Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 324]
| |
Kunst
| |
[pagina 325]
| |
In de inleiding waagt de heer Hubert Colleye zich aan een uiteenzetting van het zoo druk besproken vraagstuk van den Barok. Om aan te toonen dat de Barok een voortbrengsel is van de katholieke contra-reformatie, schetst schrijver in breede trekken de geschiedenis en de ontwikkeling van de Renaissance, anti-evangelisch van natuur. De rol van Luther vergelijkt hij met dien van Sint Franciscus; de eerste was een hervormer in het ongehoorzame en het hoogmoedige, de tweede in gehoorzaamheid en nederigheid. Het Concilie van Trente reorganiseerde de Kerk, Carolus Borromeus ging het uitzicht van Rome veranderen. Er kon nochtans geen spraak zijn van een terugkeer van de Middeleeuwen; er viel werk te verrichten tegenovergesteld aan dat van de Renaissance. En zoo ging de barokkunst 'alle rijkdom verkwisten, de oogen verblinden, alle vormen overdrijven, tot vervelens toe overdadig, opgeschroefd, theatraal worden, de Liturgie vervormen tot een soort van opera en de Kerk huldigen met al dit zinsbedrog.' Alhoewel allen het niet altijd eens zullen zijn met de stellingen van den Heer Colleye, zal deze inleiding, wij zijn ervan overtuigd, toch niet zonder belangstelling gelezen worden. Daarna komt de Heer Dr. Ir. Stan Leurs aan de beurt met een tiental bladzijden over de 'Kerken te Antwerpen'. Is het wel noodig te wijzen op het belang van een uiteenzetting van de hand van Dr. Leurs? Wij zullen er dan ook niet lang bij stil staan en er ons toe beperken de hoofdlijnen van de synthesis aan te geven. De O.L. Vrouwekerk heeft niet den invloed uitgeoefend, dien men ervan zou verwachten. Immers het karakteristieke element van haar binnenordonnantie: de gelede pijler, vindt men niet terug in de andere kerken, die de rondzuil met het Brabantsche bladkapiteel verkiezen; zoo de vroegere Sint Joriskerk en de Sint Michielsabdij. Deze laatste staat dicht bij de Kerk van Hulst, waarvan het koor werd opgetrokken door den Antwerpschen meester Everaert en het schip, onder leiding van Herman de Waghemaeker. St. Jacobs, St. Walburgis, St. Andries en St. Paulus vormen een aaneengesloten groep. Terwijl hun binnenordonnantie opvallend gemeenschappelijke trekken vertoont, loopen de plattegronden echter tamelijk uit mekaar. Typisch in dezen 'Antwerpschen groep' zijn de voetstukken van de rondzuilen en het triforium, 'dat zich hier erg ongothisch tot een borstwering reduceert.' Deze kerken, die slechts in de zeventiende eeuw werden voltooid, - de Sint Andries- | |
[pagina 326]
| |
kerk uitgezonderd, waar men tot in 1765 wachtte om het koor opnieuw op te bouwen, - zijn nog heelemaal in de gothische vormentaal opgevat. Dit is echter niet het geval voor de in de zeventiende eeuw opgetrokken kerken van de Augustijnen en de Jezuieten. De Augustijnerkerk is het werk van Wenceslas Coeberger. Op te merken valt voornamelijk de gevel die tegenover de 'klassiek-barokke-ordes-façade' een meer regionaal type stelt, dat men terugvindt in de thans verdwenen kerk van de O.L. Vrouwebroeders, de Karthuizerskerk te Diest en in zekere mate in de abdijkerk van Averbode. Belangrijker echter is de Sint Caroluskerk, werk van Aiguillon en Huyssens. Zij dankt haar karakter van barokbouw hoofdzakelijk aan haar toren en haar gevel, aan de overrijke, ongelukkig door brand vernielde, versiering van het interieur. De tribunes boven de zijbeuken zijn eenig in Zuid-Nederland. De beide laatste kerken doen denken aan oud-kristelijke basilieken en, vooral Sint Carolus, aan renaissance-palazzohoven. Om de verdere ontwikkeling van de kerkelijke bouwkunst te volgen 'van de rijpe Rubensbarok naar het praerococo en het voor-klassicisme tot en met de rococo en het klassicisme zijn wij op de kleinarchitecteuur in het mobilair aangewezen.' Dr. Leurs geeft ons vervolgens een overzicht van de barokke kleinarchitectuur, dat een meer uitgebreide studie overwaard zou wezen. Na deze merkwaardige uiteenzetting volgt de uitleg der platen, die een twintigtal bladzijden beslaat. Voor sommige platen hadden wij enkele iconographische gegevens gewenscht, waar de schrijver zich tevreden stelt met algemeene benamingen, zoo b.v.: tafereelen uit het leven van Sint Ignatius. De bibliographie bestaat uit slechts een twaalftal werken; hier op volgt de lijst van de platen. De platen vormen een uiterst rijke en keurige verzameling, die nochtans met heel wat belangrijke werken zou kunnen aangevuld worden, zoo vinden wij geen enkele plaat van het gestoelte van de Sint Jacobskerk of van de oude Sint Bernardusabdij; slechts drie predikstoelen vonden een plaatsje tusschen de afbeeldingen. Wij onderlijnen nochtans de talrijke, goedgeslaagde detail-weergaven, die een diepere studie en vergelijkingen zullen mogelijk maken. | |
[pagina 327]
| |
Het belang van dit werk ligt dus hoofdzakelijk in de synthesis van de ontwikkeling van de bouwkunst en de kleinarchitectuur te Antwerpen en in het rijke materiaal aan platen dat het ons biedt. Wij hopen dat deze uitgave het vertrekpunt zal worden voor menige monografie en wenschen het werk dan ook het succes, dat het ruimschoots verdient, en niet het minst door de uiterste zorg, die de uitgevers eraan hebben besteed. |
|