Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
Vrouwelijk Humanisme
| |
[pagina 482]
| |
alleen zijn: 'Ook aan de vrouw al wat der vrouw kan zijn, gelijk aan den man al wat des mans is; opdat zoo pas aan de menschheid volledig en organisch gegeven zij al wat zij inhoudt'. De natuur bleef wel altoos sterk genoeg om aan deze tweeëenheid der menschelijke waarden in het meest noodzakelijke te herinneren. Maar boven het noodzakelijke hebben de humanistische strevingen immers het betere, ja het beste ten doel. En mogen wij niet zeggen dat zij, door de eeuwen heen, wel heel hun aandacht hebben gewijd aan het mooier mensch-zijn in de mannelijke schakeering, maar dat zij het opvoeren van al de vrouwelijke mogelijkheden tot haar hoogste vruchtbaarheid voor cultuur en gemeenschap maar weinig hebben gezien en slechts zijdelings hebben bevorderd? Kunnen wij daarom niet met recht beweren, dat het humanisme feitelijk nog niet volledig het humanisme is geweest, omdat het nog alleen maar toevallig en zijdelings, nooit bewust en opzettelijk ook de volste ontplooiing der vrouw heeft gewild? Voor den eersten opbloei van dit vrouwelijk humanisme schijnt de tijd nu wel gekomen. Het wijzer geworden feminisme heeft er de wegen toe voorbereid. Ingaande psychologische studiën hebben den vrouwelijken aanleg zoogoed als definitief uitgeteekend, en wat de richtlijnen voor vrouwelijk onderwijs behooren te zijn lieten schrander gestelde rondvragen als die van Hainz en hun beantwoording door afgestudeerde meisjes met alle duidelijkheid onderkennenGa naar voetnoot(1). Voor de hoogere opleiding had DupanloupGa naar voetnoot(2) in zijn tijd reeds wenken gegeven die al te weinig bekend en opgevolgd bleven. Door een Sertillanges werd op onze dagen de hoofdzaak merkwaardig juist en klaar vastgelegdGa naar voetnoot(3). Werd ook langs de hedendaagsche letteren door een trits hoogbegaafde schrijfsters, waaronder een Gertrude von Lefort,Ga naar voetnoot(4) het nieuw geluid en de drang niet gebracht ter verovering | |
[pagina 483]
| |
van onvermoede einders, in de altoos oude en toch weer zoo verbazend nieuwe taak die voor de vrouw in cultuur en gemeenschap is weggelegd? De meeste dezer vrouwelijk-humanistische vingerwijzingen en openbaringen hebben wij aan het buitenland te danken. Maar beter dan alleen droom en drang, beter dan veel theorie, bezit Vlaanderen een eerste verwezenlijking. Het heeft zijn beproefde, bezielde en bezielende haard voor vrouwelijk humanisme: het heeft, nu zestien jaar lang, zijn Hoogeschool voor Vrouwen. Wat dit te beteekenen heeft wilde ik dat nog beter en breeder doordrong in den huiselijken kring van allen die begaan zijn met onze hoogere toekomst. De tijd is wel voorbij, dat alle hooger verstandelijke ontwikkeling voor de vrouw als vanzelfsprekend overbodig, ja als schadelijk werd aanzien. Maar de tijd is nog niet heen, dat tegen de manier waarop, door nog al te velen, de hoogere ontwikkeling der vrouw als alleen mogelijk wordt geacht, heel wat bezwaren blijven bestaan, omdat die manier in feite maar al te dikwijls niet vrouwelijk is. Een eerste, verkeerde richting van het feminisme heeft hier evenveel schuld aan als de te eenzijdig mannelijk opgevatte inrichting van het globale onderwijs. Wat toch is het geval? Hoogere ontwikkeling voor de vrouw werd door het vroeger feminisme zoowat gelijk gesteld met toegang tot de vrije beroepen langs het universiteitsdiploma. Dat slechts weinige dier beroepen met de vrouwelijke psyche en de vrouwelijke roeping kunnen overeenkomen, werd voorbijgezien; en het werd niet eens bedacht, dat, van oudsher, heel de universitaire opleiding en atmosfeer op de onvoorziene vrouwelijke recruten niet was berekend, en daarom weinig kans had op de hoogere ontplooiïng der meisjesziel gunstig in te werken. Zoolang men de universiteit als de eenige, of bij uitstek gunstige plaats aanziet voor hooger vrouwelijke ontwikkeling, is aarzeling of verzet steeds begrijpelijk. Intusschen bracht de feministische verovering van den toegang tot het diploma, heel wat beters. Want een niet genoeg te waardeeren weldaad moet het heeten, dat, met het oog op de universiteit, de humaniora voor het meisje werden opengezet. Een blijvende weldaad is dat. Niet omdat de humaniora voor het meisje reeds nu zijn al wat zij konden en moesten. Maar omdat langs de humaniora ook voor het meisje de meest echte weg loopt naar volle geestelijke ontplooi- | |
[pagina 484]
| |
ing. Ook hier zijn de programma's van oudsher steeds opgevat van mannelijk standpunt uit, zoodat een vrouwelijke aanpassing physisch en geestelijk blijft gewenscht en geboden. Maar die aanpassing aan den vrouwelijken aard en de vrouwelijke roeping is heel wat gemakkelijker door te voeren, en wel zonder de minste schade voor de vormende kracht der leerstof. In zijn Senaatsrede naar aanleiding der Begrooting van het Ministerie van Openbaar Onderwijs voor het dienstjaar 1934, heeft Prof. Dr. Van De Weerd met alle bevoegdheid hier op gewezen,Ga naar voetnoot(5) en men kan alleen wenschen dat de door hem gegeven wenken officieele bekrachtiging vinden in een speciaal aangepast leerprogramma. De ideale toegangsweg tot de hooger ontwikkeling van het meisje is dus aangewezen, en al wat tegenover andere studiën voor de oude humaniora kan pleiten zou hier moeten herhaald worden. Want het blijft waar voor de vrouwelijke zoowel als voor de mannelijke ontplooiïng. Verheugend mag dan ook de klimmende belangstelling heeten voor de klassieke studiën in onze meisjesscholen, en al kunnen ze daar, met de overgeleverde programma's, nù op hun volle kracht nog niet zijn, ook zóó reeds werpen zij in de vrouwelijke wereld haar goed kennelijke vruchten af van organisch gegroeid geestesleven. Waar echter mogelijk, moet, bij genoegzaam begaafden, hooger onderwijs het middelbare bekronen, ook het meest ideale. En wel om des te dieper motieven bij het meisje, dat beroepsredenen bij haar slechts uitzonderlijk zullen gelden. Inwendig en naar buiten heeft het achttienjarige meisje immers nog lang niet al de intellectueele en moreele problemen uitgevochten die haar intrede in het reëele leven meebrengen, en vooral in de huidige verwarrende samenleving is zij nog lang niet bekwaam haar vasten stap te zetten. Bij de meer nuchtere bewustwording die haar ouderdom kenmerkt, zoekt zij, over zichzelf en de wereld die haar omringt, het echte woord; een woord dat juist niet gezegd en nog minder begrepen kon worden zoolang zij het niet zocht. Wat zij aan kennis en levenswijsheid passief heeft opgedaan in haar middelbare opleiding, zij voelt nu den drang het persoonlijk te toetsen. Als het geen levensbezit kan worden zal het als ballast worden weggeworpen; en tot levensbezit kan het niet uitgroeien, als zij het niet van binnenuit kan beamen als | |
[pagina 485]
| |
waar en schoon en goed voor haarzelf; en levende waar schoon en goed in verband met al het nieuwe dat zich rondom haar in het reëele leven openbaart. Naast al het mooie dat zij daarover heeft gehoord, gelezen en gedroomd, kan het banale en leelijke niet langer verborgen blijven. Is de moderne jonge mensch niet feitelijk blootgesteld om alles te moeten hooren en zien? En hoe past met hetgeen men het meisje vroeger zeggen kon over het leven, al wat zij er nu noodzakelijk van ervaart? De klove is haar soms zoo pijnlijk. Tegenover al die verwarrende openbaringen, en tegenover al de voor haar nieuw rijzende gebieden van het reëele menschelijke denken en doen, zoekt haar aangeboren eenheidszin vastheid en synthese, en alvorens zij zeker en betrouwvol, ja geestdriftig haar stap kan zetten op het echte levensgebied, moet het warme besef in haar komen van de heerlijke rol die zij als ontwikkelde vrouw naar alle zijden kan vervullen. Want het groote hart dat zij zijn moet, vermag zij alleen te worden, als haar de breede en lichtende openbaring te beurt valt, van al datgene waaraan zij zich kan wijden. In deze korte trekken hebben wij den levend-psychologischen grond aangeduid waarop de wensch, ja de eisch van hooger ontwikkeling der vrouw berust, ook buiten alle Universiteit om. Die eisch staat hooger dan alleen een beroepseisch, omdat het is een levenseisch. Waarom dan ook geen beroep er ten slotte zal onder lijden, dat aan dien eisch werd voldaan. Is bij gelijke technische vaardigheid niet hij de beste in het leven, die het breedst en het diepst mensch is? En zal hetzelfde niet gelden voor het eigenlijk eenige en groote beroep der vrouw, dat wij liever haar roeping noemen: het reëele of geestelijke moederschap, in al diens wijdvertakte realiseeringen in huisgezin en maatschappij? De psychologische grond die zoo sterk pleit voor hooger vrouwe-lijke ontwikkeling, bepaalt tevens de atmosfeer en het program ervan. De atmosfeer moet vanzelfsprekend echt vrouwelijk zijn, het pro-gram breed-menschelijk openzettend, niet specialiseerend, of den tijd niet latend voor het aanwerven der noodige huishoudelijke kundigheden; de leermethode moet aan den vrouwelijken eenheids- en levenszin bizonder zijn aangepast. Geen oppervlakkige veelheid, maar geassimileerde hoofdzaak; geen liefhebber om te pronken, maar inzicht om te beleven; oordeel en smaak meer dan geleerdheid: juist besef en ordening der | |
[pagina 486]
| |
echte waarden op al de hoofdgebieden van het menschelijke denken en doen, en uit dat juist besef: gegronde begeestering voor al wat waar, schoon en goed is, en spontaan-blijde opname van dat alles in zoo breed mogelijke mate, om het, naar echt-vrouwelijken trant, met blijvende liefde te koesteren en voort te geven.
Dàt is de atmosfeer, het program en de methode voor het echt vrouwelijk humanisme. Daarvan leeft en streeft te Antwerpen, aan de Hoogeschool voor Vrouwen, onder de Hooge Bescherming der Universiteit van Leuven, een opgewekte jeugd. Zij voelt zoo goed dat dit de geestelijke haard is bij uitstek voor haar hoogere ontplooiing, en de liefde waarmede zij er zich aan hecht, de blijde dankbaarheid waarmede zij hem weerziet als zij de warmte ervan reeds uitdraagt in het verdere leven, getuigen beter dan veel woorden, dat Vlaanderen hier het echte heeft getroffen voor de hoogere opleiding zijner begaafde dochters. Geen intellectueel Vlaming wien dit niet aan het hart moet liggen, die dit niet steunt waar hij kan, en als hij zijn kind liefheeft en de mogelijkheid ziet, haar deze meest echte vorming voor het leven niet meegeeft. Dat dit in de ruimste mate geschiede, is mijn beste wensch voor de schoone toekomst van mijn land. |
|