Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
De Katholieke RomanschrijverGa naar voetnoot(*)
| |
[pagina 182]
| |
Hij is immers uiteraard een vrij menschenspel, of beter, want vollediger, een vrij handelingen-kompleks tusschen personen, die in zekere mate als malkanders gelijken optreden. De Oudheid met haar onwrikbaar geloof in het fatum, en haar totale onbekendheid met naastenliefde, heeft nooit den bloei van het genre bevorderd. De gewenschte teelgrond was er niet. Hier - evenals op het gebied der wijsbegeerte trouwens - bracht het Kristendom vernieuwing en verrijking. En wat een verruiming vooral! Niets immers is zoo opvattend, voor wie, met de litteratuur der Ouden, ook anders dan bij name bekend is, als de niet zoo wijduitgestrekte ideeën- en gevoelskring, waarin zich de personages bewegen. Denk maar aan het gering getal konflikten, die uitgestreden worden in grieksch epos en tragedie. Het zijn steeds weer dezelfde motieven. Uitbeelding van leven trouwens meer in de diepte - vandaar hun onvergankelijke, eeuwig-menschelijke schoonheid - dan in de ruimte. Terentius' 'nil humani' was feitelijk grootspraak; veel menschelijks bleef de kunst der Ouden volkomen vreemd, moest haar vreemd blijven! Het Kristendom, bloei der Openbaring, heeft de bakens verzet, ver buiten het leven zelfs. Niet alleen wordt door de kristelijke kunst, geen enkel zuiver-menschelijk element ter verwerking afgewezen, maar heel wat nieuwe thema's melden zich hier voor 't eerst aan. Op wereld en mensch werden vroeger-onbekende verten geopend. Tot haar schrijnendste en scherpste konflikten werd de tragiek der driften opgezweept. Men kan gerust getuigen, dat het Kristendom, ook in de kunst - in de wijsbegeerte ontsloot het bijbelsche Godsbegrip onvermoede vergezichten - het volle leven inluidde. Hoe vervlakkend daarentegen, tot in de vervelendste eentonigheid, gaat te werk: de paganistische levensbeschouwing, die, op onze dagen, hoe langer hoe meer veld wint, ook in de litteratuur, niet het minst in den vrouwelijken roman. Zij kan niet buiten het vleesch om. Hoe dat volle leven in de kunst dient of kan weergegeven, daarover loopen de meeningen wijd uiteen. Ook bij katholieke kunstenaars. Zelfs dien kranigen Louis Veuillot ontglipt ergens: 'j'ai douté qu'un chrétien pût écrire un roman'. Hij heeft dien twijfel intusschen praktisch opgelost met zijn boek-uit-één-stuk: 'L'honnête femme'. Over 't algemeen onderschatten ze hun vrijheid. Dat andersdenkenden hun deze totaal ontzeggen, spreekt van zelf. Het ras der don | |
[pagina 183]
| |
Quixotten, die met vermolmde formules als 'geboeid door het dogma', of 'verslaafd aan de moraal', windmolens en waterzakken te keer gaan, is nog niet uitgestorven. Dat der Sancho-Panza's overigens ook niet. Uit een passus van Mauriac (ontleend aan zijn studie over André Lafon, den jonggestorven auteur van den bekroonden roman: 'l'Elève Gilles') blijkt allerduidelijkst het, op dit stuk, heerschend misver stand. 'Si la religion seule est créatrice de conflits, nul doute pourtant qu'elle détourne ses fidèles de peindre dangereusement les passions; elle tue le romancier pour que le saint s'épanouisse; la sainteté c'est presque toujours le silence.' De heilige moet heelemaal niet sterven, opdat de romanschrijver leve; al is het ook een fondamenteele waarheid, dat de godsdienst den schrijver afschrikt van 'de gevaarlijke voorstelling der driften.' Hierin kulmineert zelfs de hoofdvereischte door den katholieken kunstenaar na te leven. Hem wordt op het hart gedrukt: beeld de wereld uit naar de weidsche gamma van haar kleuren en klanken; stel den mensch voor in strijd gewikkeld met zijn driften, maar wacht u er voor 'de peindre dangereusement'. Een katholiek, of hij aan wetenschap doe, of aan kunst, moet overal en altijd de waarheid nastreven. Volkomen onderdanigheid aan de feiten is zijn leus. De waarheid verdraaien, om ze te verbloemen of te verleelijken, is meteen den weg tot de kunst versperren. De kunstenaar moet den mensch voorstellen in de uitstraling van zijn volledig wezen. Het leven staat voor den mensch essentieel in het teeken van den strijd. Een driftenstrijd vooral, want de mensch haakt naar geluk; ter verwezenlijking van dit levensdoel worden driften opgeroepen en voortgejaagd, aan den aard van het doel ontleenen zij hun ethische beteekenis. De mensch, hoe ook een vat vol tegenstrijdigheden, laat staan: met booze en goede neigingen bedeeld, - de waarde van zijn leven ligt in de manier, waarop hij het kwaad te snoeien weet, en het goed te enten - blijft ten slotte een vrij wezen; den hevigsten driftenstorm kan hij te boven komen, het hoogere in hem, rede en wil, laten zegevieren over het lagere, verbeelding en zinnelijkheid; het vleesch onderwerpen aan den geest. Vooral omdat hij in dien strijd steeds kan gesterkt door hulp van elders, en hooger: de genade Gods | |
[pagina 184]
| |
is immers ook een fysisch ingrijpen in ons leven, niet om het ook maar eenigermate te krenken, maar integendeel te verinnigen en te veredelen, en zelfs op te voeren tot een deelgenootschap met de Goddelijke Natuur. Om het tot geestelijke overwinning te brengen, beschikt de mensch steeds over de daartoe volstaande genademiddelen; op allerlei wijze echter kan men de genade weerstaan; den mensch, als vrij wezen, is het mogelijk allereerst tegen zichzelf zijn heerlijkste voorrecht uit te spelen! Van deze principieele opvatting van mensch en leven dient de katholieke kunstenaar uit te gaan: alleen in die atmosfeer is een katholiek roman leefbaar. Een katholiek roman is dus het werk van een kunstenaar, die er integraal de katholieke levensbeschouwing, theoretisch en praktisch, op nahoudt. Maar... wikkelt juist dit 'integrale' hem niet in een verbitterden zelfstrijd? Eenerzijds moet hij de waarheid getrouw zijn, en dus in den mensch niet alleen overwinningen, maar ook de schandelijkste neerlagen vermelden, en anderzijds zich volstrekt onthouden van alle aanstekelijke driftenuitbeelding. Want, men poge den aard van dit zedelijk gevaar niet te verdonkeremanen. Er zijn romans, uitsluitend voor lezers, die weten wat er op de markt te koop geboden wordt, daarbij van zessen klaar zijn, en dus feitelijk van vele markten thuis; misschien zelfs moesten romans er maar alleen zijn voor dat soort van menschen; een levensonervaren immers oordeelt over een roman, zooals een blinde over kleuren. Het staat intusschen onwrikbaar vast, dat er romans te vinden zijn, die tot 'no man's' lektuur behooren om wille van den aard der voorstellingen. Sommige schilderingen immers kunnen een mensch onderstboven schudden, m.a.w. in hem de hiërarchische orde der vermogens verstoren, en dus ook de rust der reine schoonheidsontroering. De mensch is mensch vooral door zijn geest, niet door zijn vleesch; kunstgenot is geestelijk genot, geen zinnelijke opzweeping. Van sommige beschrijvingen is absoluut zedelijk gevaar niet weg te cijferen. Stelling die natuurlijk verworpen wordt, door wie alle levensverschijnselen goed heeten, en praktisch overtuigd zijn, dat men zijn leven zoo maar dient uit te vieren, zich te laten meevoeren op 's leyens waters, en nergens perk of paal, dijk of dam te stellen is. Bij dezen geldt noch ons ethisch, noch ons esthetisch bezwaar tegen | |
[pagina 185]
| |
hetgeen we eenvoudig als pornografie wegzetten. (Men denkt hierbij dadelijk aan sommige boeken van een Gide en een Lawrence). Het kwaad is in de wereld; het zit diep met den mensch vergroeid; de katholieke romancier moet er rekening mee houden; hij dient het uit te beelden om wille der menschelijke waarheid. Al wat levenselement is, kan ook kunstelement worden, al wat zich in 't leven voordoet, overgebracht naar 't plan van de kunst, maar niet altijd zooals het zich feitelijk in 't leven voordoet. Zinnelijke passie mag nooit in haar dolste uitspattingen schril afgeschilderd. Een katholiek romanschrijver mag sommige beschrijvingen dus niet aan; wel kan hij van alles gewagen, maar niet alles onbewimpeld voorstellen. Met dezen eisch trouwens is allerminst een verminking der kunst gemoeid. Kunst is immers essentieel een keus. Joyce's systematiek om er in zijn romans volstrekt alle fysische en psychische elementen bij te sleuren, loopt noodzakelijk uit op een failliet. Kunst is geen realiteitsduplikaat; als zulkdanig ware ze trouwens volslagen overbodig; ook van esthetisch standpunt uit staat vast dat de heele realiteit zoo maar niet 'en bloc' in de kunst overgaat. Leggen groote kunstenaars beslag op de heele realiteit? Maar, waar wil men dan heen met uitdrukkingen als 'trache de vie', 'planche d'anatomie morale', 'coupe de vie' en dergelijke meer? Is bij een Balzac, die vooral typen in 't leven roept, en Dostojefski die het bijzonder gemunt heeft op de veelvuldige tegenstrijdigheden in het individu, de gekozen stof dezelfde? En, hoe varieert van eeuw tot eeuw, en zelfs, binnen éénzelfde eeuw bij verschillende schrijvers, de kijk van den kunstenaar op wereld en menschen! Worden zij niet telkens in hun keus geleid door hun levensbeschouwing? En slaat die niet vanzelf, zoowel op den aard der stof, als op de manier van voorstellen? Blijkt trouwens niet, hoe langer hoe duidelijker, dat de romanciers er niet meer op uit zijn 'de faire concurrence à raat civil', maar wel te scheppen 'une monde idéal grâce auquel les hommes vivants voient plus clair dans leur propre coeur et peuvent se témoigner les uns aux autres plus de comprehension et plus de pitié'? In zijn bekende 'Lundi' over Gustave Flaubert, en diens 'Madame Bovary', (het slot ervan is spreekwoordelijk geworden: 'Anatomistes et physiologistes, je vous retrouve partout') schrijft Sainte-Beuve (en dit citaat geldt hier heelemaal niet als weeldeartikel in een pralerige belezenheidsuitstalling, maar als bekrachtiging | |
[pagina 186]
| |
van eigen oordeel door dat van een vrijzinnig kritikus). 'Dans la dernière moitié de l'ouvrage qui n'est pas moins étudiée ni moms exactement exprimée que la première, je signalerai un inconvénient qui a trop éclaté; c'est que, sans que l'auteur y ait visé certainement, mais par l'effet mâme de sa méthode qui consiste à tout décrire et à insister sur tout ce qu'il rencontre, il y a des détails bien vifs, scabreux, et qui touchent, peu s'en faut. à l'émotion des sens: il eut absolument fallu s'arrâter en deça. Un livre, après tout, nest pas et ne saurait jamais être la réalité même. Il y a des points où la description, en se prolongeant, trahit le but, je ne dis pas du moraliste mais de tout artiste sévère.' Hoe zou dan een katholiek kunstenaar in zijn keus anders dan schiftend en keurend te werk gaan! Om een dubbele reden dus, weert de katholiek, die zijn Credo kent en stipt naleeft, uit zijn kunst zekere elementen: eenerzijds, omdat ze esthetisch niet te rechtvaardigen zijn; anderzijds, omdat ze ethisch schadelijk kunnen inslaan. Zijn besef van zedelijke verantwoordelijkheid tegenover de zielen stelt hem duidelijk den eisch, het leven, dat hij tot in zijn afschuweklijkste, niet weg te cijferen verwording, gade geslagen heeft, zóó weer te geven, dat de lezer toezie en begrijpe, zonder gegronde vrees voor zedelijk gevaar. Hoe aanschouwelijker daarbij de zinnelijke schildering, hoe sterker en precieser naar voren moet treden, de konklusie besloten in de voorstelling van alle leven: onontkoombaar wreekt zich de natuur op al wie zich tegen haar wetten kanten. Hiermee is, in de verste verte, geen erbijgesleepte, en dik opgesmeerde tendenz gemoeid; alle leven immers bevat zijn filozofie; zij is ervan een integreerend bestanddeel. Ieder schrijver is een moralist. Mauriac ziet dat allerduidelijkst in waar hij schrijft: 'Au coeur du réel, que nous le voulions ou non, il est impossible, si nous sommes fidèles dans notre peinture, de ne pas découvrir la règle morale qui est le signe perpétuel que Dieu nous donne de Sa présence.' In het kunstwerk, spreekt dit element - heet het gerust zijn immanente tendenz - voor zichzelf; het is dus volkomen overbodig, en een bewijs trouwens van onmacht, dat de kunstenaar zelf, telkens weer, van achter 't hoekje springt om zijn voorstelling toe te lichten. Om te besluiten wenschen we hier den Mauriac-van-thans, den katholiek die romancier is, uit te spelen tegen den Mauriac-van-vroeger, den romancier die katholiek heette. Het houdt immers geen | |
[pagina 187]
| |
steek, waar hij beweert (zooals hij deed in 'une heure avec...'): 'II est heureux pour un romancier d'être catholique' (omdat hij aldus, inderdaad, beter dan wie ook, vertrouwd kan zijn met introspektie die tot dieper kijk op anderen leidt), daar aan toe te voegen: 'très dangereux pour un catholique d'être romancier' (vanwege het vermeend bezwaar der vrijheidsbeperking tegenover de realiteit). Zelfs een heilige, aldus Maritain, zal - ligt de drang er toe nu eenmaal in zijn natuur - romans schrijven!
Uit deze principieele uiteenzetting valt duidelijk af te leiden, dat iemand als Walschap, om de manier waarop hij zoogenoemde katholieke milieu's uitbeeldt, onmogelijk kan gerubriceerd onder onze katholieke romanciers. Het blijft intusschen hoe langer hoe onbegrijpelijker, dat kritici, die katholiek heeten, altijd voort niet durven te wijzen op den verderfelijken invloed van Walschap's romans uitgaande. Zoo loopen er heel wat lezers vanzelf in, te gereedelijker zelfs, daar Walschap ze, in 'Dietsche Warande en Belfort', waarvan hij de beheerder is, nu en dan, vergast op snoepgoed voor kinderen in den trant van 'de vierde Koning'. (Ruimer-denkenden onthaalt hij elders - in konkurreerende periodieken! - op gekruider kost). Ter overweging hier, de wijze woorden van iemand, die zlelenlast draagt: 'Vooreerst wou ik de vraag stellen of we den opbloei van onze Vlaamsche litteratuur - inzonderheid van onze roman-litteratuur - met een onvermengd gevoel van vreugde mogen begroeten. Het sexueele - en liefst het abnormaal-sexueele - is ontegensprekelijk een dankbaar onderwerp. Het bekoort den schrijver en den lezer, het beteekent sukses, het jaagt de uitgaven in snel tempo achter elkaar door de pers. En dan, waarom niet? Het is toch psychologie, nietwaar, werkelijkheid, leven? Jawel, en jammer genoeg, het is, althans van sommige levens, de psychologie, het leven... en de dood, - de passie waarover Sint Paulus, in het misepistel van dezen Zondag, zegt dat ze onder de kristenen niet eens diende vernoemd. Maar waar u dat leven schildert zooals u het soms doet, over uw geweten heen, wilde ik wel, dat u even kont luisteren naar de gewetensklacht van onze jeugd die nog om raad en leiding vraagt en het beste deel is van ons groeiend geslacht, - en dan rijst in mij de voor u, kunstenaar, zeer beangstigende vraag, hoe u die vertroebeling van de zielen in den tijd of in de eeuwigheid zult goedmaken.Ga naar voetnoot(*) (Mgr. K. Cruysberghs. De Kerk. Zes Vastenpreeken gehouden in de Kapellekerk te Brussel, 1934, N.V. Standaard-Boekhandel, blz. 59). Over Walschap's jongste boek 'Celibaat' liet de vrijzinnige Dirk Coster zich uit als volgt, in 'De Stem': '...reeds eenige bladzijden van dezen auteur geven de onbestemde sensatie, of er in dezen geest iets verwrongen is, of er iets scheefs in is, iets dat scheefgetrokken is als de frame van een fiets na een lichte aanrijding. En terzelfdertijd de drang, dat scheefgetrokkene weer recht te maken... Is het hem gelukt? Neen, het is hem niet gelukt. De zaak was ook werkelijk te paradoxaal van opzet. Hij | |
[pagina 188]
| |
heeft ten hoogste een der belangrijkste kleine Vlaamsche boeken geschreven van den laatsten tijd, een beeld van kleinsteedsch Vlaamsch leven, voortreffelijk van satyrische helderziendheid, keurig van factuur en van knappende kortheid, maar het zeer diepe probleem dat in den kern van dit alles lag, heeft hij niet tot een bevredigende oplossing kunnen brengen... Is dit alleen een technische fout? Ik geloof het niet. Ik geloof dat hierachter iets anders zit. Een verwrongenheid, een preoccupatie in Walschap zelf. De pre-occupatie namelijk het leven zoo donker en afschuwelijk mogelijk te zien... Hij heeft de Dostojevskiaansche tendenz, om, waar God te veel lijden in deze wereld gebracht heeft, daar nog wat leed aan toe te voegen. Waarom? Daarom! Misschien om God nog schuldiger te kunnen maken, zooals Dostojevski zelf en sommige zijner figuren zeer duidelijk doen... Wat dus de in Walschap aanwezige psychische potenties tot grooter en meer harmonisch aandoende kunstwerken zou kunnen brengen, dat is, in laatste instantie: een spontaner en rustiger verdeeling van licht en duister. ('De Stem', Jan. '35). In 'Rond Walschap' stelt Dr. K. van Acker de vraag: 'Is Walschap's werk, werk van een gezonde geest?' Laat ons allen hopen dat de jongen niet goed wist wat hij aan 'den gulden Winckel' toevertrouwde: 'Schrijver is iets pathologisch; een geest die verstoord is, die niet goed werkt, produceert kunst.' (VI. Geneeskundig Tijdschrift, '34, blz. 749). |
|