Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 495]
| |
Het begrip van de veiligheid in de Europeesche politiek.
| |
[pagina 496]
| |
zoodat deze uit bekommernis om het behoud van hun troon de veiligheid van Europa liefst niet door een vermindering van de bewapening wenschten te bereiken. Na het Congres van Aken (1818) werd de Alliantie omgevormd in een politieke liga tot dewelke ook later Frankrijk toetrad. Doch de theorie der legitimiteit waaraan de Heilige Alliantie groor tendeels haar reden van bestaan ontleende, moest gaandeweg voor den toenemenden ontvoogdingsdrang der volken wijken. Ook hield de Pentarchie geen stand. Met de troonsbestijging van Napoleon III valt de Alliantie uiteen en wordt het einde ingeluid van haar kortstondige veiligheidspolitiek, meteen ook van de pogingen der Weener Conferentie; want, met geweld werden nadien de laatste fondamenten van het verdrag vernietigd. Geleidelijk ontstaat een nieuwe machtsverhouding tusschen de Europeesche staten. De Krimoorlog (1853), de stichting van het Italiaansch koninkrijk (1859), de Pruisisch-Oostenrijksche oorlog (1866), de Fransch-Duitsche oorlog (1870) zijn de snel opeenvolgende mijlpalen langs den korten weg die uitliep op het nieuw evenwichtssysteem. In 1879 wordt de Alliantie bezegeld van Duitschland met Oostenrijk, waarbij in 1883 Italië aansluit. Als tegenhanger ontstaat op 14 Juni 1889 de Hartelijke Verstandhouding tusschen Engeland, Frankrijk en Rusland, even later versterkt door een Franco-Russisch militair akkoord, en ten slotte, in 1907, onder den invloed van Edward VII, omgevormd tot een overeenkomst tusschen de drie mogendheden. Aldus kwam opnieuw tot uitdrukking het gevaarlijk stelsel van het evenwicht der machten dat zonder twijfel tot den wereldoorlog heeft geleid of er althans de middellijke oorzaak van geweest is. Weliswaar werden in den loop der 19e en der 20e eeuw af en toe pogingen aangewend om een beperking of een vermindering van de bewapening te bereiken. De regeeringen betrachten erdoor zeker geen verbetering van den algemeenen veiligheidswaarborg; want met het evenwichtstelsel moest deze noodzakelijkerwijze toch verkregen worden door steeds toenemende en verbeterde bewapening. Veeleer beoogden zij, om opportunistische redenen, aan de toenmalige pacifistische stroomingen in de openbare meening te beantwoorden, terwijl zij enkel uit budgetair belang naar een voorloopige beperking van de bewapening hebben gestreefd. | |
[pagina 497]
| |
II. Onvoldoende rechtszekerheid in de betrekkingen tusschen de Staten.Zelfs tijdens het directorium der Pentarchie, die schijnbaar althans de vredesinrichting van Europa betrachtte, bleek de vereischte internationale geestesgesteldheid te ontbreken in de betrekkingen tusschen de vorsten. Engeland ging voort met een Engelsche politiek te voeren, Frankrijk een Fransche, Oostenrijk de zijne. Slechts het nationaal belang werd door iederen staat afzonderlijk als eerste en laatste doel gesteld, om wille van de 'raison d'Etat' en op grond van een overdreven en onbillijk soevereiniteitsprincipe. Dit laatste moest dus alleszins diepe en ernstige wijzigingen ondergaan alvorens al uitgangspunt van een nieuw Europeesch veiligheidssysteem te kunnen gelden. Sinds den Vrede van Westfalen is namelijk het 'jus belle' als soeverein recht van den staat nooit ernstig betwist geworden, ofschoon talrijke Staten thans, door het Briand-Kellogg pakt te onderschrijven, een positief vredesrecht gehuldigd hebben. En verder aanvaardt het volkenrecht nog altijd dat de staten, als rechtssubjecten, een absolute en uitsluitende bevoegdheid bezitten om, met betrekking tot sommige kwesties, hun houding te bepalen. En dat is ook nu nog de groote hinderpaal voor iedere vredespolitiek. In deze theorie van de autolimitatie der bevoegdheid schuilt vanzelfsprekend een groot gevaar; ongelukkig beheerscht zij praktisch de betrekkingen tusschen de Staten. En, ofschoon het internationaal verdrag door sommige theoretici van het rationeel volkenrecht aangezien wordt als een contractueele daad die bindend is voor de Partijen, aanvaardt het positief volkenrecht nog steeds, op grond van het beginsel 'rebus sic stantibus', dat een internationale overeenkomst slechts toepasselijk blijft zoolang de toestanden, die tot het ontstaan ervan aanleiding gaven, onveranderd zijn gebleven. En hiervan heeft de naoorlogsche internationale politiek meer dan één bewijs geleverd. Toch moet worden toegegeven dat de gedachte van een beperking der staatssoevereiniteit op grond van een zedelijke norm, sedert enkele jaren alleszins veld gewonnen heeft en dat de Staten, hoewel ook vaak zonder geestdrift, zijn gaan inzien dat een redelijke beperking hunner soevereiniteit bevorderlijk is voor het behoud van den vrede. | |
[pagina 498]
| |
III. De naoorlogsche veiligheidsformule berust op een dualisme.Het is misschien overdreven te beweren dat de wereldoorlog het failliet der Europeesche evenwichtspolitiek heeft meegebracht; maar zeker heeft hij het bewijs geleverd dat dergelijke politiek faliekant moet uitkomen. Hiervan is men zich in de leidende kringen sedertdien wel eenigszins bewust geworden, wat niet wil zeggen dat het standpunt der alliantiepolitiek bepaald opgegeven is. Want de nieuwe veiligheidsstructuur die aanvankelijk een andere vorm scheen aan te nemen wordt weer geleidelijk door een soort evenwichtsysteem van defensieve bondgenootschappen beheerscht. De Wilsoniaansche opvatting over de nieuwe inrichting van Europa wekte na den wereldoorlog een zeer begrijpelijke geestdrift. Wilson's zienswijze in zake het vraagstuk van den vrede was nl. gevestigd op een drievoudig beginsel: zelfbeschikkingsrecht der volken, territoriale onschendbaarheid van alle Staten en bescherming der naties tegen iederen aanslag op hun rechten. Hierdoor leek hem de veiligheid der Staten volkomen verzekerd. Van Fransche zijde werd eveneens de noodzakelijkheid vooropgezet van een internationale rechtsorde waarin de rechtsgelijkheid, de vrijheid en de bescherming van de rechten der Staten als de noodzakelijke bestanddeelen voorkwamen, doch, mits het vredesverdrag als den grondslag ervan te aanvaarden. Door de erkenning van deze subjectieve rechtsorde moest Frankrijk noodzakelijkerwijze de veiligheid der rechtsgenooten op een stelsel van allianties vestigen. Het volkenbondsstatuut is dan ook eenigszins de transactieformule geworden tusschen beide standpunten. Het heeft ten slotte alleen maar een nieuwen vorm gegeven aan de internationale politiek dewijl zijn juridisch karakter slechts uiterst zwak tot uiting kwam. De Volkenbond kreeg aldus een tweevoudige opdracht: waken over het behoud van den vrede in het algemeen en meer in het bijzonder over het statuut dat te Parijs werd uitgewerkt. Alzoo bekwam hij, volgens een suggestieve uitdrukking van M. Larnaude, in het eerste geval het uitzicht van een vereeniging, in het tweede dit van een bondgenootschap.Ga naar voetnoot(1) Uiteraard is de volkenbond een werkelijk bondgenootschap ook tegen het risico van oorlog in het algemeen. Doch niet heelemaal ten onrechte werden hiertegen bezwaren geopperd. Want, 'om den | |
[pagina 499]
| |
Bond dit karakter te ontnemen, hadden alle volken, ook de over-wonnen Staten, er deel van moeten uitmaken, dezelfde opvattingen over den vrede huldigen en ook de verdragen aanzien als de werkelijke uitdrukking van het Recht en de Rechtvaardigheid.' Zoo besluit De LavallazGa naar voetnoot(2). Ook de veiligheidsformule van het Volkenbondspakt is ten slotte ontstaan uit het meeningverschil tusschen President Wilson en de Fransche regeering. Wilson bouwde zijn politieke organisatie op de rechtsgelijkheid der Staten. Hij eischte een vredeswaarborg die dezelfde moest wezen voor allen. Dus geen bondgenootschappen met het oog op een even-wichtspolitiek. Bijgevolg ontwapening als veiligheidswaarborg. Lord R. Gecil, wiens opvattingen sterk het Angelsaksisch ontwerp van het volkenbondspakt beïnvloedden, achtte dat de veiligheid niet zoozeer op de gelijkheid der Staten, veeleer op de samenwerking der mogendheden moet berusten. De algemeene ontwapening bleek evenwel geen hoofdzakelijk bestanddeel van zijn ontwerp te zijn. En hierin beantwoordde hij volkomen aan het gevoelen der geallieerden. Wel had Lloyd George den nadruk gelegd op de ontwapening van Duitschland, doch de bekommernis der Britten met betrekking tot de ontwapeningskwestie scheen enkel te gaan naar den handel in wapens met de overzeesche landen en de koloniën. Kortom, wegens het verzet der Europeesche staten, werd het principe der ontwapening als veiligheidsfactor volgens de Wilsoniaansche opvatting opgeofferd aan het standpunt der geallieerden die, door den Volkenbond, de door de overwinning verkregen voordeden wilden blijven behouden. Blijkens de resolutie die met eenparigheid van stemmen door hen werd aangenomen op 25 Jan. 1920, na de eerste pleno-vergadering van de conferentie, 'zou de Volkenbond waarborgen verschaffen tegen den oorlog'. En die waarborgen konden natuurlijk evenzeer onder den vorm van defensieve allianties dan onder dien van een algemeene ontwapening worden verkregen. De structuur van den veiligheidswaarborg van het volkenbondspakt is overigens als volgt omschreven in Art. 10: 'Les Membres de la S.D.N. s'engagent à respecter et à maintenir contre toute agression extérieure l'intégrité territoriale et l'indépendance politique | |
[pagina 500]
| |
présente de tous les membres de la Société. En cas d'agression, de menace ou de danger d'agression, le conseil avise au moyen d'assurer l'exécution de cette obligation.' In hoever aanvaardt nu deze gemeenschappelijke veiligheidswaarborg het voortbestaan van bewapeningen? Deze vraag betreft de feitelijke veiligheid der staten. Welnu, ten aanzien van deze kwestie bestond eveneens een scherp meeningverschil tusschen de Wil-soniaansche opvatting en de Fransche. Dit heeft geleid tot het com-promis van Art. 8 van het Pakt: 'Les Membres de la S.D.N. reconnaissent que le maintien de la paix exige la réduction des armements nationaux au minimum compatible avec la sécurité nationale et avec l'exécution des obligations internationales imposées par une action commune. Le Conseil, tenant compte de la situation géographique et des conditions spéciales de chaque Etat, prépare les plans de cette réduction...' Hoe wenschelijk ook een beperking van de bewapeningen mocht blijken voor het behoud van den vrede, dès te gevaarlijker voor den vredestoestand zou, naar de overtuiging der geallieerden, een vermindering zijn van de bewapening beneden het minimum dat vereischt is om de 'nationale veiligheid' der Staten te verzekeren. Het begrip van de 'nationale veiligheid' zal dus het criterium zijn waaarnaar een gebeurlijke vermindering van bewapening kan aanvaard worden. Doch M. Pillet laat opmerken dat de 'nationale' veiligheid geen onveranderlijk criterium is. De eischen van de nationale veiligheid kunnen onmogelijk geraamd en omgezet worden, zegt hij, in een voor een bepaald tijdperk vastgestelde sterkte van het leger. 'Le minimum compatible avec la sécurité nationale, c'est souvent l'obligation d'armer la population toute entière. Nous l'avons vu tout récemment et dans tous les cas, il faut bien observer que, comme on ne sait pas d'avance à quel péril on pourra être exposé, il est impossible de mesurer aussi par avance ce minimum qui sera exigé en toutes circonstances par les besoins de la sécurité nationale.'Ga naar voetnoot(3) Ongetwijfeld was dit de meening van de regeeringen der geallieerde Staten. Daarenboven, zooals blijkt uit voormeld Art. 8 van het Pakt, | |
[pagina 501]
| |
werden aan de kwestie der nationale veiligheid twee andere criteria gekoppeld, t.w. deze van de aardrijkskundige ligging alsmede van de bijzondere voorwaarden waarin sommige Staten verkeerden. Aldus is de verklaring gegeven van de theorie der bijzondere risico's, op grond waarvan bepaalde landen, waaronder Frankrijk, een bijzonderen - naar de opvatting van wijlen G. Clemenceau een gesuperposeerden - waarborg op dezen van Art. 10 van het Volkenbondspakt eischten. Meteen lag opnieuw de weg open naar de alliantiepolitiek. Aanvankelijk had Frankrijk benevens de ontwapening van Duitschland, die de geallieerden beschouwden als een onmisbaren waarborg van de Europeesche veiligheid, ook de verbrokkeling geeischt van het Reich als een bijzonderen waarborg tegen het speciaal risico waaraan het bij gebrek aan natuurlijke grenzen blootgesteld was. Om redenen die men kan gissen verzette Groot-Brittannië zich hiertegen. Om van Frankrijk den afstand van dien eisch te bekomen stelde Lloyd George een alliantie voor met Engeland en de V.S. van N.-Amerika, die als bijzonderen veiligheidswaarborg voor Frankrijk zou gelden. Begrijpelijkerwijze kwam dergelijke overeenkomst nooit tot stand. Maar inmiddels was toch gebleken dat de algemeene veiligheidswaarborg volgens Art. 10 van het Pakt door verschillende - met name de meest bedreigde - Staten ontoereikend werd geacht. Het beginsel had er dus ongetwijfeld zijn gezag bij ingeboet, vermits de voornaamste mogendheden, leden van den Volkenbond, er geen vertrouwen in schenen te stellen. Kortom, den vrij algemeenen en onnauwkeurig omschreven waarborg van Art. 10 en 16 van het Pakt zullen de Staten voortaan trachten aan te vullen door middel van defensieve allianties, terwijl de meeste onder hen hun bewapeningspeil uit hoofde van hun nationale veiligheid zullen behouden en zelfs verhoogen telkens de omstandigheden dit schijnbaar vereischen. Sedertdien werd dan ook de weg der bewapening resoluut opgegaan. Doch het verschil van opvatting tusschen Angelsaksers en Franschen ten aanzien van de veiligheid bleef desondanks voortbestaan. | |
[pagina 502]
| |
IV. Zijn de twee standpunten met elkaar te verzoenen?Groot-Brittannië beschouwde Art. 8 van het Pakt als het uitgangspunt van de Europeesche veiligheidspolitiek en was derhalve bereid onmiddellijk tot ontwapening te besluiten. Frankrijk en de andere meer bedreigde Staten achtten de bewapening een onmisbaren veiligheidswaarborg en konden de eenvoudige ontwapening onmogelijk aanvaarden zonder vooraf andere veiligheidswaarborgen te bezitten. Engeland zal zich dan ook beijveren om beide strekkingen met elkaar te verzoenen. In 1923 kwam Lord R. CECIL op de gedachte, in een ontwerp van Verdrag van Onderlingen Bijstand, de ontwapening te koppelen aan de veiligheid, niet in een zuiver causaal verband zooals de Wilsoniaansche formule, maar als twee gelijktijdige feiten. Cecil was er n.l. van overtuigd dat de Staten, mits een waarborg, gemakkelijker hun bewapeningen zouden verminderen dan tengevolge van een eenvoudige ontwapeningsconventie zonder internationalen waarborg. Doch volgens Cecil moest de waarborg eerst effektief worden na de ontwapening. De nationale militaire elementen, of een gedeelte ervan, zouden dus vervangen worden door internationale politieke bestanddeelen die dan den onderlingen waarborg door middel van een overeenkomst moesten uitmaken. Dit plan, dat alleszins aan de Britsche opvatting van de veiligheid beantwoordde, werd zeer sympathiek begroet door het meerendeel der Volkenbondsleden en door verdere voorstellen aangevuld. Het poogde de veiligheid in verband te brengen met de ontwapening in dien zin dat de Hooge Contracteerende Partijen voorwaardelijken bijstand bekwamen in geval van aanval voor zoover elk hunner, als hulpvragende partij, aan de bepalingen betreffende de beperking of de vermindering van de bewapening had voldaan. De onderlinge waarborg bleef evenwel beperkt tot Art. 10 en 16 van het Pakt waarvan de draagwijdte tot dusver nog niet nauwkeurig omschreven is. Doch de IVe Volkenbondsvergadering verwierp het plan. Het Protocol van Geneve (2 Okt. 1924) had eveneens deze twee bestanddeelen van de veiligheid: onderlingen bijstand in geval van aanval en beperking van de bewapening, samen gekoppeld. Doch, aangezien de oorlog luidens het Protocol uitgesloten was, moest de regeling van de internationale geschillen door middel eener vrede- | |
[pagina 503]
| |
lievende, onontwijkbare en streng uitvoerbare proceduur geschieden. De verplichtende arbitrage werd dus een nieuw bestanddeel van het veiligheidssysteem volgens het Protocol. Maar verschillende soorten van geschillen werden buiten het terrein van toepassing van de arbitrale tusschenkomst gelaten, onder meer: de kwesties betreffende de territoriale integriteit, de herziening van de bestaande internationale akten en verdragen alsmede de vraagstukken die gewoonlijk behooren tot de uitsluitende bevoegdheid der Staten. Deze laatste exceptie van onbevoegdheid welke tot dusver ook nog aanvaard wordt door alinea 8 van Art. 15 van het Pakt, betreft in het algemeen de fondamenteele natuurrechten van de volken, de werkelijke of de vermeende hoogere belangen alsook de nationale eer der Staten. Dit is steeds een gevaarlijke klip geweest in het Volhenrecht; want veel geschillen vinden hun oorsprong in dit aan de Staten voorbehouden recht hun nationale eer of belangen eigenmachtig te beschermen en derhalve te weigeren op dit gebied eenige beperking van hun bevoegdheid te ondergaan. De mogelijkheid van dergelijke betwistingen - men denke slechts aan het aanslepend Italo-Abessijnsch geschil - blijft, ondanks veiligheids- en arbitrageverdragen, steeds een ernstige bedreiging voor den vrede uitmaken. De veiligheid werd echter evenmin door het Protocol bereikt. Dit laatste kwam overigens niet tot stand. Want thans zal Engeland weigeren het te aanvaarden omdat er voor dit land te algemeene en verdragende verplichtingen aan verbonden bleken. Aan de pogingen om een collectief veiligheidssysteem te vestigen door middel van algemeene waarborgverdragen is blijkbaar een einde gekomen. Ook Engeland geeft de voorkeur aan de gedachte eener meer beperkte, ditmaal gewestelijke, oplossing, met het oog vooral op de neutralisatie van de landen die grenzen aan den Rijn en voor dewelke het gevaar van oorlog het grootst was. De akkoorden van Locarno (16 Okt. 1925) die nadien tot stand kwamen, beantwoordden ook ten volle aan deze betrachting omdat zij op haast ideale wijze den vrede in West-Europa verzekeren. Merkwaardig is dat, zeven jaar na het einde van den oorlog, de voorheen vijandelijke Staten voor het eerst met volledige rechtgelijkheid onderhandelingen hebben gevoerd, wat ongetwijfeld geleid heeft tot een overeenkomst van goede verstandhouding. En daarom | |
[pagina 504]
| |
is deze, inzonderheid voor de veiligheid van ons land, van zulke gewichtige moreele beteekenis. Een feit van niet minder groot belang is ten slotte de huldiging door het Briand-Kelloggpakt (27 Aug. 1928) van een positief vredesrecht waardoor elke geweldsmethode uit de betrekkingen tusschen de Staten wordt gebannen. De wettelijkheid van den oorlog wordt niet meer erkend, behoudens in geval van wettig zelfverweer der Staten. In deze reserve ligt ongetwijfeld een groot gevaar en de draagkracht van het Pakt wordt er alleszins sterk door verminderd. Doch, meer om zijn zedelijke waarde dan om de materieele vredeswaarborgen die het biedt, kan het Kelloggpakt een heilzamen invloed uitoefenen op het volkenrecht en is het voor ons land vooral een moreele hoeksteen van de veiligheid. De Staten die het aanvaardden hebben immers erdoor plechtig bevestigd dat zij beslist den oorlog als middel van hun nationale politiek verwerpen. Logischerwijze hebben, ten gevolge van het door het Briand-Kelloggpakt gehuldigd positief vredesrecht, de defensieve allianties ook geen beteekenis meer vermits al de toegetreden Staten formeel aan den aanvalsoorlog hebben verzaakt.Ga naar voetnoot(4) Tegen wien zouden dan dergelijke verweermiddelen wel kunnen aangewend worden? Ondanks den formeelen inhoud van het Briand-Kelloggpakt gaat Frankrijk voort met te ijveren voor de uitbreiding eener defensieve alliantiepolitiek waarvan het Versailler Verdrag den grondslag moet blijven uitmaken. De sedertdien gewijzigde internationale verhoudingen zijn blijkbaar een spoorslag hiertoe. De gewestelijke overeenkomsten waarnaar Frankrijk streeft gelden natuurlijk als bijkomende veiligheidswaarborgen voor dit land. Aldus poogt het een Oostelijk pakt tot stand te brengen dat zou geschoeid zijn op de leest van het West-Europeesch pakt van 1925. Maar zonder de medewerking van Duitschiand kan dergelijke overeenkomst begrijpelijk geen beteekenis hebben. In verband hiermee rijst dan natuurlijk de kwestie van de rechtsgelijkheid welke sedert Versailles meer dan eens opgeworpen werd en waaraan Duitschland | |
[pagina 505]
| |
onlangs op plechtige wijze een feitelijk begin van oplossing heeft geschonken door de getalsterkte van zijn leger op te voeren boven het door het Versailler Verdrag geoorloofd maximum. Deze inbreuk van het Reich is van vérstrekkende beteekenis. Te meer daar geen enkele der onderteekenaars van het Versailler Verdrag meer dan een bescheiden protest heeft laten hooren tegen deze openlijke verdragschennis. | |
V. Het veiligheidsprobleem is een nieuwe phase ingetreden.Doch meteen is de oplossing van het vraagstuk der Europeesche veiligheid een nieuwe phase ingetreden; want geldt het Versailler Verdrag niet meer als de onveranderlijke grondslag van de veiligheidsstructuur. Een nog gewichtiger gebeurtenis heeft echter de veiligheidspolitiek op nieuwe banen geleid. Door de recente Vlootovereenkomst tusschen Duitschland en Engeland heeft dit laatste land, ten eerste formeel het beginsel van de Duitsche vechtgelijkheid en vervolgens, door de tweeledigheid van het verdrag, impliciet de strekking van de Duitsche veiligheidspolitiek aanvaard. Herhaaldelijk reeds had Kanselier Hitler nl. verklaard dat hij bereid was tot rechtstreeksche onderhandelingen met alle landen ten einde tweeledige niet-aanvalspakten en ontwapeningsovereenkomsten te sluiten. Maar bovendien wil Groot-Brittannië ook nog den weg tot de verzoening tusschen Duitschland en Frankrijk effenen. Bij monde van Sir Hoare, de Britsche minister van Buitenlandsche Zaken, verklaart Engeland thans dat het sluiten van het Oostpakt en het Donaupakt bevorderlijk zou zijn voor de Europeesche veiligheid. Daarbij drukte hij den wensch uit dat de Reichsregeering tot deze pakten zou toetreden ten einde aldus de onrust nopens de bedoelingen van Duitschland weg te nemen. Men weet dat Duitschland in zijn internationale verplichtingen in Oost- en Midden-Europa niet verder wenscht te gaan dan tot voorafgaande raadpleging, tot verzoening en niet-agressie doch met uitsluiting van elken bijstand. Engeland zelf wil ten aanzien van die gewesten geen nieuwe verplichtingen aangaan. Maar anderzijds zou Frankrijk bereid zijn met het oog op het sluiten van die overeenkomsten, besprekingen te voeren op grondslag van gebeurlijk nieuwe Duitsche voorstellen. Sir Hoare gaf terzelfdertijd toe dat het voor de verdere uitwerking | |
[pagina 506]
| |
van het Europeesch veiligheidsstatuut noodzakelijk was rekening te houden met het Fransch standpunt in zake de veiligheid en de ondeelbaarheid van het vredesvraagstuk.Ga naar voetnoot(5) Men kan zich nu natuurlijk afvragen of door het sluiten van de vlootovereenkomst met Duitschland, Engeland wel getrouw is gebleven aan den geest van Stresa; wat er ook van zij, deze stap van Engelsche zijde getuigt van den realistischen kijk waarmee Downing Street, die steeds de oogen gericht houdt op de voortdurend wisselende vastelandsche stroomingen, de internationale veiligheidsgedachte tracht vast te zetten in een vorm die beantwoordt aan het werkelijk begrip van de veiligheid. Het is immers vanzelfsprekend dat dit vlootakkoord ook wezenlijk een uitgangspunt kan vormen tot de verdere ontwikkeling van het Europeesch veiligheidsstatuut; althans schijnt de mogelijkheid te bestaan tot een meer algemeene overeenkomst in zake de beperking van de bewapening. Een soortgelijke overeenkomst tusschen Duitschland en Frankrijk zou voor de veiligheid van Europa in het algemeen en van het Westen in het bijzonder, van niet te onderschatten beteekenis zijn. Maar hiermee ontdekken wij weer precies het Britsch standpunt betreffende de veiligheid. Zal Frankrijk zich nu met deze opvatting weten te verzoenen: het definitief opgeven van sommige bepalingen van het Versailler Verdrag en tevens het verzaken aan zijn paktenpolitiek tot dekking van zijn bijzonder risico? De toekomst zal dit uitwijzen. Maar Frankrijk moet ook begrijpen dat Duitschland natuurlijk tegenover dergelijke veiligheidspolitiek achterdochtig blijft. Uit een verklaring van den Franschen senator Bérenger aan een Duitsch journalist, zou blijken dat hijzelf alsmede verschillende Fransche staatslieden deze politiek niet als de meest geschikte achten en dat zij er derhalve weinig geestdrift voor voelen. Mocht hij waarheid spreken. Misschien zouden wij dan wel eerlang de gelukkige gevolgen van een betere verstandhouding kunnen beleven ten bate van den Europeeschen vrede. |
|