Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 424]
| |
In het verre oosten
| |
[pagina 425]
| |
Staat zelf geleid. Rond 1884 begon men industrieele inrichtingen aan privaat initiatief over te laten, maar zelfs dan was die overgave slechts uitzondering en de beheerders bleven ondersteuning van Staatswege genieten terwijl de officieele controle slechts langzamerhand verdween. De Staat riep daarbij vreemde techniekers en professoren naar Japan om daar de moderne techniek aan te leeren en hij zond de meest bekwame studenten naar Europa en Amerika. Het Japansche volk zijnerzijds was uitermate geschikt om onder zulk regiem te werken en prachtige resultaten op te leveren. Immers de Japanner heeft eenigszins gemis aan persoonlijk initiatief, doch is altijd geneigd de bevelen van hoogerhand blindelings uit te voeren. Hij bezit ook een wonderbaar adaptatievermogen: een eerste maal hoog in de Middeleeuwen en nu wederom in de 19e eeuw, heeft hij zich een beschaving geassimileerd en beide malen met wonderbaren uitslag: in de Middeleeuwen bloeiden de Chineesche kunsten en letteren op Japanschen bodem, nu heeft Japan de Westersche Industrie begrepen en zelf toegepast, met kennis van zaken zooals zijne producten het ons bewijzen. Een derde factor van groot belang was het gloeiend patriotisme van den Japanner, die alles doet, het moeilijkste volbrengt als de Mikado het beveelt, zooals blijkt b.v. uit den onbegrijpelijken heldenmoed der Japansche soldaten in den Japansch-Russischen oorlog, in het Chineesche conflict, enz. Bij deze uitmuntende hoedanigheden, eigen aan de Japansche arbeidskrachten, komt nog het voordeel dat ze zeer goedkoop zijn. Immers hoewel Japan de Westersche techniek, de Westersche nijverheidsinrichting overnam, behield het evenwel zijn oude, eenvoudige zeden en gebruiken, die den Japanner heilig zijn. Daardoor is de levensstandaard niet gestegen en wordt het mogelijk dat de industriearbeiders, die slechts gemiddeld een loon van 13.50 fr. per dag, ontvangen, vergoedingen in natura inbegrepen, daarvan toch leven kunnen. Zoo geeft het Bureau International du Travail in zijn studie 'Le Travail industriel du Japon'. (Genève 1933) op, hoe een huisgezin van industriearbeiders (waar de vrouw gewoonlijk aan huisindustrie doet) dat gemiddeld 102,07 Yen verdient per maand, slechts 91,38 Yen uitgeven moet (in 1931). Hierbij komt nog dat er 9 uur per dag gewerkt wordt en dat een derde ongeveer der arbeidskrachten uit vrouwen bestaat, zelfs 80 ten honderd in de textielnijverheid, de voornaamste exportnijverheid. Die toestand laat aan Ja- | |
[pagina 426]
| |
pan toe zich de noodige grondstoffen uit het buitenland duur aan te schaffen. Bij dit alles moeten wij nog de uitmuntende technische uitrusting vermelden. Japan kwam er op vernuftige wijze aan. Bij het begin der industrialisatie leverden de Westersche technici en ingenieurs hunne nieuwst uitgevonden en meest ingewikkelde machines aan Japan, zonder er een brevet op te nemen, om zooveel mogelijk te verkoopen. Doch de Japanner, met zijn bijzondere navolgingsgave, begon die machines uit elkaar te halen, na te maken en zelfs te verbeteren. Men stuurde vervolgens de Europeesche techniekers heen en begon zelf de fabrieken uit te rusten, en niet zonder succes want b.v. met 8.000.000 spinmolens vervaardigt Japan evenveel katoenstof als Engeland met zijn 50.000.000 molens; een gebreveteerde uitvinding van M. Toyada in de spinnerijen van Osaka, laat toe dat 1 jonge werkster, 14 jaar oud, 800 bobijnen tegelijk naziet. Uitgerust met de modernste technische middelen bediend door de goedkoopste arbeidskrachten is het niet te verwonderen dat Japan gemakkelijk concurrentie voeren kan. Maar buiten de moderne techniek is de concentratie ook een hedendaagsch wapen in den economischen strijd. Dit wapen is aan Japan ook niet onbekend: in 1932 zijn 68% der gestorte kapitalen gecentraliseerd in 1,5% van het totaal der maatschappijen. Deze concentratie werd ten zeerste in de hand gewerkt door het feit dat de Staat tot 1884 zelf geheel de industrie in handen had. Het was dan heel natuurlijk dat de eenmaal gemonopoliseerde nijverheid, een monopool bleef daar slechts weinigen kapitaalkrachtig waren, zooals reeds hooger werd aangemerkt. Daarbij de regeering zette nog tot concentratie aan o.a. door de wetten op de exportsyndicaten waardoor de leden verplicht zijn hun producten door het bestuur te laten keuren en onderzoeken: de Mitsui en Mitsubishi leiden 90% dezer vereenigingen. De Japansche nijverheid beschikt dus, én op het gebied der techniek én op dat der inrichting, over de meest moderne wapens in den economischen strijd. Ten slotte verliet Japan, in Januari 1932, den goudstandaard. De Yen daalde snel op de wisselmarkt - hij staat tegenwoordig op ongeveer 35 t.h. zijner goudwaarde - en de goudwaarde der Japansche industriewaren daalde in dezelfde maat. Hoe kon dat? De levensduurte - in Yen uitgedrukt - steeg slechts heel weinig zoo- | |
[pagina 427]
| |
dat geen loonsverhoogingen moesten ingevoerd worden; waarbij nog kwam dat kort voor de devaluatie, in Oogst 1931, groote hoeveelheden goud uitgevoerd werden en gedeponeerd op Amerikaansche banken. Daarmee kon Japan nog tijdelijk zijne grondstoffen aankoopen. Uit dat alles volgt dat Japan sinds 1932 op de gansche wereldmarkt een dumping voert met prijzen die ongeloofelijk zijn b.v. katoenstof à 0,92 fr. den m., een Kgr. uurwerken à 240 fr., velo's à 72.50 fr., enz., enz. Doch Japan is verplicht zulk een poging door te drijven om de markt te veroveren, wil het niet verhongeren! Het heeft een bevolking van 67.000.000 inwoners (1934) tegen slechts 33.110.000 in 1872; in 62 jaar is de bevolking verdubbeld en ze groeit aan met gemiddeld 1.000.000 's jaars. Wel bedraagt de dichtheid dier bevolking slechts 173,3 per Km2. Doch enkel 15 t.h. van Japan's bodem is bewoonbaar en zoo komt men tot een feitelijke dichtheid van 969 inwoners per Km2! Het spreekt vanzelf dat de bodem zulke bevolking niet kan voeden! Dan maar uitwijken? Vooreerst de Japanner is uitermate aan zijn land gehecht en zal dit slechts verlaten als hij niet anders meer kan. En daarbij waar zou hij op dit oogenblik heen trekken, vermits alle landen hun grenzen voor hem sluiten.Ga naar voetnoot(1) Bij gebrek aan overvloedige grondstoffen - Japan moet er zelf invoeren! - is dus de eenige uitweg het uitvoeren van gemanufactureerde produkten, tegen 't is gelijk welke voorwaarden. Wat moet hiervan het gevolg, het uitvloeisel zijn? Een doodelijke strijd van een taai, prolifiek volk, met de modernste economische inrichting uitgerust, tegen de Westersche industrie en productie! Dat deze strijd veel kans op welslagen biedt op de Europeesche markt valt sterk te betwijfelen, maar dat het 'Gele Gevaar' op de Aziatische markt niet denkbeeldig is daar hoeft geen oogenblik aan getwijfeld! Zal die strijd, op economisch gebied aangevangen, op een slagveld eindigen, gezien de wanhopige toestand van den tegenstrever? Wij mogen geen pessimisten zijn... |
|