Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |
KroniekenGeschiedenis
| |
[pagina 320]
| |
J. CALMETTE, Le Monde féodal.Ga naar voetnoot(1) Het handboek-schrijven is weliswaar een nederig opzet, doch de persoonlijkheid van den Schrijver, hoogleeraar te Toulouse en een der bekwaamste kenners van de feodale staats- en maatschappijleer is er ons borg voor dat wij hier den uitslag vinden van eigen werk en van den arbeid van de velen die hetzelfde terrein ontginnen. Een ruim gedeelte van het boek handelt natuurlijk over den middeleeuwschen staat. Wij halen de hoofdtrekken van deze schets aan. De invallen der Germanen in het Romeinsch Imperium hadden als gevolg, vooral vanaf de 5e eeuw, een verbrokkeling van de Romenische eenheid. Rome ruimde de plaats voor de zgn. Barbarenrijken. De Germaansche troepen hadden natuurlijk aanvoerders: het lag in de natuur der zaken dat de leider, eens de bende gevestigd, zich zou koning noemen. Deze regeert, zegt Calmette zeer treffend, omdat hij alleen kan regeeren, en omdat er toch iemand moet regeeren' (blz. 156). Een toestand van feite dus, niet van rechte, beperkt, wat den toestand der onderdanen betreft, door andere feiten, niet door rechten. Wij zijn dus ver af van de oudere zienswijze welke de monarchie als een Germaansche instelling systematiseerde: in werkelijkheid was zij een vrucht der gegeven omstandigheden.Ga naar voetnoot(2) In Frankrijk, waartoe ook onze gewesten behoorden, werd het koningschap weldra erfelijk. Nogmaals een gevolg van den toenmaligen toestand. De Franken waren weinig talrijk en leefden zeer verspreid: zij zagen liever een vaste opvolgingsregel gehuldigd dan iedermaal aan een koningskeuze te moeten gaan deelnemen. De inrichting was natuurlijk zeer primitief. De voornaamste ambtenaar was de kamerheer die, benevens de zorg voor 's konings slaap- | |
[pagina 321]
| |
kamer, deze van 's lands financiën had: de koffers van de schatkist stonden immers geborgen in het slaapvertrek, de veiligste kamer der residentie. Als bestuurlijk onderdeel bestond de pagus, weinig uitgestrekt, met aan het hoofd een 'graaf', die in zijn omschrijving alle macht in handen had. Dit was het régime dat, behoudens lichte wijzigingen naar plaats en tijd, vier à vijf eeuwen Europa beheerschte. Daaruit zou de Feodaliteit groeien. In zijn geheel mag men het feodale beginsel aanzien als een aanslag op twee der grondbeginselen van een geregelde samenleving: Staat en Eigendom. Met dit laatste begon de evolutie: de verbazingwekkende geldarmoede van de 9e tot de 12e eeuw, belette de Westeuropeesche vorsten hun graven te vergelden. Zij konden niet anders dan hun gedeelten van het domein af te staan in ruil voor hun diensten. Op hun beurt lieten de ambtenaren deze gronden over aan de boeren, mits zekere leveringen, enz. En aldus smolt het begrip 'eigendom' totdat het alleen de macht beteekende om zekere praestaties te eischen. De onroerende rijkdom was alleen bezit, geen eigendom meer. De aanslag op het Staatsbeginsel volgde logischerwijze uit dien toestand. Een vorst zonder eigen grondgebied beteekende een staat zonder macht. De verhouding tusschen koning en graven was vervallen tot een betrekking tusschen personen, tusschen minderen en meerderen, waarin alle begrip van machtsverhouding ontbrak.
***
Deze reactie wordt zeer diepgaande behandeld in een stevige studie van H. MITTEIS, Lehnrecht und Staatsgewalt. Untersuchungen zur mittelalterlichen Verfassungsgeschichte.Ga naar voetnoot(1) Schrijver, professor te Heidelberg, bekleedt in de Duitsche wetenschappelijke wereld ongeveer dezelfde plaats als Calmette in de Fransche. Doch het karakter van beider werken is teenemaal verschillend. Men leest zonder moeite het zeer vlot geschreven handboek van den Fransche; het werk van den Duitscher echter is al te universitair opgevat, en kan bezwaarlijk hier besproken worden. Toch is het een 'great event' in de historische wereld. Wij halen slechts één hoofdgedachte aan: in de ontwikkeling na de 12e eeuw behoort men twee tegengestelde stroomingen te onderscheiden, naarvolgens de middelpunttrekkende (koningschap) of middelpuntvliedende krachten | |
[pagina 322]
| |
(adel) zegevierden. In het Westen (Frankrijk, Engeland) waren het de eerste; in het Oosten (Duitschland, Italië) de tweede die de bovenhand haalden.
***
Het mooie boek van Ch. PETIT-DUTAILLIS, La Monarchie féodale en France et en Angleterre, Xe-XIIIe siècle,Ga naar voetnoot(2) is beter te genieten en laat ons toe een staatsorganisatie, de volmaaktste wellicht in het toenmalig Europa, in-concreto te bestudeeren, nml. de Engelsche. De koninklijke reactie zette hier in met Henry II (1154-1189). Met hem begon de her-centralisatie van rijk en gezag. Van de vroegere administratie was alleen de naam overgebleven, maar Henry maakte van den feodalen Sheriff opnieuw een waren ambtenaar, inzonderheid met het inzamelen der belastingen en het bezorgen der rechtspraak belast: deze functie is tot op onze dagen blijven bestaan. Aan het Hof viel eveneens betere inrichting te bemerken. Aldus werd de fiscaliteit opnieuw één gemaakt; het ministerie van Financiën heette onder Henry II, zooals tegenwoordig, de 'Exchequer', het SchaakbordGa naar voetnoot(3) en besloeg een leger van raads-heeren, klerken en accountants. Eindelijk werd een centrale rechtbank geschapen, de 'King's Bench' thans eveneens nog bestaande. Terzelvertijde werden in steeds grooteren getale wetten uitgevaardigd welke voor geheel het Rijk golden (assizes) - een nieuwigheid toentertijde. Bij zijn dood liet Henry II een absolutistisch staatswezen na. Pas vijf-en-twintig jaar later werd alles opnieuw op het spel gezet door de revolutie van 1215. Engeland kwam in opstand tegen de dwaze regeering van den beroemd gebleven Jan zonder Land. Tot prijs voor den vrede verkreeg het de Magna Carta, de Groote Keure van 1215, thans nog door de Engelschen vereerd als de basis van hun grondwettelijke evolutie. De constitutionneele toestand van Kerk, adel en burgerij werd omschreven; recht en belastingwezen werden | |
[pagina 323]
| |
naar het verlangen van het volk heringericht, en ten slotte werd een bestendige raad den koning opgedrongen. In lateren tijd werden deze hervormingen aangevuld. In 1258 ('Provisions' van Oxford) verkreeg men dat het Parlement - de naam verschijnt in 1242 - ieder jaar minstens driemaal zou zetelen; o.m. kreeg het last zekere ambtenaren te benoemen en op de schatkist controle uit te oefenen. Tot hiertoe bleef het onbepaald wie van het Parlement zou deel uitmaken. In feite was het alleen de adel. In 1259 ('Provisions' van Westminster) werden er ook 'mindere lieden' in opgenomen, en in 1265 was het stelsel volmaakt: ook de kerkelijke overheid had er hare vertegenwoordigers. Welke was de beteekenis van die hervormingen? Volgens Petit-Dutaillis, nogal beperkt, en alleszins louter feodaal. Zijn denkbeelden worden echter sterk betwist, en wijzelf voelen er eerder weinig voor. Wij geven het toe, de edelen, van wie de beweging schijnt uitgegaan te zijn, steunden hun tusschenkomst op het feodale beginsel van bijstand, met raad en daad aan den vorst verschuldigd. Doch voelt men den hoon niet in die reden, wanneer de gewapende bijstand in werkelijkheid een oproer was? De groote nieuwigheid, haar draagwijdte is ontzaglijk - was het zegevieren van het beginsel van meezeggenschap van het volk, al was het aanvankelijk maar van één sociale klas, in de aangelegenheden van het bestuur. Voor de eerste maal sedert den Romeinschen tijd welicht, kon men weer spreken van staatsrecht. Voor ons is en blijft dus 1215 de aanvangsdatum van een nieuwe orde van zaken in Engeland. Een nieuwe orde welke trouwens, tengevolge van allerlei omstandigheden, weldra in nagenoeg geheel West-Europa de vorstelijke centralisatiepogingen zou temperen. Petit-Dutaillis' boek heeft ons een meesterlijke studie gegeven, de beste wellicht die tot hiertoe verscheen, over een vraagstuk dat, als het ware, nog actueel is tengevolge van den conservatieven zin van het Engelsch volk. Het kan, naar onze meening, onze lezers interesseeren met de geschiedenis van het ontstaan van den Engelschen Standenstaat - ook een crisis van den staat - kennis te maken. Wij kennen geen beteren gids dan het even besproken werk. - De aangename stijl, de fijne ontleding van gebeurtenissen en karakters, de boeiende uitleg van het staatsmecanisme zijn zooveel hoedanigheden die het aantrekkelijk zullen maken. Een der mooiste aanwinsten der historische wetenschap in de jongste jaren. |
|