Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Wijsbegeerte
| |
[pagina 229]
| |
loyauteit. Deze epistemologie ging voorts de richting uit van het rationalisme, waarin de logische wetten van onze rede als het spiegel-beeld worden van de zijnsorde zelf. Uit dit rationalisme vloeide verder het formalisme voort onder zijn beide vormen, zooals die trouwens reeds in de Grieksche wijsbegeerte voorhanden waren: met name de volstrekte voorrang van de rationeele vormen op den ken-inhoud, en ten tweede het ideaal der universeele, alle realiteit omvattende wetenschap. Ten slotte moest dit rationalisme en dit formalisme in een idealistische wijsbegeerte haar bekroning vinden. Slechts op één punt nu, nl. in haar anti-ontologische orienteering, gaat onze hedendaagsche wijsbegeerte akkoord met de denkrichtingen van het moderne tijdvak; voor al het overige staan we voor een schrille tegenstelling: zich afwendend van het subjectivisme, van het epistemologisch voor-onderzoek, van de uitsluitend structuur-methodologische aanspraken van het rationalisme, van het begrips-formalisme, staat de hedendaagsche philosophie in het teeken van een terugkeer tot het object en de metaphysica, van een mede in-acht-nemen der irrationeele factoren van kennis en leven en van een zich toekeeren tot den inhoud van kennis en begrip. In concreto nam die bestrijding van de moderne denkrichting den vorm aan van de bestrijding van het positivisme als leerinhoud, als philosophie - van het positivisme, dat, met zijn ideaal van abstractivogeometriseerendet wetenschap en zijn practisch-organiseerend bedrijf van de menschelijke maatschappij en haar cultuur, den dood moest beduiden van alle ware wijsgeerige bespiegeling en van alle hoogere, geestelijke waardeschatting. Tegen deze opvatting kwam op het keerpunt van den 19en en 20en eeuw omzeggens de heele wijsgeerige wereld in opstand. Eenerzijds onder den vorm van een heropleving en heropbloei van vroegere systemen: thomisme, kantisme en hegelianisme; anderzijds onder vorm van nieuwe en oorspronkelijke synthesen en probleemstellingen. In verband hiermede verdeelt Prof. De Vleeschauwer zijn werk in 2 groote onderdeelen: 1o de conservatieve, 2o de oorspronkelijke bestanddeelen van de huidige Wijsbegeerte. In het eerste deel wordt onder de rubriek 'Het Intellectualisme' een plaats ingeruimd voor het critisch Realisme (O. Külpe), het Neo-Thomisme en het Neo-Vitalisme (H. Driesch); daarna komen de verschillende vertakkingen van het Neo-Kantisme en van het Neo-Hegelianisme aan de beurt. In het tweede deel worden opvolgentlijk doorloopen: 1o de | |
[pagina 230]
| |
onderscheiden vormen van het utilitaristisch Positivisme, met name: het Pragmatisme, de Fransche Wetenschapscritiek, de Denkeconomie (E. Mach) en de Als-ob-Philosophie (Vaihinger); 2o de philosophieën van het 'Sein' en 'Sollen': de Waardenphilosophie, het Fransche en Duitsche Volontarisme, het Personalisme; 3o de philosophieën van de tegenstelling tuschen geestes- en natuurwetenschap: de Waardenphilosophie onder dit nieuwe aspect, de Geesteswetenschap van Dilthey en Simmel, de Levensphilosophie van Spengler; 4o de philosophieën, die de tegenstelling 'natuur en leven' uitwerken: Bergson, von Keyserling, het Neo-Kantisme en de Geesteswetenschap, in zoover ook zij op dit probleem ingaan, de Noölogie van R. Eucken; 5o de tegenstelling van intellect en intuitie, als grondslag van de hedendaagsche kennistheorieën, in de reeds boven vernoemde synthesen - met als nieuwe verschijning: de Phaenomenologie; 6o de uitwerking van de oppositie 'vorm en inhoud', wellicht een der meest opvallende kenmerken van de verschuiving der hedendaagsche geestelijke belangstelling: zij is reeds aanwezig in het Marburgsche Neo-Kantisme en in de Geesteswetenschap, maar is toch hoofdzakelijk het kenmerk van de phenomenologische denkrichting. Men moge ons verontschuldigen den rijken inhoud van Prof. De Vleeschauwer's arbeid slechts met zoo'n droge opsomming en inhoudstafel weer te geven: wie er meer wil van afweten, moet naar het boek zelf grijpen, want van een zóó gedegen, maar reeds uitteraard beknopte en gedrongen studie, kan moeilijk, binnen deze plaatsruimte, meer dan een schematisch overzicht gegeven worden; dat is overigens ook niet noodig tot ons doel, nl. den weg te wijzen naar het werk zelf.
***
Niemand, meenen we, zal na lezing van dit werk, ernstig durven twijfelen aan de verdienste en den moed door den geachten Hoogleeraar aan den dag gelegd in dit zoeken en vinden van orde en richting en zinbepaling van wat zich niet zoo heelemaal zonder gegronde reden aan ons voordoet als een gewirrewar van uiteenloopende systemen en stroomingen. Prof. De Vleeschauwer heeft zich immers niet willen beperken tot de weergave van louter photografische opnamen, van naast-elkaar-geplaatste monografieën, geordend volgens een of ander uitwendig of toevallig criterium: dat ware vermoedelijk voor hem een onmogelijke taak geweest binnen het be- | |
[pagina 231]
| |
stek van één boekdeel - en zou ons heel wat minder aanbelangd hebben dan de nu gelukkig ten einde doorgevoerde proef om in de mate van het mogelijke het actueel verloop der wijsgeerige gedachte overzichtelijk en verstaanbaar te maken uit een zeker aantal 'gemeenschappelijke denklijnen', die schuil gaan 'onder de roerige vlakte'. Op gevaar af natuurlijk, of juister met het onvermijdelijk gevolg er persoonlijke beoordeelingsfaktoren bij te betrekken... Het zij echter verre van ons hem hiervan zonder meer een verwijt te maken: wie toch heeft ooit aan ernstige geschiedschrijving, vooral geschiedschrijving van de philosophie kunnen doen, zonder er althans iets van zijn eigen persoonlijkheid en denkrichting in te leggen? Wie dan eenigszins bekend is met de andere, reeds aanzienlijke werken van den Gentschen Hoogleeraar, in 't bizonder met zijn 'Schets eener Critiek der Thomische wijsbegeerte' en zijn 'Grondbeginselen der Logica', zal makkelijk in dit nieuwe werk verschillende van de daar reeds vooropgestelde gedachten terugvinden. Ook hier is Prof. De Vleeschauwer zóó open en zóó ontvankelijk voor de minste trillingen van het hedendaagsche denken dat zijn geschiedkundige beoordeeling van zulk of zulk systeem ongunstiger, of althans onbevangener luidt, dan men doorgaans zou verwacht hebben van iemand met een zoo ruime blik als hij. Hij moge het ons dus ook niet ten euvel duiden dat wij - om slechts even op dit bizonder punt den nadruk te leggen - hem niet volgen kunnen in zijn afwerende houding tegenover het Neo-Thomisme. Grif geven we toe dat meerdere thomisten en neo-thomisten van het Neo-Thomisme een verstard begripsschematisme hebben gemaakt, hetwelk onmachtig wordt wat er goeds is in de hedendaagsche wijsgeerige stroomingen te huldigen. Wij zijn echter van meening dat er ook wèl in het Neo-Thomisme een meer gezonde strooming bestaat, die zonder het kostelijk erfdeel van het verleden of prijs te geven of te verafgoden, het vele goede der hedendaagsche philosophieën tracht te huldigen en voor zijn deel te verwerken. Het bewijs hiervan zou ons echter te ver leiden, zoodat we het liever schuldig blijven in deze beknopte bespreking.
***
Een opmerking nog om te sluiten. Hoe overzichtelijk en helder ook geschreven, is het zoo even besproken werk toch geen kinderlectuur, d.w.z. geen lectuur voor niet-wijsgeerig geschoolden, en zelfs onder | |
[pagina 232]
| |
deze laatsten ook niet voor wie met moderne en hedendaagsche wijsgeerige stroomingen niet reeds van tevoren eenigszins bekend is. De synthetische opzet van het werk brengt dat met zich mede - doch verleent aan zoo'n arbeid, die wel hoofdzakelijk voor wijsgeerig geschoolden bedoeld zal zijn, een des te hoogere waarde. We zullen er den schrijver dankbaar voor zijn, evenzeer als voor zijn vlijtig en zorgvuldig opgesteld bibliografisch apparaat. ■ ■ ■ |
|