Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 415]
| |
Kerkgeschiedenis
| |
[pagina 416]
| |
wijzen naar de mythologie, met de erkende bedoeling het Christendom zelf 'gleichzuschalten', effen te leggen met de andere mythologische godsdiensten. Anderen willen de ketting wat verder doorhakken: daar waar de Kerk aan Christus ligt vastgeklonken. Voor hen is Jezus wel eene historische persoonlijkheid, maar de Kerk hangt niet historisch met hem samen. Zij is eene menschelijke uitvinding, die zich met zijn naam ten onrechte heeft omkleed. De breuk tusschen Christus en de Kerk werd overigens in verschillende tijdstippen verlegd. Nu eens is het Paulus, die de Kerk stichtte en zoo het Christendom vervalschte; dan weer zijn het de eerste pauzen die, op het einde der tweede eeuw, tegen het gnosticisme en het montanisme het katholieke kerksysteem als een bolwerk opwierpen; voor sommigen is het de H. Augustinus die de definitieve formule gaf van het katholicisme en zoo het Christendom in eene richting stuurde, die heelemaal afweek van de primitieve gedachte van Christus. Zoo werd de historiciteit van het Christendom sinds eene eeuw ongeveer - de eeuw der hypercritiek - aangevallen. De Kerk heeft dien strijd aanvaard in het open veld van het vrij geschiedkundig onderzoek en alleen met de wapenen, die de wetenschap haar evenals haar tegenstrevers ter hand stelde. De strijd woedde hevig; het talent en vooral de hevigheid was niet altijd aan de zijde van de verdedigers der Kerk, en aanvallen is altijd gemakkelijker dan afweren, maar de keten werd niet verbroken. Nu alle argumenten schijnen uitgeput, nu heel de kerkelijke traditie werd onderworpen aan het scherpzinnigste kruisonderzoek van de meest moderne historische methode, blijft het duidelijk voor een niet vooringenomen geest dat de Kerk de rechtstreeksche erfgename is van de gedachte van den historischen Christus, dat bijgevolg onze godsdienst, en hij alleen, steunt op het historisch feit van de openbaring van Christus. Het belang van het historisch argument verklaart ook de belangstelling voor de geschiedenis bij de katholieke schrijvers, belangstelling die zich in de literatuur laat gelden van af de eerste eeuwen van het Christendom. Eusebius - de Herodotus van de Kerkgeschiedenis - schrijft in de inleiding van zijne Historia Ecclesiae dat hij door zijn boek den naam en de daden van de bijzonderste opvolgers der apostelen van den Zaligmaker aan de vergetelheid wil onttrekken. En wij weten met welke zorg, vóór Eusebius nog, een Irenaeus de historische aaneenschakeling van het katholicisme met | |
[pagina 417]
| |
Christus langs de bisschoppen en de apostelen heeft in het licht gesteld. In zijn zeer bekenden tekst tegen de gnostieken schetst de bisschop van Lyon, reeds rond de jaren 200, de vaste lijn die de katholieke Kerkgeschiedenis steeds zal volgen: 'Wij kunnen diegenen opsommen, zegt hij, die door de apostelen werden aangesteld als bisschoppen, en de opvolgers van dezen tot aan onze dagen toe'. (Contra Haereses, 3. 3. 1.) In die korte woorden ligt het historisch schema dat steeds opnieuw zal worden uitgewerkt met de voorhanden wetenschappelijke middelen. Door tegenspraak van ketters of rationalisten werden, zooals blijkt bij Irenaeus, de katholieke schrijvers meestal genoopt dit historisch argument uit te breiden en te verwerken tot eene eigenlijke Kerkgeschiedenis. Het eerste groote werk van dien aard hebben wij te danken aan Baronius, die in 1588 aan Sixtus V het eerste boekdeel opdroeg van zijne vermaarde Annales ecclesiastici. Dit uitgebreide werk dat hij in 12 lijvige in-folios voortzette en dat reikt van de geboorte van Christus tot 1198,Ga naar voetnoot(1) werd geschreven als antwoord op de protestantsche, fel anti-roomsch getinte kerkgeschiedenis der Centuriatoren van Maagdenburg. Deze schrijvers wilden door de geschiedenis bewijzen, dat de Kerk van Rome afgeweken was van de oorspronkelijke leer van Christus; dat zij de sacramenten, den liturgischen kultus, de hiërarchie, het oppergezag van den Paus in het Christendom had binnengesmokkeld. Onder de leiding van Ma-thias Flacius Illyricus (1520-1575) hadden een aantal protestantsche geleerden een indrukwekkend historisch materiaal verzameld en per eeuw of centuriën geschikt - vandaar hunnen naam van Centuriatoren, - om hun vooropgesteld polemisch doel te bereiken. Zij hebben zoodoende het voorbeeld gegeven aan vele moderne kerkhistorici en schrijvers van 'dogmengeschichte', niet minder dan aan sommige profane geschiedschrijvers. Baronius, lid van het Oratorium, en aangemoedigd door den H. Philippus van Néri, zijn overste, nam den handschoen op en schreef dus de eerste groote Kerkgeschiedenis die wij bezitten. Eene oppervlakkige lezing reeds geeft onmiddellijk den indruk van de kalme objectiviteit van den schrijver: hij neemt de pen op tegen niemand; hij schrijft de waarheid: is er elders leugen of bedrog, dan zal dit vanzelf wel uitkomen als zwart op wit. Geen | |
[pagina 418]
| |
polemiek, maar eene positieve uiteenzetting van de leiten. In zijn voorrede neemt Baronius expliciet dit standpunt in. Hij legt uit waarom hij zijn boek 'Annales' en niet 'Historiae' heeft genoemd: 'Cur potius Annales Ecclesiasticos quam historiam huiusmodi elucubrationes nostras maluerimus nuncupare...'Ga naar voetnoot(1) en hij antwoordt: omdat Annalen objectiever klinkt dan Historiën. Deze dragen immers meer de sporen van de opvattingen en meeningen van den geschiedschrijver, en, zoo vervolgt hij, 'daar wij niet alleen oude feiten, maar vooral kerkelijke behandelen, waarin men niet alleen de waarheid, evenals in de overige geschiedenis, de eereplaats moet geven, maar waarin we er geen duimbreed mogen van afwijken, om zelfs tot geen licht vermoeden dat wij de waarheid zouden verraden hebben aanleiding te geven, om die reden... zullen wij liever Annalen dan eene geschiedenis schrijven.' (ibid.) Bij deze voorrede heeft Baronius een bijwoord gevoegd tot diegenen zijner lezers die buiten de Kerk leven. 'Appendix ad Lectorem extra Ca-tholicam Ecclesiam positum'. Hij doet beroep op de rede die, buiten alle driften om, alleen het geding kan beslechten. In ciceroniaanschen stijl richt hij zich tot den tegenstrever dien hij als mensch wil eerbiedigen ook wanneer hij de dwaling bestrijdt. 'Wij handelen zeer hoffelijk (humanissime) met u, opdat ge zoudt inzien dat de zaak zelf, de waarheid zelf, meen ik, u veroordeelt eerder dan de mensch... Er ligt voorzeker een groote kracht in de rede, mits ze in geen netten wordt verstrikt, maar, vrij als ze is, zich vrijelijk in alles kan bewegen.' (ibid.) Voor het gerecht van het vrije, onbevooroordeeld geschiedkundig onderzoek daagt Baronius de protestantsche historici. Wij hebben misschien te lang bij het werk van Baronius stilgestaan in eene kroniek die eene moderne kerkgeschiedenis wil inleiden; maar dit zal minder verwonderen wanneer wij den protestant Walter Nigg, in zijn pas verschenen werk: 'Die Kirchengeschichts-schreibung' hooren verklaren: 'In de Annalen van Baronius heeft de katholieke Kerkgeschiedenis de adequate uitdrukking van hare opvatting gevonden. En men mag beweren dat zij in feite op het zelfde standpunt is blijven staan. Wel heeft ook de katholieke Kerkgeschiedenis sinds den tijd van Baronius oneindig veel bijgeleerd, en zich steeds vervolmaakt. Maar wat den wezenlijken inhoud betreft heeft zij het standpunt van Baronius nooit verlaten.' (bl. 70) | |
[pagina 419]
| |
En feitelijk, noch Fleury, in de 20 boekdeelen van zijne 'Histoire Ecclesiastique' (1692-1721), noch le Nain de Tillemont, in de 16 boekdeelen van zijne 'Mémoires pour servir à l'histoire ecclésiastique des six premiers siècles' (1693-1712), noch Fernand Mourret en J.B. Kirsch, in onze dagen, hebben eene andere methode dan die van Baronius gebruikt in hunne uitgebreide Kerkgeschiedenissen. Allen hebben zij gemeend dat men de meest moderne critische methode moest toepassen op de Kerkgeschiedenis evenals op de profane historie, zonder vooropgestelde theorieën en zonder nevenbedoelingen. De rechten der Kerk, hare historische continuïteit worden bewezen door de feiten. 'Indien men de authentieke getuigenissen bestudeert, zegde Leo XIII, in 1883, met een kalm oog en met een geest vrij van vooroordeelen, dan verdedigen de Kerk en het Pausdom zichzelf.'Ga naar voetnoot(1) ***
In dienzelfden geest werd door een groep fransche katholieke geleerden het plan opgevat eene nieuwe Kerkgeschiedenis samen te stellen, waarin de resultaten van de jongste historische vorschingen verwerkt zouden worden. Deze onderneming verschilt van al de vorige hierin, dat niet meer één geleerde heel de Kerkgeschiedenis afhandelt. 'Het schijnt een bewezen feit, lezen wij in het voorwoord, dat op dit oogenblik, gezien het met den dag stijgend aantal boeken en artikelen die in alle talen verschijnen, een enkel mensch de geschiedenis van de Kerk, van haar eerste begin tot aan de huidige periode, niet meer zou kunnen schrijven.' Deze nieuwe Kerkgeschiedenis werd dan ook opgevat gelijk de groote profane algemeene geschiedkundige werken waarvan elk boekdeel door een of meerdere specialisten is opgesteld. Zoo de 'Histoire Générale' van G. Glotz, 'Peuples et Civilisations' van L. Halphen en Ph. Sagnac, 'Histoire du Monde' van E. Cavaignac, 'Geschichte der führenden Völker' van H. Fincke, H. Junker en G. Schnürer, de 'Wereldgeschiedenis' van Dr H.F. Helmolt, enz. Heel het werk, waarvan het eerste boekdeel juist verschenen is, zal bestaan uit 24 deelen, en staat onder de leiding van Augustin Fliche en Victor Martin. Meer dan dertig geleerden, zoowel professoren van de Fransche Universiteit als van de katholieke faculteiten | |
[pagina 420]
| |
hebben zich gelast met het deel dat hunne specialiteit aanbelangt. Het opzet is zoo breed mogelijk, en de schrijvers willen vooral de jongste resultaten van de moderne kritiek, toegepast op de geschiedenis van de Kerk, aan alle belanghebbenden mededeelen. Elke bewering wordt steeds door de aangehaalde bronnen wetenschappeljik gerechtvaardigd. Daarom wordt ook de bibliographie zeer verzorgd. Deze laat den gebruiker ook toe zich op het gebied van de Kerkgeschiedenis een weg te banen. Elk boekdeel, van ongeveer 500 blz., gedrukt op mooi vélin-papier, kost 60 fr. Deze prijs werd verlaagd tot 40 fr. voor diegenen die vóór 1 Maart 1935 inschreven voor heel de reeks van 24 deelen.
***
Het eerste boekdeel beantwoordt ten volle aan de eischen die men aan eene dergelijke onderneming moet stellen. Het werd geschreven door J. Lebreton, van het Institut catholique van Parijs, en door J. Zeiller, directeur d'études aan de Sorbonne, en bevat de geschiedenis van de primitieve Kerk tot aan het einde der tweede eeuw. De geschiedenis dezer periode mag definitief heeten, daar al de ontdekte bronnen, zoowel schriftelijke als monumenteele, kritisch onderzocht, gerangschikt en bij de grootst mogelijke benadering gedateerd werden. De enorme belangstelling voor die eerste christelijke eeuwen is voor een groot deel te danken aan de polemische mogelijkheden welke zij aan de geschiedschrijvers bieden. In die twee eerste eeuwen immers werd de Kerk gesticht en gevormd, en hier vooral wordt de vraag gesteld van de historische continuïteit van de katholieke Kerk. De protestantsche en rationalistische kritiek heeft dan ook deze periode tot mikpunt gekozen en eene klove willen ontdekken tusschen het Evangelie en de Kerk. De Tübingers beweerden dat er tusschen den dood van Jezus en de eerste authentieke sporen van het catholicisme eene eeuw verstreken was. Maar de geschiedkundige kritiek heeft die broze constructies omvergehaald, en ook protestantsche en rationalistische critici - b.v. Harnack - zijn teruggekeerd, voor wat de dateering van de boeken van het Nieuwe Testament betreft, tot die stellingen ongeveer welke sinds eeuwen door de katholieke geleerden werden ingenomen. Maar tot dien consensus auctorum op vele punten is men slechts gekomen na eindelooze polemieken, die ten minste dit positief resultaat opleverden, dat de documenten ons door de primitieve Kerk nagelaten, werden geschift en | |
[pagina 421]
| |
geclasseerd, zoodat ze bruikbaar zijn geworden voor een in zijn groote lijnen definitief geschiedkundig beeld. De opsomming van de klassieke vragen, die in dit deel van de Kerkgeschiedenis behandeld worden, kan reeds onze belangstelling opwekken. Eerst wordt ons een beeld geschetst van de romeinsche wereld, met zijne politieke en religieuze eigenaardigheden. Daarop volgt eene uitgebreide studie over het Jodendom, zoowel in Palestina als in de Diaspora. Immers in het Romeinsche en Joodsche midden zal plotseling het Christendom openbloeien, en het blijft steeds een belangwekkend probleem te onderkennen in hoeverre Jodendom en Romeinsch Keizerrijk hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van het Christendom, of deze hebben in den weg gestaan. De geschiedenis van de Katholieke Kerk begint met de historische verschijning van Jezus' persoonlijkheid. Aan de hand van de Evangeliën schetst J. Lebreton zijn leven en zijn werk. Van af zijne eerste woorden en daden ontmoet Christus den tegenstand van de officieele leiders van zijn volk: de pharizeërs en schriftgeleerden. Die tegenstand verscherpt voortdurend en laat eene gewelddadige ontknooping voorzien. Jezus weet dat er met Israël geen vergelijk te treffen is, en Hij vormt rondom zich die kern van mannen die Hij voorbestemt om zijn werk uit te breiden buiten, en als het moet, tegen het weerbarstige Jodendom. Hij vormt met de grootste zorg de apostelen, die de erfgenamen zullen worden van zijne gedachte en zijn gezag. Hij stelt Petrus aan het hoofd der twaalf. Voorzien van hare essentieele elementen leeft de toekomstige Kerk, verdoken nog, als een nieuw en vreemd lichaam in het lichaam van Israël. Na de verrijzenis zal de Meester tot de twaalf zeggen: 'Gaat en onderwijst alle volkeren...' En enkele dagen later, op Pinksterdag, onder den invloed van den H. Geest, wordt de Kerk zelfstandig geboren en begint zij haar apostolaat onder de volkeren. Het zich losscheuren van het Judaïsme, waarin het Christendom als zijn embryonaal leven had geleid, ging niet zonder lijden en innerlijke moeilijkheden. Maar het bovennatuurlijk dynamisme van de jonge Kerk moest die crisis wel te boven komen, en onder de leiding van Petrus en Paulus wordt het Christendom eene wereldkerk. J. Lebreton, in een der meest suggestieve hoofdstukken van het boek, vergezelt de twee groote apostelen in hunne verre reizen door de Romeinsche wereld. In Azië, Macedonië, Griekenland, Italië en verder misschien worden jonge en steeds weer uitzwermende kerken ge- | |
[pagina 422]
| |
sticht, terwijl Petrus zich te Rome vestigt. De katholieke Kerk is voortaan de Roomsch Katholieke Kerk. J. Zeilier levert ons de bewijzen van de komst en den marteldood van Petrus te Rome. De verschillende kerken organiseeren zich allen op dezelfde wijze, als deelen van de ééne groote katholieke Kerk. Dezelfde Christus-vereering, dezelfde sacramenten, dezelfde hiërarchie. Hoe meer nochtans het christendom zich uitbreidt des te veelvuldiger worden de contactpunten met het heidendom. Tusschen Christendom en Heidendom bleek weldra het vredig samenwonen onmogelijk. Hunne levensbeschouwing was te verschillend, en het Christendom was te veroverend dan dat het Keizerrijk passief zou blijven toezien. De nieuwe godsdienst werd onwettig verklaard, en met Nero begint de periode van kerkvervolging. Noch algemeen noch voortdurend werd het Christendom bloedig vervolgd, maar naargelang de persoonlijke gesteltenissen van sommige keizers of hoogere ambtenaren. Nero opende de reeks keizers-kerkvervolgers; S. Petrus en S. Paulus stierven toen den marteldood. Daarna hielden Domitianus (81-96), Trajanus (98-117), Hadrianus (117-138), Antoninus Pius (138-161), Marcus-Aurelius (161-180) de hand aan het wettelijk verbod. De besten onder hen stonden toe dat de christenen niet zouden worden opgezocht, maar enkel achtervolgd en gestraft indien ze bij het gerecht werden aangegeven. J. Zeiller vertelt ons de geschiedenis van deze bloedige periode der eerste kerkvervolgelingen, zooals wij ze kunnen opmaken volgens de authentieke acta martyrum. Onder de martelaren van de eerste en de tweede eeuw bevonden zich de H. Ignatius van Atiochië en de H. Polycarpus van Smyrna: twee bisschoppen van de primitieve Kerk, die ons benevens het getuigenis van hun bloed ook brieven hebben nagelaten welke ons toelaten een blik te werpen op het leven der Kerk in die dagen van strijd en lijden. Met den H. Clemens, bisschop van Rome, die een beroemden brief schreef aan de Kerk van Corinthe (98) zijn zij de voornaamste getuigen van de ontwikkeling der primitieve Kerk: het dogma, de liturgie, de hiërarchie, alles komt aan het licht in die enkele documenten die ons zijn overgebleven. Want enorm veel is verloren gegaan. Eusebius, die schreef in het begin der vierde eeuw, heeft nog vele werken gelezen die wij slechts kennen door de vermelding die hij er van maakt. Deze periode, die der apostolische Vaders genoemd, wordt uitstekend behandeld door J. Lebreton, In het tiende hoofdstuk van het boek dat wij bespreken. | |
[pagina 423]
| |
In de tweede eeuw kende de Kerk, niettegenstaande de vervolgingen, eene buitengewone uitbreiding. Zij overrompelde waarlijk het keizerrijk. Zij heeft den aanslag van het Heidendom op haar bestaan verijdeld, niet door het geweld, maar door het lijden en door het woord. Van het midden van de tweede eeuw immers verdedigt ze zich door hare Apologeten. De aantijgingen en de laster die tegen de christenen waren in omloop gebracht - waren zij geen goddeloozen, geen opstandelingen, geen menscheneters, geen zedelooze ellendelingen? - werden met kracht en klem weerlegd. De eerste christelijke apologeten, een Justinus, een Tatianus, een Minutius Felix, luidden het offensief in tegen het Heidendom. Dit laatste vond zijn verdedigers in mannen als Fronto, de leermeester van Marcus-Aurelius, als Kelsos en zoovele anderen. Maar reeds in de tweede eeuw was het zichtbaar, zegt J. Lebreton, wie het pleit zou winnen. De heidenen zagen zich verplicht, door de redeneeringen van de apologeten in 't nauw gedreven, hun mythologischen godsdienst op te geven, en tegenover het jeudig Christendom de eene of andere philosophie te stellen, alsof eene wijsbegeerte ooit aan het godsdienstig verlangen van den mensch had voldaan. De apologeten verdedigden eene zaak die door haar eigen waarde en haar objectief gehalte overwinnen moest. Rond 190, wanneer de periode wordt afgesloten die in dit boek wordt behandeld, staan er de jonge Kerk nog verschrikkelijke vervolgingen te wachten, maar de wanhopige zelfverdediging van het Heidendom zal begeven voor de alles overwinnende kracht van de waarheid. Zeer in 't kort en onvolledig hebben wij getracht den rijken inhoud van dit boek te ontleden. Het teekent ons een nauwkeurig beeld af van de twee eerste eeuwen van het Christendom, voor zoover ze ons gekend zijn door de authentieke bronnen. Wij hopen dat deze groote onderneming de verwachtingen door dit eerste boekdeel opgewekt niet zal teleurstellen, en dat wij eene nieuwe synthese van de Kerkgeschiedenis, aangepast aan de wetenschappelijke eischen van onzen tijd, zullen rijker zijn. |
|