Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 431]
| |
BoekennieuwsGodsdienst - zedenleerDr K.L. BELLON. Godsdiensiwijsbegeerte. - De Standaard, 1934, 284 blz. Na zijne 'Inleiding tot de vergelijkende godsdienstwetenschap' (1932), geeft ons Dr Bellon in dezelfde philosophische bibliotheek eene 'Godsdienst wijsbegeerte.' Het boek is zeer klassiek gebouwd. Het geeft eerst eene korte schets van de verschillende richtingen en systemen die zich in de lange geschiedenis van de godsdienst-wijsbegeerte hebben voorgedaan, om te besluiten met een hoofdstuk over de ware taak dier wetenschap. Daarna worden we geleid langs de vele factoren die het godsdienstig leven beheerschen of beïnvloeden. De bovennatuurlijke factor - de toetssteen van alle godsdienstwijsbegeerten, komt daarbij ter sprake. Dan komen de samenvattende beschouwingen en besluiten en een hoofdstuk over de waarheid en de waarde van den godsdienst. Deze verkorte inhoudstafel kan een gedacht geven van den rijkdom der hier behandelde stof. Te groote rijkdom wellicht. Het aantal ik zeg niet boeken, maar systemen waarvan in dit werk gesproken wordt is zoo reusachtig groot dat men zich afvraagt, niet of de Schrijver ze gelezen heeft, maar hoe hij ze in zoo weinige bladzijden voldoende kan samenbrengen zonder er eerder eene karikatuur dan een beeld van te geven. Voeg daarbij dat alles wat aan de meest uit-eenloopende opvattingen van andersdenkenden kwistig wordt bedeeld weinig plaats overlaat voor het grondig en breed uiteenzetten van de ware godsdienstwijsbegeerte. Ik zou nochtans de waarde van dit boek niet willen te na spreken: het is een degelijk encyclopaedisch werk, maar de diepte en ruimte van inzicht die men van een wijsgeerig werk verwacht heeft er bij ingeboet. F. De Raedemaeker S.J. TIHAMER TOTH, Credo. - Uit het Hongaarsch vertaald en voor Nederland bewerkt door Margaret Voogd; Foreholte 1935, 375 bl., ing. 35 fr., geb. 48 fr. In het April-nummer van Streven 1933 bespraken wij de elf geestelijke voordrachten van Sint Carolus, gebundeld onder den titel 'God of Niets' (bl. 43). Dit boek vindt eene uitstekende aanvulling in het 'Credo' van den gekenden Professor aan de Universiteit te Budapest. Dit werk wordt ingedeeld in drie reeksen van geestelijke voordrachten, de eene over het geloof, de tweede over het godsbestaan, de laatste over de goddelijke hoedanigheden: een | |
[pagina 432]
| |
commentaar zooaJs men ziet van de eerste vragen van de Summa theologica. Hoe heel anders nochtans worden in 'Credo' de problemen behandeld dan in de Carolus-voordrachten. Hier metaphysieke, vast aaneengeschakelde redeneeringen, ginds rake zetten, argumenten als vuurpijlen, treffende anecdoten. In de Antwerpsche Jezuietenkerk werd er meer wetenschap en wijsbegeerte ten toon gespreid, aan de Universiteit van Budapest werd men vergast op meer menschen-kennis. Ginds meer licht, hier meer warmte. De Vlaamsche intellectueel doet best met beide deze zich aanvullende werken te bestudeeren en te lezen. Aan onze priesters kunnen wij 'Credo' ten zeerste aanbevelen. Zij zullen er een prachtig voorbeeld vinden van eene overtuigde, warme en rake welsprekendheid, die modern aandoet en toch door en door traditioneel blijft. F. De Raedemeker, S.J.
Pater DE BOISSIEU, O.P., Bethanië, een kloosterstichting tot wederopheffing van gevallen vrouwen, uit het Fransch door P. N.A. Van Rijn, O.P. - Geloofsverdediqina, Antwerpen, 1935, 282 blz., 25 fr. 'Bethanië' werd in 1866 door den Franschen Dominikaan Pater Lataste gesticht. Tegenwoordig telt Bethanië vijf huizen waarvan twee in België nl. dat van Sart-Rislart (bij Leuven) en dat van Linth (bij Antwerpen). Het werk was moeilijk, kiesch, niet zonder gevaar; maar een apostel naar het Hart van den Goeden Herder vatte het moedig en vertrouwvol aan ondanks de opgeworpen bedenkingen, en hij overwon. Hier wordt ons beschreven welke gevoelens hem bezielden, hoe hij de oprichting kon voltrekken en welke tot heden toe de verdere ontwikkeling van Bethanië was. Het wordt ons zeer omstandig beschreven, met veel bijzonderheden, wellicht overvloedig, zoo dat de hoofdtrekken minder scherp uitkomen en de volharding van den lezer wel eenigszins op de proef wordt gesteld. K. du Bois, S.J. Michael Kardinal FAULHABER, Zeitrufe - Gottesrufe. Gesammelte Predigten. - (XXVI u. 470 S.) Freiburg im Breisgau 1933, Herder. Geheftet 4.80 M.; in Leinwand 6.20 M. Preeken, toespraken, herderlijke brieven van den beroemden aartsbisschop van München, uitgegeven onder het motto van zijn bisschoppelijke wapenspreuk 'vox temporis, vox Dei', nu in tweede uitgave verschijnend. Van deze bundel kan men zeggen: 'aktueel, modern', wegens onderwerpen, zooals b.v. vredesbeweging, sociale orde, oorlogsmoraal, familieleven, de moeder, het huwelijk, vrouwelijke jeugdbewe- | |
[pagina 433]
| |
ging, Konnersreuth, geloofseenheid, moderne techniek en dergelijke meer. Maar de groote verdienste ligt m.i. niet in die aktualiteit van de besproken onderwerpen, maar wel in de vaste katholieke lijn, die door alles heenloopt, den diepen katholieken geest, die al deze verschillende onderwerpen met heerlijke visie weet te omvatten. Meer dan eens deed me dit boek terugdenken aan den rustigbreeden homelietrant van de groote Kerkvaders. De toespraak over de werkloosheid, tot werkloozen gericht, op het Evangelieverhaal van den man met de dorre hand, is in dit opzicht bizonder aangrijpend: zoo eenvoudig-menschelijk en zoo hoog-bovennatuurlijk tevens. Wat in den aard der welsprekendheid van Kardinaal Faulhaber bij het lezen van dit werk speciaal opvalt is de zakelijke soberheid: geen spoor van ronkende frazes of grootspraak; in zoover zelfs, dat men soms haast zou gaan denken, dat men met een ietwat meer uitgebreid schema te doen heeft, eer dan met volledig-uitgewerkte preeken. Dat schijnt echter wel niet het geval te zijn. Ook hierin biedt ons de welsprekendheid van Kardinaal Faulhaber een uitstekende verwezenlijking van zijn titel 'Zeitrufe, Gottesrufe'. Ten zeerste aanbevolen. L. Uten, S.J. G. PALAN, De Katholieke Vrouw van de daad. - Uitg. 'Bode van het H. Hart', Alken (Limb.), 176 bl, 6,50 fr. Dit boek beantwoordt, voor de katholieke meisjes en vrouwen aan het beroemde werk: 'De katholiek van de daad' door denzelfden schrijver. Met 'Rijker Leven' van P. Plus, ook te verkrijgen in speciale uitgaven voor jongens en meisjes, beschikken onze moderne mannen en vrouwen, in boven vermelde werken van P. Palau, over een paar handboeken, die hen volledig opleiden, en die geschreven zijn in een taal en een stijl, aan hun karakter aangepast. De vertaling van 'De katholieke vrouw van de daad' bezorgd doof den Hollandschen Jezuïet J. d'Aquin, uit Den Haag, is keurig en vloeiend. Papier, druk en omslag zijn verzorgd. Ook deze nieuwe uitgave verdient onder de eenigszins ontwikkelde meisjes de ruimste verspreiding. Prof. Dr J. LECLERQ, Oorlog en dienstplicht in het licht der katholieke zedenleer. - Het Kompas, Mechelen, 1934, 77 blz., 7 Fr. Eerw. Heer Leclerq houdt van klaarheid en schuwt elke dubbelzinnigheid waardoor men het antwoord op een netelige vraag ontwijkt. Maar beslistheid en duidelijkheid sluiten voor hem het fijn schakeeren niet uit, wel integendeel; anders toch ware het antwoord bijna altijd overdreven in een of anderen zin. Die hoedanigheden komen sterk in zijne groote werken, inzonder-heid in zijne uitmuntende zedenleer uit - zijne 'Lecons de Droit Naturel'; wij stellen ze eveneens in deze brochure vast. De titel er van zegt ons duidelijk waarover het handelt: vooral over de zedelijke waarde der dienstweigering. De oorlog moet verafschuwd; persoonlijke dienstplicht mag ingevoerd uitslui- | |
[pagina 434]
| |
tend 'wanneer hij het eenig middel is om te voorzien in de verdediging van het land, dat in zijn bestaan wordt bedreigd'; er moet geijverd voor een nieuwe internationale rechtsorde. Nochtans kan dienstweigering onmogelijk goedgekeurd. Men meene nu niet hier enkel eenige beschouwingen tegen den dienstweigeraar aan te treffen; deze brochure is een zakelijke inleiding in de kernvraagstukken betreffende oorlog, internationale betwistingen en internationale rechtsorde. Dr. K. du Bois, S.J. H. VAN MIERLO M.S.C. Huwelijksdoel en Periodieke Onthouding. Het Oginoisme geoorloofd? - Centraal Bureau 'Voor Eer en Deugd' en J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maeseyck, 1933, 189 bl., gen. 20 fr. Sedert Dr Smulders in 1930 zijn brochure 'De Methode Ogino-Knaus' met ophefmakende omslag publiceerde, is over dit onderwerp een heele litteratuur ontstaan. Medici en moraal theologen, leeken en priesters hebben in blad en boek, zakelijk-dor of polemisch-heftig, het actueel vraagstuk van alle zijden belicht. De meeste der theologen komen tot het besluit dat het stelsel, mits wederzijdsch goedvinden en om zwaarwichtige redenen toegepast, niet als 'zondig in zich' kan worden gebrandmerkt, en dus met een goede reden in bepaalde gevallen als zedelijk goed kan worden beoefend. Velen is bij deze uitspraak de schrik om het hart geslagen, mede en meest, omdat zij meer het mogelijk misbruik voorzien dan het eventueel gebruik beschouwen. Zij hebben ook, en dat is goed, de vérstrekkende gevolgen van het nieuwe stelsel gepeild, het beoordeeld in verband met de menschelijke driften, met de bedorven atmosfeer van dezen tijd, met al de factoren die op misbruik kunnen aansturen. Al deze bijbeschouwingen kunnen er toe voeren een ontijdige en ongewenschte propaganda af te keuren; niet: een redelijk gebruik wegens mogelijke onredelijke misbruiken te veroordeelen. P. Van Mierlo bekent in zijn inleiding 'de erstige vrees niet te kunnen onderdrukken, dat we komen te staan voor een niet gelukkig keerpunt in de geschiedenis van het katholiek huwelijksleven en dat door de misbruiken die van de methode gebruikt zouden worden, het Oginoïsme een wegbereider zou worden voor de verderfelijke praktijken van het Neo-malthusianisme.' In die bezorgdheid ligt de reden waarom naar de pen werd gegrepen voor de samenstelling van deze verhandeling. 'Het zal dan ook niet bevreemden hem een eenigszins strengere houding te zien aannemen, dan het meerendeel der moralisten tot nu toe deden.' Men heeft het gezegd 'nobele gevoelens hebben P. Van Mierlo genoopt tot het schrijven van zijn boek' (Haenecour, Kultuurleven fan. 1935, blz. 31) E.P. Salsmans (Ons Geloof Jan. 1934, blz. 44) noemt het 'een moedige en nuttige daad'. Die lofbetuigingen kunnen echter niet wegnemen dat de geleerde Pater, misschien door zijn | |
[pagina 435]
| |
vrees ietwat verblind, onverantwoordelijke beweringen verdedigt, en, in zijne bezorgdheid om het systeem te ondermijnen en in discrediet te brengen, na een moeizame worsteling met de sterkste theologen van dezen tijd, uitkomt op een conclusie, die op den duur geen steek zal kunnen houden. Het afdoend bewijs immers heeft hij niet geleverd dat de periodieke onthouding, als een geheel genomen, voorwaardelijk slecht is. Daarom besluiten wij met Prof. J.H. Visser (Het Schild, Aug. 1933, gecit. Haenecour, blz. 35): 'Jammer dat zulk een knap en frisch geschreven boek, waarin zoovele heerlijke idealistische bladzijden te lezen zijn, nu misschien om zijn theoretisch-afwijkende meening niet zooveel goed stichten zal als anders het geval zou geweest zijn.' A. De Pauw, S.J. | |
GeschiedenisDr. Johannes MESSNER, Dollfuss. - 160 bl. en 32 afb. buiten text. Tyrolia-Verlag, Innsbruck. Gekart. Rm. 3,20; geb. Rm. 4,20. Gesproten uit een enthoesiaste bewondering voor den heldhaftigen kanselier, heeft heel het boek iets van den epischen zwier die past bij het uitbeelden van heroische figuren, Eenvoudig-direkt vertelt schr. ons hoe Dollfuss van zijn jeugdjaren tot aan zijn dood groeide tot den man die zijn arm vaderland voor ondergang wist te behoeden. De begeestering die Diollfuss bij zijn landgenooten heeft gewekt, straalt in dit boek door. Dit ontneemt echter niets aan de objectiviteit van het werk. Overvloedig materiaal - feitelijk heel de Oostenrijksche en gedeeltelijk de buitenlandsche geschiedenis der laatste jaren - brengt het bewijs dat de kanselier juist zag, waar hij den weg toonde naar de heropbeuring en volledige vrijmaking van Oostenrijk. De historische degelijkheid van dit boek, naast zijn literaire waarde, maakt deze Dollfuss-biographie tot eene der beste die over den 'kleinen man' verschenen. De illustratie is zeer keurig. G. De Wolf. S.J. Christopher DAWSON. Progrès et Religion, vertaald uit het Engelsch door Pierre Belperron, met voorwoord van Daniel Rops. - Parijs, Pion, XVI - 247 blz.. In dit interessante boek vindt de lezer in feite eene algemeene kultuurgeschiedenis. Deze wordt door Dawson opgevat in eenen spiritualistischen zin, zooals het overigens reeds gebleken was in zijn bekend werk: 'Making of Europe'. Terwijl de meeste cultuurhistorici - in het Nederlandsch is Fisher daar een voorbeeld van - de ontwikkeling, vooruitgang en ondergang der kulturen worden verklaard van een eenzijdig economisch en sociaal standpunt uit, ziet Dawson in den godsdienst, voorzeker niet het eenige, maar het voornaamste en centraalste element dat de beschavingsgeschiedenis bepaalt. | |
[pagina 436]
| |
In het eerste gedeelte van het boek kritikeert hij de verschillende theorieën, die vooral van af de 18e eeuw, de kultuur willen grondvesten op de wetenschap of op den economischen vooruitgang. Het tweede positief gedeelte schetst in groote trekken de ontwikkeling der voornaamste kulturen: de primitieve beschavingen, de groote wereldgodsdiensten, het christendom, de verlichting, de industrieperiode. In elk dezer beschavingsvormen ging de echte vooruitgang gepaard met een diep religieus gevoelen, en de ondergang met de miskenning van den godsdienst. Ook kan Dawson met recht en rede besluiten: 'Le retour à la tradition chrétienne donnerait à l'Europe la base spirituelle indispensable à l'unification sociale dont elle à un si pressant besoin.' (p. 242). F. De Raedemaeker, S.J. William J. CLAXTON, A brief sketch of agricultural and Commercial History. - Londen, Macmillan & Co., 1934, 320 blz., 3/6d. W.J.C., schrijver van een klassiek geworden 'Industrial History' geeft hiermee een nieuw 'Text Book' in het licht. Ondanks den titel, handelt hij enkel en alleen over Engeland. Voor het Engelsch begrip is het boekje nogal elementair opgevat, maar het kan niettemin aan vastelanders, voor een eerste kennismaking met de Engelsche economische geschiedenis, goede diensten bewijzen, voornamelijk wat de XIXe en XXe eeuw betreft: de geboorte van het Britsche Rijk, de opkomst der Trade Unions, het debat om de twistvraag: vrijhandel of protectionnisme, enz. Enkele kaartjes, illustraties en statistieken dragen bij tot de bruikbaarheid van dit mooi uitgegeven werkje. Schr. vergist zich alleen wanneer hij den Genueeschen ontdekker van Canada, Gabotto-Cabot, als een 'Bristol seaman' wil naturaliseeren. J.A. Van Houtte. Johannes HALLER, Uber die Aufgaben des Historikers. (Verz. Philosophie und Geschichte aflev. 53). - Tübingen, J.C.B. Mohr, 1935, 31 blz. Rm. 1.50. De bekende Tubingsche historicus geeft in dit stukje, eigenlijk een voordracht, zijn denkbeelden ten beste over een momenteel in Duitschland zeer omstreden vraag. Hij onderzoekt achtereenvolgens de oude en nieuwe opvattingen over geschiedschrijving, geschiedvorsching en beider synthese, de historische wetenschap. Schr.'s opvatting is dat de Geschiedenis alleen dan het 'Gewissen der Nation' zal blijven indien zij niet alleen geen onwaarheid, maar tevens de volle waarheid zal zeggen. De stem van het gezond verstand dus, in een mooie, eenvoudige vorm uitgedrukt! J.A. Van Houtte. | |
[pagina 437]
| |
H. BECHER, S.J., Germanisches Heldentum und christlicher Geist; die Auseinandersetzung von Heidentum und christentum in der Literatur der germanischen Frühzeit. - Herder, Freiburg im Breisgau, 1934, XII + 82 blz., 1,80 Rm. De ondertitel zegt ons waarop de schrijver vooral steunt om in 't licht te stellen hoe 't Germanisme, 't germaansche eigene tegenover 't Christendom, de christelijke wereld- en levensopvatting staan. Een brandend vraagstuk in Duitschland! De strijdvraag interesseert ons wellicht minder dan den Duitscher; wij zullen nochtans ons voordeel kunnen halen uit dit werk omdat het ons inleidt in de vroegere Duitsche literatuur, in de heidensche en de christelijke; in de 'ersten geschriebenen Urkunden deutschen Geistes in deutscher Sprache', niet in de literatuur der andere germaansche stammen, der Anglo-Saxische en der Noorsche. Terecht, meenen wij, oordeelt de schrijver, dat deze voor zijn doel van minder belang is; het uitsluiten er van brengt voor ons nog het voordeel mee dat hij ons in een weinig bekend gebied leidt. Dr K. du Bois, S.J. | |
OpvoedkundeJ. CASTIELLO, Geistesformung. 144 blz. in 8o - Berlin, Dümmler. 1934. Rm. 5,80. Is een formeele ontwikkeling van het verstand of van den wil mogelijk? Ziedaar het gewichtige probleem dat behandeld wordt in het werk van den E.P. Castiello. - Men zegt dat er formeele ontwikkeling bestaat van een functie of van een faculteit, als het oefenen van die functie in een beperkt gebied zich ook laat voelen op alle andere gebieden. Er is dus b.v. formeele ontwikkeling van het verstand indien de studie der mathesis den geest ontwikkelt niet alleen voor dit vak, maar ook voor alle andere vakken. In het eerste deel van zijn boek toont de schrijver, dat talrijke onderzoekingen hebben uitgemaakt dat een formeele ontwikkeling mogelijk is en bestaat. Ze dient echter goed begrepen te worden. Wil en verstand ontwikkelen zich niet zooals een spier, die door training sterker wordt voor al het werk dat men haar oplegt. Hier immers bestaat die formeele ontwikkeling veleer in de aanwinst van algemeene methoden, van een algemeen-geldig ideaal, van 'Einstellungen' die hunne werking doen voelen in alle gebieden van het geestesleven. In het tweede deel van zijn boek geeft de schrijver doel, methode en uitslagen van twee reeksen onderzoekingen, door hem geleid om sommige aspecten van het probleem te belichten. In het Duitsch middelbaar onderwijs bestaat er keuze tusschen: het gymnasium (Latijn en Grieksch), het 'Realgymnasium' (mo- | |
[pagina 438]
| |
derne talen) en de 'Oberrealschule' (mathesis, natuurwetenschap). Dit verschil in de opleiding moet zijn invloed doen gelden op geheel de geesteshouding der knapen. Dat heeft E.P. Castiello willen onderzoeken. Hij doet het bij middel van een tamelijk omstandige vragenlijst. En de antwoorden blijken inderdaad karakteristiek te zijn, en bewijzen dat de 'Oberrealschüler' meer naar de concrete werkelijkheid, naar het materieele gericht is, de 'Gymnasiast' vaker naar de dingen van den geest, terwijl de belangstelling van den 'Realgymnasiast' de ruimste en soepelste is. Ook de mogelijkheid van een formeele wilsontwikkeling heeft schrijver bestudeerd, en wel bij middel van het arbeidsonderricht. Hier ook is gebleken dat een algemeene wilsontwikkeling niet mag worden opgevat naar analogie met de ontwikkeling van een spier, maar dat de ontwikkeling te danken is aan de werking van motieven, algemeene idealen of 'Einstellungen'. Dr J. Donceel. | |
WetenschappenDr Alb. J.J. VAN DE VELDE, Het Rijk der Microben. - De Wetenschappelijke Bibliotheek, Mechelen, 1935, ing. 30 fr.; geb. 38 fr. In de gewone opvatting der meeste menschen die al eens van mikroben hebben gehoord, is het woord 'mikroob' synoniem geworden van 'ziektekiem'. Men beschouwt meest algemeen de mikroben als vijanden van het menschelijk organisme en in deze egoïstische opvatting is het nut van vele mikroben geheel in de schaduw gesteld. Prof. Van de Velde heeft thans een soort handboek in het licht gezonden waarin men voor zich gemakkelijk - mits wat kennis van algemeene biologie en van physico-chemie - die verkeerde en verouderde begrippen kan verbeteren en verjongen. De rol der mikroben inderdaad in ons menschelijk bestaan is heel wat belangrijker dan het louter verwekken van ziekten als influenza, roodvonk, mazelen, enz. 'We mogen aannemen' zegt Prof. Van de Velde in zijn inleiding, 'dat, indien er onder de menschen meer slechten zijn dan goeden, onder mikroben gemakkelijk het omgekeerde kan worden ontdekt. Dààr is oneindig meer goed dan kwaad: de mikroben maken ons leven mogelijk, en als wij sterven, bereiden zij het leven voor onze nakomelingen.' Mikroben zijn dus niet louter ziekteverwekkers. Duclaux, de opvolger van Pasteur, zegde (cfr. Prof. Van de Velde): 'De wereld is oud; moesten al de mikroben gevaarlijk zijn, en vermits onze voorvaders er sedert eeuwen in overvloed gebruikt hebben, dan zouden we erg ziek zijn en zeer dun gezaaid. De ervaring leert echter dat de bevolking toeneemt en dat in het leven van de meeste menschen de gezondheid de algemeene regel en de ziekte de uitzondering uitmaakt...' Welk is dan de beteekenis van uitdrukkingen van schrijvers die we in het boek van Prof. V.d. Velde aangehaald vinden, zooals: 'zonder mikroben zou het leven onmogelijk worden omdat de werking van de dood onvolledig zou worden (Pasteur)' en de aanhaling | |
[pagina 439]
| |
van Kendall 'In reality civilization owes much to the microbe.' Grosso modo geschat bedraagt voor het menschdom alleen - aldus Prof. V.d. Velde - de massa lijken en afval niet minder dan 44½ milliard ton. Nu moeten daarbij nog gevoegd worden de afvalstoffen van planten en dieren. Terecht vraagt men zich af: 'Welk ontzaglijke arbeid zou moeten verricht worden om dien afval te verwerken'. Welnu het zijn de mikroben die dit reuzenwerk verrichten. Zij staan op de grens van het organische en anorganische leven. Zij geven volgens Pasteur aan zuurstof de verbrandende eigenschappen zoodat door verbranding en verrotting aan het minerale of anorganische rijk die stoffen worden teruggeschonken die voor den opbouw van planten en dieren aan dit rijk ontleend werden. Beschouwt men de mikrobenleer in dien zin, dan wordt zij door het feit zelf geen beperkte studie meer van één bepaalde klas mikroben, maar wel een algemeene studie der verschillende soorten mikroben die men nu kent als: schimmels, gisten, protozoën, ziektekiemen, bedrijfsbacteriën e.a. In dien zin is het boek van Prof. V.d. Velde opgevat: het is een algemeen praktisch overzicht over gansch de mikrobenfamilie. Men vindt er de verschillende klasseeringen der mikroben in weergegeven, alsook de gedetailleerde uiteenzetting der verschillende mikroben behoorende bij iedere klas. Dit gedeelte van het werk zal voor oningewijden het minst interessante blijven. Het boek vergt derhalve, zooals reeds gezegd, een zekere dosis algemeene kennis van biologie en van Physico-chemie. Is deze voorwaarde verwezenlijkt, dan is het boek een prachtige handleiding en inleiding tot diepere studie der mikrobenleer. Het boek getuigt inderdaad van een uitgebreide algemeene en bijzondere kennis gesteund op een merkwaardige litteratuurkennis. Het is verdeeld in 'Palen' die ieder kort en bondig de jongste gegevens bevatten betreffende de verschillende vraagstukken der Microbiologie, en gevolgd worden door een bijbehoorende litteratuuropgave. Voor onze wetenschappelijke bibliotheek is het een prachtige aanwinst. Dr Fr. van Baarle. Ir. Dr. E.H.M. BEEKMAN, God, Mensch, Techniek, Wetenschap. - W.J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, N.V., Rotterdam, 1931, 467 bl., prijs: 3,90 fl. Wie van dit boek, wellicht door den titel misleid, een theologische verhandeling over God verwacht, vergist zich, en doet den schrijver en het boek onrecht aan door dit interessante werk van uit dit standpunt te beschouwen. Wat het eenig maakt in zijn soort, is wel dat het door een leek werd geschreven, en daardoor de rijke geestelijke activiteit van Nederlands Katholieken in het licht stelt. De diepe originaliteit van den bekenden mathematicus ligt over dit boek als een zonnig licht verspreid, al is het ten slotte slechts de vrucht van zijn ongehoorde belezenheid en zijn inzicht in vakken | |
[pagina 440]
| |
waarin hij niet door zijn specialiteit als 'Führer' thuis is. Toch kon alleen een man als hij de heerlijke hoofdstukken schrijven over God en de techniek, de mensch en het geld, enz. Naar mijn bescheiden meening is dit boek ten zeerste aan te bevelen aan priesters en anderen die door vulgarisatie apologetisch werk willen doen. Zij vinden er onvermoedde schatten verzameld aan cijfers en feiten en gezichtspunten over de behandelde onderwerpen, waarvan we hier een kort overzicht laten volgen. In de eerste hoofdstukken: 'Techniek', 'De Bourgeois', 'De Economische mensch', 'Geld' en 'De Godlooze der Toekomst' wordt met merkwaardig psychologisch inzicht en een rijke kennis der toestanden, de ondergang van mensch en maatschappij, zoowel op kultureel als op godsdienstig gebied, geschilderd, wanneer God en godsdienst uit de waardereeks wordt gesloten, die de menschheid richt en leidt. Na een - minder geslaagd - hoofdstuk over 'God' waarin gepoogd wordt de klassieke katholieke wijsgeerige en theologische studies over dit onderwerp te verwerken, komen de twee zeer leerrijke hoofdstukken over 'Wetenschap', 'Een Enquête' waarin aangetoond wordt hoe de overgroote meerderheid der eerste-rangs-geleerden op alle gebied geloovige menschen waren en zijn. Dan volgen meerdere stukken over onderwerpen als 'Ontwikkeling', 'De Geschiedenis van onze Planeet', 'De mensch en zijn voorvader', 'Onze ware voorouders', waarin over het algemeen een bezadigd en gezond oordeel over die ingewikkelde vraagstukken wordt uitgesproken, en in ieder geval een uitvoerig feitenmateriaal werd geraadpleegd. Hier en daar zal een vakman wel een nuance missen of een uitspraak niet in haar simplisme aanvaarden, maar dat doet aan de zeer degelijke waarde van het geheel niets af. Tenslotte wordt met een teekening van de grieksch-klassieke wereld ('Het Hellenisme') een parallel getrokken tusschen de toenmalige decadentie door onevenwichtige overbeschaving en den weg dien onze westersche kultuur opgaat wanneer zij niet terugkeert tot God (De ondergang van Europa', pag. 435). Dr A. Raignier, S.J. | |
KunstJaarkrans van Geestelijke Liederen rond den Haard. Gedichten van Joz. De Voght. Muziek van Lodewijk De Vocht. Derde Bundel: Zomertijd. - Uitgever: J. Bode-Vinck, St. jacobsmarkt, 12, Antwerpen. Het verschijnen van dezen derden bundel is een gebeurtenis van belang voor het katholiek-nederlandsch muziekleven. De heilzame invloed, dien de H. Lodewijk De Vocht sedert 25 jaar met zijn twee eerste bundels in Zuid- en Noord-Nederland wist uit te oefenen, kan als voorbeeld van katholieke actie avant la lettre en in breede beteekenis worden gesteld voor kunstenaars, die volle godsdienstbeleving even meesterlijk weten uit te zingen. | |
[pagina 441]
| |
Juffrouw Belpaire aan wie het derde deel wordt opgedragen leidt het in met dit eenvoudig-mooie woord: 'Het gezamenlijke werk van Cuppens en De Vocht “Jaarkrans van Geestelijke Liederen” is een der grootste vreugden mijns levens geweest, brengende aan de gemeenschap zulk een bloei van Godsdienst en poësie. Nu hebben de naamgenooten De Voght-De Vocht het onderbroken werk tot voltooiing gebracht... zoete straal in mijn levensavond!' Het woord 'voltooiing' onthouden wij zeer dankbaar als de belofte van een dra te volgen laatsten bundel. De omkranste Zomertijd gaat van den derden Zondag na Paschen tot den elfde na Pinksteren en sluit, voor de Heiligenliederen, met O.L. Vr. Hemelvaart De gedichten van den E.H. De Voght leveren voorwaar 'n dankbaar object. Overwegend verhalend, slaan zij van de frissche, direkte beschouwing soms over tot breed recitatief, kordate opwekking, uitbundigen lof, innig zielsgebed of diepe aanbidding. De liedtechniek van den componist draagt den stempel van zijn zeer oorspronkelijke en bekoorlijke muzikale persoonlijkheid: de altoos geïnspireerde zanger die de tooverformule weet voor zuivere vormenschoonheid en zuiver vocale kunst. Met zijn geestelijk lied heeft hij zoo goed als een nieuw genre gecreëerd: aristocratische kunst, die tevens volksch is, omdat zij aan de frissche bron put van het leven... het mooie godsleven dat enkel de verheven stand kent der kinderen Gods. Een kleine technische greep: het opvallend melodisch parallelisme der zinsneden - 'n soort bijbelsche herhaling in de muziek, draagt niet weinig bij tot de magische kracht van die litur-giepoëmen. Deze kunst heet niet liturgisch in den engen zin, dat zij zich voor kerkgebruik wil aanbevelen: voor het miniatuurheiligdom van den huiselijken haard werd zij bestemd; maar uit de Kerk ontstaan wil zij tot de Kerk terugvoeren. Intusschen heeft menig lied uit de twee eerste bundels zoo maar dadelijk ook in den tempel des Heeren de eereplaats ingenomen. En te recht. Hebben wij het mis voor, als wij meenen in dezen derden bundel een kleine evolutie te bespeuren? Hier komen onder andere 'n paar stoere koralen in voor, die den huisraad aan 't daveren zullen brengen wanneer zij met de bezetting die zij vereischen worden uitgevoerd. De koralen vooral der H.H. Petrus en Paulus, van het H. Sacrament, van Christus Triumphator zijn zangen die niet enkel naar vorm maar ook naar bestemming ruimschoots! het Gezelliaansch epitheton verdienen van Kerkewerk... Eén wensch dan nog maar: mochten eens de festoenen van een De Voght-De Vocht-Jaarkrans ook in der waarheid over onze kerken hun luistezr spreiden. P. Indekeu, S.J. | |
[pagina 442]
| |
LiteratuurFrançois MAURIAC, Le Romancier et ses Personnages; Précédé d'une Etude d'Edmond Jaloux. - Editions R.A. Corrêa, Paris, 1933, 222 p.. Drie opstellen vinden wij hier gebundeld: François Mauriac Romancier, door Edmond Jaloux (p. 1-91); Le Romancier et ses Personnages (p. 93-160); L'éducation des filles (p. 161-222). Alleen het tweede willen we bespreken. Mauriac schreef het om aan vele nieuwsgierigen te voldoen: ontevredenen of dwepers, verwijtenden of lovenden. 'Peignez des personnages vertueux', zegde men hem; of: 'tâchez d'élever un peu leur niveau moral' (p. 131). 'Oü allez-vous chercher toutes ces horreurs?' vroeg men hem nog (p. 129); en men vond dat zijn verhalen altijd in hetzelfde geographisch- en klassenmilieu speelden (p. 139-140)... Men vroeg, beoordeelde en veroordeelde; toen antwoordde de schrijver... ... De romanschrijver haalt zijn onderwerp en personen uit zichzelf op. Kleine gebeurtenissen en oude herinneringen geven daar aanleiding toe; maar wat hij zag en doorleefde vervormt hij zoodanig, dat niets meer - behalve het milieu en een hier en daar verraderlijk détail - van de werkelijkheid is afgezien. - De romanschrijver beseft hoe weinig hij het volle leven kan uitbeelden, complex en menigvuldig; zijn gestalten, indien ze waarlijk leven, leiden hem waar hij niet wil, dringen zich op of trekken zich terug; de intuïtief waargenomen werkelijkheid beheerscht hem, dié moet hij involgen. - De romanschrijver, door de verscheidenheid van zijn typen verscheurd, kan slechts zijn persoonlijkheid bewaren door zich te hechten, met al zijn vermogen, aan God die, onveranderlijk en volkomen, aan alles voldoening schenkt... ... Een onvolledig overzicht, maar dat toch eenigszins de onschatbare waarde van zulk een document laat vermoeden. Want dit getuigenis van binnen uit, zoo oprecht mogelijk en dat al de essentiëele punten van het probleem helder belicht, zal meer en meer, voor wie de psychologie van den romanschrijver bestudeeren wil, onmisbaar blijken te zijn. Em. Janssen, S.J. Charles du BOS, François Mauriac et le problème du romancier catholique. - Editions R.A. Corrêa, Paris, 1933, 155 p.. In La Vie Intellectuelle (31 mars 1935, T. XXXIV, p. 473-509) heeft Xavier de Lignac een enquête gepubliceerd, door hem zelf ingesteld, omtrent het probleem van den katholieken romanschrijver: een meer absolute en meer gezaghebbende aanbeveling van het werkje dat we bespreken, kan men zich niet voorstellen. Want niet alleen in de inleiding tot de enquête lezen we de bewe- | |
[pagina 443]
| |
ringen die deze verhandeling schragen: 'de romanschrijver moet zuiver leven', en 'als katholiek doorschouwt hij het leven, waaraan hij zich houden moet, met een veel dieper en een veel hooger perspectief' (L.V.I. p. 477 - d. B. p. 21-22, 27)Ga naar voetnoot(1); - maar ook verwijzen de acht geraadpleegde schrijvers ofwel uitdrukkelijk naar Ch. du Bos, ofwel impliciet, daar hunne gedachten met de zijne volkomen overeenstemmenGa naar voetnoot(2). Charles du Bos schreef dus, over den katholieken romanschrijver in den modernen tijd, het klassieke boekje; en wat kunnen wij nog voegen bij dit oordeel van Mauriac, die hieromtrent toch bevoegd is? 'Je ne crois pas qu'il soit possible d'aller si loin dans l'analyse d'une vie intérieure et pourtant d'éviter jusqu'au moindre soupcon d'indiscrétion. Cest à mes yeux un chef-d'oeuvre de critique.'
'II n'y a pas de problème du roman catholique, mais... il y a un problème du romancier catholique' (p. 27). Honderden keeren heeft men dit zinnetje aangehaald: het laat den inhoud van dit boek, in verband met zijn titel, omschrijven als een antwoord op deze vraag: 'hoe is Mauriac, met zijn afkomst, opvoeding en levensloop, met zijn talent en temperament, er in geslaagd den katholieken roman te schrijven die Le Noeud de Vipères heet?' En het antwoord stelt, in het leven van den romanschrijver, drie perioden voor: die van den katholiek door afkomst die traditioneel-katholieke boeken schrijft (tot begin 1922); die van den kunstenaar die zijn kracht heeft ontdekt, doch in wien het geloof niet leeft (tot einde 1928); die van den nogal plotseling begenadigde, 'entré dans l'âge mür du catholique, celui oü notre éternité commence' (p. 78). Na vier jaar van hervonden geloofsdrang, na halfslachtige werken die hemzelf niet voldeden, kon de zich vernieuwende schrijver eindelijk leveren 'la réussite accomplie d'un grand roman catholique: Le Noeudde Vipères, récit... d'une graduelle et progressive illumination intérieure' (p. 91). Zoowel de beperking als de gevatheid van dit werk zijn hiermede aangeduid: het stelt alléén het geval Mauriac voor, en alléén met het oog op diens eersten grooten katholieken roman; maar zulke psychologische ontleding van één type brengt ons veel verder dan duizenderlei abstracte beschouwingen... Tegen een dubbel misbruik moeten wij dus de lezers waarschuwen: Mauriac met zijn Noeud de Vipères is niet de katholieke romanschrijver met den ka- | |
[pagina 444]
| |
holieken romanGa naar voetnoot(3); en de principiëele verklaringen van Charles du Bos, occasioneel aangebracht, zijn niet de uitgewerkte theorie over het onderwerp. Inductief werd de studie er van hier aangevat; en dit resultaat heet, ondanks zijn beperking, toch zonder overdrijving ϰτῆμα εἰς άεί. Wie intusschen een stap verder wil gaan, zal met vrucht, in de hooger vermelde enquête, de acht korte antwoorden onderling vergelijken: zoo verrassend verscheiden in hun principiëele eenvormigheid. En wie weten wil hoe het met Mauriac verder is verloopen, leze, naast het degelijk artikel van Dr. Lebeau in Dietsche Warande en Belfort (Februari 1935), ook de 'Préface' van La Fin de la Nuit. De niets ontziende oprechtheid van Mauriac is zijn schoonste belofte. Em. Janssen, S.J. Sigrid UNDSET, Het Verhaal van Viga-Ljot en Vigdis. Uit het Noorsch vertaald door A. Thiry. - Bij de Boekengilde Die Poorte, Oude God-Antwerpen, 1935, 213 bl. Van Sigrid Undset, een der allergrootste onder de hedendaagsche romanschrijvers, boezemt elk werk - tenminste om de schrijfster en om de bekeerlinge - ons belang in. En deze historische roman is werkelijk het voorspel van Kristin Lavransdochter; hij getuigt ook van het geweldige temperament, waarmede deze vrouw het diepste zieleleven uitbeeldt in tijden van heidendom en avonturen. Zijn inhoud en geest kunnen we best zóó voorstellen: Viga-Ljot heeft iets van Erlend Nikolauszoon, Vigdis evenveel van Kristin Lavransdochter; hun onderlinge verhouding is nog meer gewaagd dan die in het eerste deel der trilogie; en in de plaats van loutering besluit hier een alles vernielende wraak de geschiedenis van een allerongelukkigste liefde. Het verhaal mist de gedragenheid, de epische grootheid, het zekere evenwicht, de geleidelijk rijzende bevrediging vooral van het groote meesterwerk. Toch is het reeds de machtige uiting van een genialen aanleg. Voor volwassenen. E. Janssen S.J. Ernst TOLLER, Ik was een Duitscher, vert. door Nico Rost. - Contact, Amsterdam, 1934, 220 blz. Ernst Toller was een der vooraanstaande leiders van de linksche revolutie in Beieren na den wereldoorlog. In dit boek vertelt hij zij- | |
[pagina 445]
| |
ne ervaringen als agitator. Als kind van Joodsche moeder leefde hij in Silezië den strijd mee tusschen Duitschers en Polen. Hij studeert in de Duitsche hoogescholen, dan te Grenoble waar hij de mobilisatie van 1914 bijwoont alvorens met den laatsten trein naar Duitschland terug te keeren. Toller biedt zich aan bij het Duitsche leger; dient eerst bij de artillerie, later bij het voetvolk: maar het leger en de oorlog verbitteren zijn gemoed. Contact met socialistische boeken en sociaal-democraten doen de opstandigheid in het rijpen. En wanneer, na de nederlaag Beieren opstaat tegen Noord-Duitschland en eene de radenregeering op model van die van Rusland improviseert, komt Toller natuurlijkerwijs aan het hoofd te staan. Maar de revolutionairen kunnen geen stand houden: de troepen van von Epp rukken München binnen en verpletteren de radenregeering. Toller wordt gevangen genomen en door het standgerecht veroordeeld tot vijf jaren vestingstraf. Deze brengt hij door in het gevang van Nieder-Schönenfeld. Daarna komt hij vrij, maar wordt over de Beiersche grens gevoerd, naar Saxen, op het oogenblik dat het alles overweldigende nazisme het de Joden en de vredesgezinden als Toller zeer lastig gaat maken... Hier eindigt het verhaal. Het is een eerlijk boek, en een zeer interessant document voor de geschiedenis der Beiersche revolutie. Het is natuurlijk ook een aanklacht tegen de Duitsche regeering die de revolutie onderdrukt: maar die aanklacht is gematigd, en wordt nergens tot pamflet. Natuurlijk bestemd voor oordeelkundige en gevormde lezers. F. G.B. STERN, Pelikan Walking. - 18 × 11; 244 bldz. 1934. Rm. 1.80 ing. The Albatross Verlag, Hamburg. Mrs. Geoffrey Lisle Holdsworth heeft ons van 1914 tot heden hoofdzakelijk vergast op romans ('n 20 tal) waarin vooral de Joden aan het woord komen. Daartegenover kregen we van haar slechts twee bundels verhalen, de laatste 7 jaar geleden. En toch moeten we, bij deze 3de verzameling van 13 verhalen getuigen dat haar zeer uitzonderlijk talent haar op dit gebied beslist niet in den steek laat. Elk van deze verhalen heeft ons op dezelfde manier kunnen bekoren als haar beste romans. Vooral het laatste 'Black cat for luck' waarop het 'last but not least' toepasselijk is. Ook hier stelt zich de schrijfster voor als een heelmeesteres, buitengewoon knap in haar diagnosis, voor wie het metabolisme der psyche geen geheimen heeft en die ongenadig de middelen aanwendt tot het genezen en voorkomen van het kwaad. Weekhartigheid is haar onbekend en een zedelijke doelstelling kent ze ook niet doch ze is vooral begaan met het lot van het afgezonderde menschelijk wezen dat in haar oogen een pathetisch hulpeloos ding is. Elk van deze verhalen stelt ons voor een afzonderlijk geval, doch op een onbevooroordeelde manier; het probleem wordt van alle kanten belicht en de lezer moet zelf de gevolgtrekking maken. Nu denken we wel dat lezers die haar | |
[pagina 446]
| |
rasgedachten niet aankleven, tot een gevolgtrekking komen zullen die regelrecht ingaan zal tegen wat ze er zelf uithalen zou. Ze zullen ook geen aanhangers zijn van het beginsel dat 'het doel de middelen heiligt' en wellicht heel andere gedachten hebben over de manier waarop het 'kwade' voorgesteld en vooral genezen moet worden. Het boek vergt dus voorbehoud al is het gaaf letterkundig werk dat de schrijfster op een misschien onbekend doch niet minder interessant gebied kennen doet. Dr. Raph. Kreemers. Ev. BAUWENS, S.J., Zuid en Noord. Poësis. - Tiende uitgave, herzien en omgewerkt door Em. JANSSEN, S.J. - Desclée de Brouwer en Cie, Brugge (1935), 550 bl., 15 fr.. De verdienstelijke bloemlezing van pater Bauwens die, in de veertig jaar van haar bestaan, slechts eenmaal grondig herzien werd en omgewerkt, verschijnt nu, nog eens verjongd, bij de moderne toestanden, noodwendigheden en wenschen zorgvuldig aangepast. Het derde deel (van de vier), pas uitgekomen, wil, doorheen de geschiedenis van de letterkunde, de ontwikkeling uitbeelden van de lyriek en van de epiek; het vierde, in voorbereiding, zal evenzoo de dramatiek en de didactiek behandelen. Voor de eerste twee deelen daarentegen wordt het historisch kader opgegeven: methodisch zal de leerling in de taal- en letterkunde worden binnengeleid; en veel bruikbaar materiaal zal, daarvoor, worden geleverd.
Wat het geheele werk zijn zal, kunne we, bij het doorbladeren van dit derde deel, reeds eenigszins vermoeden. Wellicht de rijkste, meest uitgebreide, best gecommenteerde, meest methodisch uitgewerkte bloemlezing die we in ons land bezitten; zorgvuldig opgemaakt daarbij volgens zuiver katholieke beginselen. Maar liever duiden we aan wat we, met dit derde deel, reeds verwierven. 1) Een meer dan vluchtige geschiedenis van de epiek en de lyriek, in heel de Nederlandsche literatuur. Een duidelijke verdeeling in tijdvakken en tijdperken, stroomingen en groepeeringen: alles bondig verantwoord; en, zonder met oude opvattingen beslist te breken, verrassend nieuw van structuur en uitwerking. 2) Een korte biographische en critische nota bij ieder schrijver van wien een tekst wordt aangehaald. Als men daarbij nagaat hoe de grootste schrijvers - Vondel, Gezelle, Van Eeden, H. Roland Holst - naar voren worden gebracht: dan bemerkt men hoe hun teksten, chronologisch gerangschikt, vanzelf een overzicht bieden van hun arbeid en leven, hun streven en wisselingen, hun richting en temperament. 3) Een keur van meer dan 275 stukken: de meeste van een korte inleiding voorzien, en al de moeilijke gecommenteerd. Elk stuk kan afzonderlijk worden bestudeerd; maar niemand zal, hopen we, hun | |
[pagina 447]
| |
groepeering voorbijzien, die soms een historischen geest, strekking of techniek helder belicht. Ook de Zuidafrikaansche letterkunde staat vertegenwoordigd, en een uitgebreid naamregister vergemakkelijkt het gebruik van dit lijvig boekdeel.
Nu de belangstelling voor de letterkunde zoo algemeen is, kan dit werk, in de letterkundige opvoeding en in het letterkundig leven, uitstekende diensten bewijzen. Jos. G. OBERKOFLER, Drei Herrgottsbuben. - 232 blz. Tyrolia-Verlag, Innsbruck. Rm. 4,20. Drie natuurkinderen met om zich heen het teere waas van een middeleeuwsche legende en de naïeve ongekunsteldheid van een miniatuurfiguurtje op gouden achtergrond, zijn deze Drei Herrgottsbuben. Drie verhalen van het Tiroolsche boerenleven midden in huij ontzaglijk berglandschap. De aangrijpende kracht van dit werk ligt in zijn verbondenheid met het volk waaruit het is gegroeid. Oberkofler is de tolk van zijn Alpenland en spreekt de taal van het hooggebergte: de kleine mensch voor het geweldige aanschijn van den grooten God, in haast voelbaar contact. G. De Wolf, S.J. | |
MaatschappijleerO.L. PLATTEEUW, Beginselen der Volkshuishoudkunde. - V.O.B.O.-Uitgaven, Gent, 1935, 496 blz., 40 fr. Uitmuntend handboek dat beantwoordt aan alle eischen welke men voor zoon boek mag stellen: methode, duidelijkheid én in de uiteenzetting zelve én in de typographische voorstelling, evenwicht in het betrekkelijk belang aan de verschillende onderdeden der stof toegekend, waar wij hier bijvoegen: zakelijke behandeling van zeer aktueele en in de hedendaagsche economische structuur hoogst belangrijke vraagstukken welke nochtans in vele 'Volkshuishoudkunden' of zoek blijven of hoogstens eventjes aangeraakt worden. Economie en maatschappelijk vraagstuk staan met elkaar in nauw verband; de schrijver is het zich bewust en wij verheugen ons er over dat wij hier de opvattingen der christelijke sociale leer terugvinden. Mogen dan velen zich dit geheel up to date werk aanschaffen! Dr K. du Bois, S.J. | |
[pagina 448]
| |
L. CLOQUETTE, Le Rattachernent du Franc Beige à la Livre Sterling. - Bibliotheek der Handelshoogeschool der Universiteit, te Leuven, 1935. In het Eerste Deel van zijn boek geeft Schrijver een breedvoerig vergelijkend overzicht van de economische toestanden van de Wereld, den Sterling-bloc en den Goud-bloc. Zelden werden in een werk, dat voor breede verspreiding bedoeld is, zooveel facetten van het economisch leven onder het oog genomen en op zulke glasheldere wijze ontleed en verklaard. Volgens Schr. zijn de twee voorwaarden waaraan een munt moet voldoen opdat zij 'gezond' zou kunnen genoemd worden a) een onafhankelijk beheer en b) waardevastheid in het binnen-en in het buitenland. Uit het onderzoek door Schr. ingesteld blijkt, dat het Sterling-bloc met zijn toepassing der nieuwe opvattingen der monetaire theorie, de verwezenlijking van deze twee voorwaarden dichterbij komt dan de Goud-bloc vasthoudend aan de oude orthodoxe theorien. In het Tweede Deel stelt Schr. zijn oplossingen voor. De binnenlandsche koopkracht van den Frank is niet meer in verhouding van de buitenlandsche, stelt hij vast. Twee wegen staan dan open voor België: ofwel aanpassing door deflatie (de failliet van dit middel is intusschen voor iedereen klaar geworden) ofwel aanpassing door devalvatie volgens Schr. van ongeveer 25%. Indien deze laatste oplossing zou worden aanvaard dan zijn twee methoden mogelijk: a) onmiddellijke stabilisatie op een nieuwe goudpariteit ofwel b) samenkoppelen van den Frank aan het Pond Sterling. In beide laatste hoofdstukken van zijn boek breek Schr. een lans ten voordeele van laatstgenoemde oplossing. Na de gebeurtenissen van de laatste dagen zal de Heer Cloquette met voldoening hebben vastgesteld, dat zoo niet de samenkoppeling aan het Pond dan toch de devalvatie werd verwezenlijkt. Moge nu zijn - o.i. eerlijke - overtuiging dat deze politiek voor België meer heil zal brengen dan de deflatie-poging, ook bewaarheid worden. Van brandend actueel belang zijn op dit oogenblik de bladzijden 119 tot en met 129 over de berekening van een redelijk geoorloofde prijsstijging uit hoofde van de devalvatie. Tal van andere hoofdstukken zijn ook nu nog voor een breed publiek interessant. Het boek van M. Cloquette is in elk geval een aan te raden lectuur voor al wie zich op de hoogte wil stellen van de nieuwe gedachten-stroomingen op monetair-economisch gebied. R.V. (10-4-35). |
|