een afbeelding van het voormalige hoogaltaar der St. Gommaruskerk, in den tekst aanbrengen. Het ware te wenschen dat werken, die minder gekend, doch daarom niet minder belangrijk zijn en waarvan de zichten zelden voorkomen, in een pratenwerk als 'Ars Belgica' tot hun recht kwamen. Dienen wij hier aan toe te voegen dat de Sikkel, als naar gewoonte, zorgde voor een onberispelijke uitvoering?
***
Het tweede boek dat hier voor ons ligt is dus de 'Demervallei', uitgegeven door de Sikkel in samenwerking met den Vlaamschen Toeristenbond. De zes bijdragen zijn geteekend door gekende namen: niemand minder dan Ernest Claes schreef: 'De Demervallei te Zichem'; Prof. L.G. Polspoel zorgde voor 'Eenige trekken van het landschapsbeeld'; Dr. J.L. Pauwels bestudeert de 'Taal in het Hageland' en Dr. Rob. van Roosbroeck de 'Politieke geschiedenis'; de Kunstgeschiedenis werd toevertrouwd aan Prof. Dr. Ir. Stan Leurs, terwijl de gunstig gekende folklorist Dr. Lucien Crick enkele bladzijden wijdt aan Folklore. Slechts enkele woorden over de bijdrage van Prof. Leurs, die, telkenmale hij naar de pen grijpt, ons werkelijk verbaast door zijn uitgebreide kennis, voornamelijk in zake Bouwkunst. Niets schijnt zijn aandachtig onderzoek te ontsnappen; elk detail roept hem een menigte andere toepassingen te binnen. De schrijver vertelt ons eenvoudig weg wat hem het meest opvallend schijnt in elk gebouw; | |
[pagina 538]
| |
zijn gemoedelijke taal en klare uiteenzetting doen ons het monument beter begrijpen en naar waarde schatten. Een interessante variante van de Brabantsche gothiek, Scherpenheuvel en Averbode voor de Barokperiode, den Aerschotschen schilder P.J. Verhaeghen en zijn broeder Jan, ziedaar het belangrijkste dat het Hageland ons biedt. Als kenmerkende eigenaardigheid van de gothische bouwkunst in de Demervallei dient vooreerst gewezen op het gebruikt materiaal: de ijzersteen, met zijn typiek donkere kleur, afwisselend met witte zandsteen, - dit gebruik vinden wij terug in de profaan-architectuur. Het is opvallend dat de ijzersteen gebruikt werd in ongeveer hetzelfde gebied waar men ook de kapiteellooze zuilen aantreft, in wier schacht de profileering der scheidbogen soms ook de diensten en gewelfribben gewoon indringen. En te recht vraagt schrijver zich af of hier tusschen materiaal en bouwvorm niet hetzelfde verband te zoeken is als bekend staat voor het scheldekapiteel en de Doornikschen hardsteen en voor het krulkoolkapiteel en de Ledische zandsteen. Een ander specifiek Hagelandsche trek zijn de blindnissen onder de vensters der koorsluiting. Als voorbeelden stippen wij aan: O.L. Vrouwekerk te Diest (ongeveer 1250-1288), 'niet alleen een der meest interessante vroeg-gothische kerken in Brabant, maar tevens een der meest gave voorbeelden van Cistercienser gothiek in geheel Vlaanderen; de O.L. Vrouwkerk te Aarschot, het meest typisch produkt van de Demergothiek, waarvan het koor opgetrokken werd in 1337 door bouwmeester Jan Piccart; alsook de Sint Sulpitiuskerk te Diest. Wij wijzen nog op het doxaal van Aarschot, dat verwant is met dat van Tessenderloo en waarschijnlijk uit het zelfde atelier afkomstig; de koorgestoelten van Sint Sulpitius te Diest en te Aarschot. Als beelden: een statige XIII eeuwsche Madona in Sint Sulpitius, een elegante Lieve Vrouw in de Begijnhofkerk (XVI eeuw), een mooi triomfkruis uit 1494 van Jan Borreman in de Sint Sulpitiuskerk. De Hoog-Renaissance vinden wij te Zuurbemde in het schitterend wandtabernakel van Cornelis De Vriendt (1555), dat herinnert aan het torentabernakel van het naburige Zoutleeuw van denzelfden meester. De kerken van Scherpenheuvel en Averbode zijn vooraanstaande | |
[pagina 539]
| |
produkten van de Zuid-Nederlandsche Barok. Voegen wij daarbij de Augustijnenkerk (thans Kruisheerenkerk) te Diest. Het stadhuis van Diest. in 1728 opgetrokken, heeft een sobere maar tamelijk monumentale gevel, terwijl de kloostergebouwen van Averbode 'een der enkele werkelijk monumentale brokken is welke de barokstijl in Vlaanderen tot stand bracht'. Ongemeen rijk is het Hageland aan barokke kerkmeubeleering, wij noemen slechts het voornaamste: de koorbanken van de Abdijkerk te Averbode, begonnen waarschijnlijk onder de leiding van Artus Quellien den Oude en voltooid door Artus den Jonge; de ingewikkelde rugstukken zouden mogelijk het werk zijn van Verbruggen de jongere en van Willemsens. Deze bijdrage eindigt met een overzicht van de belangrijkste schilderijen bewaard in de gebouwen van het besproken gebied en een bondige uiteenzetting over 'den laatsten onzer barokschilders' Pieter Jozef Verhaeghen (1728-1811). Dat de 'Demervallei' veel bijval zal oogsten, betwijfelen wij niet en met groeiende belangstelling wachten wij op nummer 9 van 'Steden en Landschappen.' |
|