Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Ontwikkeling van hei Zedelijk Bewustzijn bij het Kind
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet allen werken dadelijk terwijl enkele veel sterker naar voor treden dan ze 't later zullen doen. Kind zijn is 'worden' en dat worden duurt jaren lang... gelukkig! Want die wordingsjaren zijn ook vormingsjaren zoodat de soepele, veerkrachtige kindernatuur, door opnemen en verwerken van hetgeen traditie en cultuur haar bieden verbetering der toekomst mogelijk maakt. Het kind is dus geen volwassene in 't klein - wel een volwassene in potentie - een mensch in wording. Geen normaal mensch is zonder verstand - evenmin is een normaal mensch denkbaar zonder geweten. Ook het zedelijk oordeel behoort tot de menschelijke natuur en is potentieel in het zeer jonge kind aanwezig - doch, zoo lang het verstand nog sluimert, kan er in den vollen zin van 't woord nog niet van zedelijk bewustzijn gesproken worden. - Ook niet, omdat het begrip van 'zedelijke waarden' nog ontbreekt en er, zonder die kennis, geen zedelijk oordeel kan geveld worden over al of niet ethisch geoorloofd-goed. Zooiets kunnen we a priori beweren - louter deductief mogen we dit al zeggen maar, met nauwkeurigheid bepalen hoe de ontwikkeling van het zedelijk oordeel verloopt, valt op andere wijze te bestudeeren en is ook van buitengewoon belang. Speculatief gesproken draagt immers die studie bij tot de kennis van het wezen van het zedelijke dynamisme; een groot probleem in de moraalphilosophie. Ook bij de kinderpsychologie sluit ze aan het zij om hare bevindingen te bevestigen, het zij om haar nieuwe wegen te banen. Maar zelfs zonder onze besprekingen zoo'n hooge waarde toe te schrijven mogen we hun practische beteekenis onderstrepen. Hoe dikwijls zou men niet bij de beoordeeling van een stuk kinder-leven, de melding 'verkeerd begrepen' moeten voegen!! Het Engelsch werkje 'Misunderstood' zou tot een heele bibliotheek kunnen uitgroeien en als wij, volwassenen, niet billijk kinderkwaad of kinderdeugd beoordeelen, hoe zullen we dan die wordende menschjes begrijpend behandelen? Wie onzer heeft niet de een of andere herinnering aan grievend kinderleed, dat aldus welmeenend misschien, maar onverdiend werd aangedaan. Gewis is er hier geen spraak van te komen pleiten voor het onschendbaar recht van Z.M. Het Kind..., men blijft overtuigd voorstander van de noodzakelijkheid der leiding, maar 't is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
juist terwille van doelmatige leiding dat beter kennis der kinderpsyche noodig is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen.De feiten waarmede in elk geval rekening dient gehouden, worden ons door de gewone en door de wetenschappelijke ervaring voorgesteld. Beide dienen zorgvuldig geraadpleegd. De gewone ervaring omvat op de eerste plaats naast de persoonlijke herinneringen, de observaties van de ouders op hun kinderen. Het getuigenis van meesters en van biechtvaders is eveneens een ernstige bron, ofschoon men altijd met een zekeren angst zich afvragen kan of zij de kinderen niet door het schema van abstracte begrippen gezien hebben. Zoo gemakkelijk kan men hun, wanneer zij reeds tot een zeker vermogen van inzicht gekomen zijn, de diepte en de ernst van volwassenen toeschrijven, en, zooals de primitieve schilders, in hun kindervormen, ze voorstellen als groote menschen in 't klein! Zonder twijfel dienen hier nauwkeurige observaties van de ouders als eerste bron beschouwd blijven. Die observaties worden vooral in de laatste tijden niet alleen gemaakt, doch ook vergeleken en geverifieerd door wetenschapsmenschen. Hier wachten nieuwe gevaren: de behoefte aan interpretaties en theorieën. Aan den eenen kant zal men soms te gemakkelijk een individueel geval veralgemeenen en bij voorbeeld geen rekening houden met de bijzondere voorwaarden van aanleg en milieu; aan den anderen kant, zal men te veel belang hechten aan de mathematische uitslagen van tests en curven. Feitelijk moet men al de gegevens in acht nemen, de zoogenaamde gewone zoowel als de wetenschappelijke die feitelijk slechts door de methode van de eerste verschillen: Ieder van ons heeft wellicht 'n kind gadegeslagen in zijne spontane reacties en b.v. vastgesteld hoe een baasje dat gretig zijn handje uitsteekt om te verkrijgen, toch de ontvangen chocolade voor zijn zusje kan bewaren terwijl een ander zijn koekjes oppeuzelt in 't geniep uit vrees dat er zou mee te deelen zijn!... en hoe ieder van die twee 'n zeker bewustzijn heeft van schoon of leelijk te handelen. Ook bestaan opzettelijk gebruikte middeltjes om zich van de zedelijke gezindheid der kinderen te vergewissen. Noemen wij, onder de procédé's der experimenteele zielkunde het aanwenden van tests of steekproeven - en enquête of vragenlijst; exempla ficta, Einfühlungsproeven... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat kan men te onderzoeken hebben?Talrijke problemen! Hier rijzen de vragen op: ten eerste is dat goed of kwaad? ten tweede is het groot kwaad? ten derde, de moeilijkste vraag: waarom is het kwaad? Het spreekt vanzelf dat, zoolang het kind nog niets anders is dan een jong wezen spontaan reageerend op in- en uitwendige prikkels zonder in staat te zijn zichzelf te bedwingen of te richten, er van echte zedelijkheid geen spraak kan zijn. Wanneer komt die dan tot rijpheid? Laat ons hier niet piekeren over details: vast en zeker beseft reeds het wiegekindje (al zij het heel vaag) dat sommige daden wel, andere niet 'behoorlijk' zijn. - Iets later is 't opvallend hoe scherp een kleuter goed- en afkeuring weet te interpreteeren en hoe hij zijn heele doen en laten ofwel naar moeders wenschen poogt te regelen ofwel aan haar toezicht zoekt te onttrekken. Een driejarige spreekt en handelt vaak met zeer bepaalde bedoelingen maar voorloopig is goed en kwaad voor hem wat ouders gebieden en verbieden - zij zijn voor hem tevens almacht en gezag.Ga naar voetnoot(1) Maar ook met andere kinderen, zijn gelijken of minderen, komt de kleuter in aanraking; kleine botsingen, brengen hem een nieuw besef: dat der onderlinge betrekkingen en wederzijdsche eischen. Alzoo is de eerste materie, die het kind klaar beseft; de sociale in haar twee vormen: gehoorzaamheid tegenover oversten, rechtvaardigheid onder gelijken. Dat verloop speelt zich af in het eerste stadium, het praemoreel, dat circa op 6 à 7 jaar eindigt. Beneden die leeftijdsgrens kan weinig of niet van echte zedelijkheid gesproken worden daar het kind nog verstandelijk te onrijp is om inzicht te hebben in het absolute van den plicht. - De tweede periode is wel die van echt zedelijk bewustzijn maar nog in naïeven vorm - eerst met de derde periode, die ongeveer met de puberteitscrisis begint, voltooit zich het zedelijk bewustzijn door 't verkrijgen van dieper inzicht van de objectieve verplichting en van de subjectieve bedoelingen - dus door volledig besef van inhoud en vorm der zedelijke daad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorwerp van ons onderzoek.Waarop berust het kinder-oordeel bij 't waardeeren van goed en kwaad? Is er in dat opzicht een normale evolutie merkbaar? Hoe verloopt die? Wanneer wordt ongeveer, het standpunt der volwassenen bereikt? Dat was in zijn groote lijnen het voorwerp der onderzoekingen, die ik in 1931 ondernam. Mijn eerste opzet was te werken volgens de methode door FERNALD in Amerika gebruikt, en later door den Duitschen Prof. JACOBSOHN gewijzigd en aangevuld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Fernaldreeks.Die methode bestaat hierin, dat aan de proefpersonen eener-zijds een aantal afkeurenswaardige, anderzijds een aantal lofwaardige daden worden voorgelegd met opdracht ze te rangschikken van minder erg tot ergst, en van goed naar best. De aldus door de proefpersonen opgemaakte reeksen worden vergeleken met een standaard-reeks, ontstaan uit dergelijke proef op zedelijk-vaststaande, geestelijk-begaafde personen. Naar den graad der afwijking velt Fernald zijn oordeel over het algemeen zedelijk 'empfinden' der jonge proefpersonen. Die werkwijze van Fernald werd door Prof. Jacobsohn eenerzijds uitgebreid, door het vragen van motiveeringen. Ook zocht hij door vergelijking na te gaan of zijn oordeelvelling - op dit bondig onderzoek gegrond - overeenkwam met dat der opvoeders, die langen tijd de proefpersonen observeerden, en poogde hij verder, door medewerking van ontwikkelde volwassenen, een standaardreeks te gronden op de door hen gegeven motieven. Met deze zelfde serie dacht ik eerst te werken, zoo besloot ik ze te toetsen aan het oordeel van volwassenen. - Verder werd ze ook geprobeerd met kinderen (10 en 13 jaar). Ziehier de samenvatting der opgegeven feitjes:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe verliep die voorproef? 1. Snelheid van reactie: de volwassenen reageerden vrij traag, en meer dan een besteedde anderhalf uur om tot een gemotiveerde rangschikking te komen. Bij gelegenheid drukten velen hun verbazing uit over het in een reeks brengen van zoo verschillende feiten. Kinderen werkten in geen geval langer dan een half uur, sommige waren klaar op 'n tiental minuten.
2. Rangschikking: over ergst en minst erg zijn groot en klein het meestal eens. RAYMOND die moordt en steelt, staat boven SYLVESTER, 'n achtjarig kind dat door honger gedreven 'n paar broodjes wegneemt en verontschuldigd wordt wegens zijn honger, zijn jeugd en de geringe waarde van 't gestolene.
3. Beoordeeling: om na te gaan of tamelijk jonge kinderen - zelfs achtjarigen - inzicht hebben in 'zedelijk handelen' en op welken doorsnee leeftijd dat inzicht verheldert, leek mij reeds bij de eerste kennisname de Fernald-Jacobsohnreeks minder geschikt.
a) Zeven gevallen overschouwen en uit elkaar houden om ze te rangschikken overtreft de normale psychische mogelijkheid van kinderen - of ten minste vergt dit te veel van hun aandacht - in omvang en duur: dus valt er te besnoeien!
b) De voorgestelde vergrijpen zijn zeer verscheiden. Niet alleen verschillen ze van aard, daar de eene zich op het gebied eigendom, de andere op het gebied doodslag afspelen, maar er zijn allerlei omstandigheden bij, waarvan het moeilijk uit te maken is dewelke den doorslag geeft: o.a. waarde van het ges- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tolene, - drijfveer van de daad, - leeftijd van den dader, dus, zorgen voor minder uiteenloopende opgaven.
c) Daarenboven zijn de verhalen zeer ongelijk van voorkomen: het eene wel driemaal zoo lang als het andere, en dit alleen is weer van aard op jeugdige proefpersonen suggestie uit te oefenen: dus, die vermijden door ongeveer gelijke teksten aan te bieden.
4. Nieuwe eischen: aan de volgende desiderata moest dus de verbeterde methode voldoen: a) In eenzelfde reeks, gevallen van gelijken aard. Dus apart rangschikken voor diefstal, leugen, enz... b) Liefst eenzelfde gelijkwaardig corpus delicti. Dus niet het stelen van een paar broodjes tegenover het wegrijden met een anders fiets. c) Korte verhaaltjes van ongeveer gelijke lengte, in goed leesbaren tekst onder de oogen van elken proefpersoon. d) Volgorde voor het aanbieden opvallend gemengd en dezelfde voor alle proefpersonen. e) Zoo mogelijk ook werken met positieve reeksen (goede daden). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe reeksen.Na rijp overwegen van al deze beschouwingen, stelden we dus nieuwe reeksen ter beoordeeling voor: negen, van telkens vijf gevallen. Nopens het ergste dier vijf gevallen werd ook motiveering gevraagd. Ziehier een paar reeksen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gegeven rangschikking werd in tabellen opgenomen, b.v. zoodat de beoordeeling der 252 geraadpleegde volwassenen, als volgt samen te vatten was (nopens diefstal); hoeveel maal:
Het rekenschap houden met al die beoordeelingen gaf als uitkomst de volgende doorsneerangschikking (op een schaal van 100): 98 voor Camiel - 78 voor Adolf - 62 voor René - 46 voor Livinus - 23 voor Oscar. Stelt men alle uitkomsten graphisch voor, dan is het opvallend hoe voor elke reeks, de curve der negenjarige meisjes die der volwassenen tegenspreekt, terwijl deze laatste weinig of geen verschil biedt met die der adolescenten. Inderdaad nadert het oordeel der verschillende groepen trapsgewijze tot dat der volwassenen (kwantitatief gesproken). Voor de kwalitatieve studie, zijn de aangevoerde motiveeringen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uiterst belangrijk: ze weerspiegelen de mentaliteit der verschillende leeftijdsgroepen - die uitvoerig meedeelen zou ons te ver brengen. Het volsta hier, met een korte toelichting, de voornaamste conclusie's op te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groei van het zedelijk oordeel.Door het geduldig nagaan der globale reageerwijze van groep na groep rijpt als van zelf de overtuiging: 1o dat er voor 't zedelijk oordeel een normale evolutie merkbaar is; 2o dat er, in de opgroeiende meisjeswereld, nopens sommige begrippen, een duidelijk-zichtbare 'openbare meening' bestaat.
Er is een normale evolutie volgens leeftijdsprongen. Een typisch verschijnsel is in dit opzicht de onderlinge gelijkenis van sommige coëfficiënten-curven. - Het opnemen der antwoorden gebeurde per jaargroepen, coëfficiënten werden berekend en curven opgemaakt voor 9, 10, 11, 12, enz. tot 19 jaar. Doch die lijnen waren zoo talrijk dat het geheel dreigde een onduidelijk web te worden. Bij nader onderzoek trof ons het paarsgewijze gelijkloopen van sommige getallenreeksen, terwijl er, met een volgende jaar-serie 'n duidelijk verschil was. Alzoo kwamen wij er toe de beoordeelingen te rangschikken als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welnu, de aangeduide reeksen beantwoorden precies aan de graad-indeeling op de lagere school. Al wie met normale schooltoestanden bekend is, weet zeer goed dat er inderdaad tusschen de bevolking der laatste klasse van één graad, en die der eerste van den volgenden, 'n veel grootere afstand ligt dan tusschen 5e en 6e of 7e en 8e studiejaar. Diezelfde trapsgewijze opgaande differentieëring doet zich voor nopens het zedelijk oordeel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die evolutie houdt verband.
Ze blijkt best uit den aard der als ergst (of mooist) beoordeelde feiten en uit de beoordeelingsgronden.
a) Dat de evolutie in verband staat met de verstandsontwikkeling zien we b.v. in de oppervlakkigheid waarmede acht- en negenjarige kinderen oordeelen: de minst-ontwikkelden gaan op in bewondering voor Thomas - den pompier, die bij brand 'n vrouw redt - terwijl ze Bernards bescheiden maar heldhaftig offer (schipbreuk) heelemaal onderschatten, omdat ze 't nog niet begrijpen.
b) Dat eigen levensgewoonten 'n grooten invloed hebben op oordeel en waardeschatting spreekt misschien het luidtst uit de antwoorden, bij nader schriftelijk en mondeling onderzoek, op gelijke vragen verschaft door dertienjarigen en Rijkskinderen, wier verstandsleeftijd met dien der dertienjarigen overeenstemt. Doch er is een heel andere ondergrond aan den gegeven uitleg: de eigen ervaring klinkt door op menige plaats. Bij 't bespreken van een misdrijf wordt dikwijls van de straf gewag gemaakt, van restitutie-plicht, van goeden-naam-verlies, van later nog erger te misdoen. Wijl dertienjarige kinderen 't niet zoo erg vinden een kameraadje te bedriegen, toonen deze meisjes zich zeer verontwaardigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar 't schijnt is er, uit noodzakelijkheid, groote solidariteit en onderling vertrouwen in de groote en kleine boevenwereld. Uit het voorafgaande blijkt reeds hoe het milieu zijn invloed doet gelden, door de ervaring die het om zoo te zeggen opdrong en de gewoonten, die het aankweekte. Dat het juist inzicht over de zedelijke waarde van 'n daad met de jaren niet alleen verscherpt maar ook 'n ruimer veld overschouwt zien we door het geleidelijk vermeerderen der juist-aangevoelde kwestie's. De volledige reeks onzer verhaaltjes was nogal bont, zoodat rechtstreeks of onrechtstreeks ter sprake kwamen: Zelfzucht tegenover offervaardigheid en toewijding, gulzigheid naast goedhartigheid en medelijden met mensch en dier; eigendomsbesef, in verband daarmede eerlijkheid, diefstal en restitutie; misbruik van vertrouwen. Familiegevoelens: gehoorzaamheid; eerbied voor ouderlingen; kinderlijke en broederlijke liefde. Gemeenschapsgevoel: sociale rechtvaardigheid, naastenliefde, wraaklust, toewijding, arbeidsplicht, schuldvergeven, beroepsverantwoordelijkheid, vaderlandsliefde.
Op de vraag in welke volgorde de zedelijkheid van zoo'n verschillende daden in het klare licht van het kinderlijk bewustzijn opdagen, geven de verkregen doorsnee-resultaten ons dit overzichtelijk antwoord: Dat stelen verkeerd is vatten ze allemaal, vanaf de achtjarigen, die het verbodene zien, het strafoploopen, tot de adolescenten, die vooral van sociale orde spreken. De doorsnee-beoordeeling van de diefstal-reeks, geeft inderdaad voor alle onderzochte leeftijden gelijkloopende lijnen, met eenig verschil echter omdat door jongere groepen het misbruik van vertrouwen niet als bezwarend wordt meegeteld. Als we daarnaast de eerlijkheidsgevallen overschouwen, krijgen we denzelfden indruk. De bewondering der jongste of zwakste geesten gaat naar de meisjes, die het geld niet houden, alhoewel ze 't konden zonder gevaar voor ontdekking of straf. Andere meisjes zien meer in de eerlijke handeling, het gehoorzamen aan zijn geweten. Over de plicht tot waarheidspreken is men het ook vrijwel eens, en van jongsaf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overigens bestaat nopens kinderleugens een heele litteratuur - wat hier werd vastgesteld sluit daarbij aan: de nuanceering bestaat hierin: beneden de tien jaar, zien ze in de leugen het feit van ouders of meesters te bedriegen - en die hebben recht op waarheid -; dat klinkt ook nog soms door in de beoordeelingen door volgenden groep gegeven (elfjarigen) terwijl het slechts zeer zelden bij twaalfjarigen en volstrekt niet meer bij dertienjarigen optreedt. Daarentegen stijgt met de jaren het misprijzend afkeuren van den bluffer. Merken we hierbij op dat de bluff-leugen en de heroïsche leugen ook nog voor volwassenen twee omstreden vragen schijnen. Wie bluft wordt door sommigen voor erge leugenaar gescholden, vooral indien hij 't heelemaal spontaan doet; door anderen verontschuldigd, omdat 'men' 't toch niet gelooven zal, en hijzelf dat bewust is. De heroïsche leugen heet dikwijls: ''n schoone leugen' en bij velen 'geen leugen'. Jonge kinderen (beneden de 11 jaar) keuren ze in 't gegeven voorbeeld af als misleiden van den meester. Die twee hoofdgroepen - diefte en leugen - openbaren ons meteen hoe, bij kinderen, rechtvaardigheidsbesef vroegtijdig ontluikt ook in den vorm van 'geen onschuldige betichten'. Daarover is de verontwaardiging algemeen - reeds bij de achtjarigen. Misbruik van vertrouwen is subtieler om snappen en zien ze over 't algemeen niet in vóór elf tot twaalf jaar - en dan nog sporadisch - het speelt een groote rol, integendeel, reeds bij dertienjarigen. Het gemeenschapsbewustzijn krijgt ook dan 'n ruimer beteekenis - bij de jongere groepen beperkt het zich tot de familieverhoudingen waarin allerhande plichten wortelen zooals gehoorzaamheid aan de ouders, kinderlijke en broederlijke liefde, eerbied voor ouderlingen. Maar, zelfs in dien kleinen kring is reeds plaats voor goedhartigheid, voor medelijden met mensch en dier. Goedhartigheid verruimt van 't eenvoudig kindergebaar, 'n arm kind 'snoep meedeelen', tot de volkomen toewijding, die 't eigen leven offert voor hooger gemeenschapsbelangen. Medelijden met menschen en dieren is in tegenspraak met het egocentrische van jonge kinderen; ook al uit het zich meer algemeen, doch oppervlakkig, bij negenjarigen, komt het eerst duidelijk op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den voorgrond bij den volgenden groep (elfjarigen) - wat dieren betreft nog meest bij de tienjarigen. Deze vaststelling sluit wellicht goed aan bij de 'rücksichtlose Grausamkeit' door Weigl en anderen bij zesjarige kinderen vastgesteld. - Stilaan zouden ze dus, van zes tot tien jaar, oog krijgen voor het leed dat anderen ondergaan. Alzoo begrijpen we ook best hoe het juist waardeeren van offervaardigheid niet zoo heel vroeg kan beginnen. Bij negenjarigen schemert dat eventjes door, als er spraak is van wat 'aan den lijve' gevoeld wordt: aan een reisje verzaken, zijn chocolade weggeven. Maar 'vergiffenis schenken' en dergelijke vermoeden ze nauwelijks - hoe zouden ze 't bewonderen als ze nog zóó aan 't uiterlijke hangen. Zelfs bij de elfjarigen ziet de meerderheid nog niets van den tweestrijd die vereischt wordt om kwaad met goed te kunnen loonen. De groep dertienjarigen, integendeel, ziet dit zeer goed, de besprekingen zijn 'n weerklank van eigen ervaring nopens zelfsoverwinning ten koste van innerlijken strijd. Geleidelijk geraken we dus met de groep der dertienjarigen op 'n breeder 'gemeenschapsgebied'. Dit valt duidelijk op waar b.v. arbeidsprestatie ter sprake komt. Misschien is het om wille hunner eigen behoefte aan beweging dat reeds achtjarigen tegen luiheid scherp gekant staan, maar toch is vóór dertien jaar weinig spraak van beroepsverantwoordelijkheid. Als beroepsplicht mee te bedenken valt, waar het toewijding geldt, snappen elfjarigen de juiste verhouding niet, dertienjarigen zien ze beter in - 't is, alsof bij 't naderen der rijpingsperiode het besef der sociale verhoudingen in den ondergrond aan 't kiemen ging - om geleidelijk in de volgende jaren eerst den drempel en dan het centrum van het klare bewustzijn te bereiken. Inderdaad, eerst bij de adolescenten vinden we 'n overwegend aantal juiste beoordeelingen, vermits zelfs de vijftienjarigen nog Omer 'n beetje uitbundig prijzen en hem, die soldatenplicht vervulde, zij het ook op heldhaftige wijze, hooger waardeeren dan Bernard, wiens offer volkomen vrij was (bij de schipbreuk).
Een ander terrein waar we 'n sprekend bewijs vinden van de oordeel-evolutie is dat der aangevoerde motiveeringen. De daad kan beoordeeld worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. naar tastbare gevolgen en uitwendige omstandigheden, die de daad zelf omgeven (uiterlijke); 2. naar houdingen, gevoelens, geesteshoudingen, meeningen, enz. van den dader (innerlijke). Die kunnen we groepeeren in: a) affectieve toestanden (egoïstische of altruïstische); b) verstandelijke gronden: 1. oordeel, 2. overleg, 3. wetens en willens, 4. plicht. Vergelijken wij de beoordeelingsgronden op verschillende leeftijden aangegeven, dan stellen wij vast dat er een traag voortschrijden is van 't concrete naar 't abstracte, van het uiterlijke naar 't innerlijke, van 't motiveeren door tastbare gevolgen (dikwijls alleen geschat naar stoffelijke schade) naar 't inzien van bedoeling of geestelijke drijfveer. 3. Algemeen beschouwd, groeit het zedelijk oordeel in verband met de bekende psychologische evolutie van belangstelling en streving. Het acht- of negenjarig meisje ontleedt niet, het ziet globaal een uitwendig feit door zijn verbeelding min of meer herschapen. Schuld of verdienste wordt geschat naar dadelijke gevolgen of treffende omstandigheden. Tien- tot twaalfjarige meisjes nuanceeren reeds veel meer; hun objectieve belangstelling overschouwt een veel ruimer zedelijk gebied maar desondanks blijven ze kortzichtig; met voorafgaande kwade bedoelingen of later komend gunstig resultaat houden ze weinig rekenschap: ze leven in het nu. De meisjes uit volgende groep (12 tot 14 jaar) geven bewijs van ontwakend logisch verstand. Hun beoordeelingen zijn nog dikwijls onjuist maar zelfs dan lijken ze zorgvuldiger overwogen. Waar hun oordeel juist is, berust het ook meer op innerlijke motieven, spoort het oorzaken op, houdt bedenkingen in 't oog. Het procent innerlijke en verstandelijke motiveeringen vermeerdert sterk. De groep der vijftienjarigen staat ver boven de vorige. Dit blijkt niet zoozeer uit de bruto-uitkomst der doorsnee-schatting, noch uit de indeeling der motieven dan uit de meerderheid juiste waardeeringen en uit het goed beredeneerde waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om. Vijftienjarige meisjes lijken aankomende groote menschen, bij wie, vooral in 't waardeeren der deugdzame daden, 'n beetje jeugd-sentimentaliteit doorschemert. Boven de zestien jaar zijn meisjes beslist geen kinderen meer! In de adolescente huist het gezond oordeel der rijpende vrouw - 't is slechts door meer redeneerzucht, sterker gevoelstoon en geestdriftiger bewondering, dat ze zich van volwassenen onderscheiden.
Laten we ten slotte, onze conclusies herhalen: 1. Er is een normale evolutie volgens leef-tijd-sprongen Ze houdt verband:
2. Met de jaren
3. De groei van 't zedelijk oordeel vertoont een uitgesproken parallelisme met de psychische evolutie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nawoord.Het uitbreiden van ons onderzoek over zeer verschillende gewesten bracht ons ten slotte materiaal van boven de 5000 proefpersonen; buiten de 2000 Belgische antwoordreeksen waarbij ook jongensgroepen werden gevoegd, waren er uit Engeland, Duitschiand en Frankrijk. Die gaven wat we noemen: W.-Europeesche christelijke mentaliteit. Tusschen Tropen en Evenaar bereikten we, op Curaçao en Suriname, blanken, negers en mulatten - op Sumatra, Maleiers en Chineezen. Verder nog de Philippijnen. Ook uit Engelsch-Indië (Hindoe's) en Ceylon (Singhaleezen) kwamen antwoorden; een deel daarvan betroffen specifiek locale gevallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor Congo waren speciale voorbeelden bedacht; ze werden beoordeeld door jongens en meisjes uit verschillende gebieden. Het nagaan van die massa gegevens en het nader onderzoek van een groot deel der motiveeringen, bevestigde onze eerste bevindingen,Ga naar voetnoot(1) We zien onder zwarte blanke, bruine of gele huid essentieel dezelfde zielreactie's: begrip van eerlijkheid (in den ruimen zin), onderling dienstbetoon, eerbied voor het leven, bewondering voor toewijding. Overal hooren we denkende menschen aan het woord! Locale gebruiken, specifieke levensomstandigheden geven schakeering; onderricht en beleering verscherpen het inzicht, 't Is de wet der convergentie: de aanleg tot zedelijkheid schuilt in elke menschenziel; omstandigheden, voorbeeld en leering helpen hem ontwikkelen. Dit geldt reeds op zuiver natuurlijk standpunt. Als Gods genade dat zieleleven bestraalt kan de zedelijke opbloei verrassende hoogten bereiken. Met den dichter mogen we ook besluiten en zeggen: Meest werkt de kracht ten goede door Hem in 't harte gelegd. |
|