| |
| |
| |
Vrouwelijke Engelsche Romanliteratuur in 1934
door Dr. Raph. Kreemers
Deze bijdrage beoogt in het kort te wijzen op de beste romans die gedurende de eerste 9 maanden van dit jaar in Engeland door vrouwen werden uitgegeven. In een volgende bijdrage hoop ik ook aan de mannen recht te laten wedervaren.
Ook dit jaar is het weer opvallend hoe niet alleen de reeds befaamde haar veroverde plaats eer hebben aangedaan doch tevens dat ettelijke flinke jonge krachten zich met haar oudere zusters beginnen te meten en een benijdenswaardiger bijval hebben genoten bij het lezende engelsche publiek. We hebben ons nu reeds verschillende jaren bijzonder bezig gehouden met de vrouw in de engelsche letteren van vandaag. En onze ondervinding is op dit terrein wel van dien aard dat we verschillende leelijke dingen die vooral door mannen over haar werden neergeschreven niet anders dan glimlachend voorbij kunnen gaan. We hebben er elders reeds op gewezen hoe bv. C. Mackenzie niet onder stoelen of banken steekt dat hij een broertje dood heeft aan de schrijfsters van vandaag. 'The development of women', schreef hij o.a., 'must hasten a collapse of the past'. We zouden Mackenzie kunnen vragen of hij wel zoo heel zeker is van die ineenstorting en vervolgens of het wel zoon verschrikkelijk euvel is dat de vrouwen ten minste van haar tijd willen zijn en niet zooals Mackenzie, Walpole e.a. zich willen blijven vermeien in een lang vervlogen verleden. We zijn de eersten om toe te geven dat 'sommige' engelsche schrijfsters van vandaag een cynisme aan den dag leggen dat beslist afkeuring verdient en ook dat 'sommige' andere wel 'mannelijken arbeid' hebben verricht zonder daarom nochtans 'gentlemanlike' te handelen. Doch eene globale eeroor deeling kunnen we beslist niet goedkeuren en we hebben persoonlijk meer respect voor hetgeen door tientallen vrouwen van vandaag in de engelsche letterkundige wereld wordt gepresteerd. De rijkheid en de verscheidenheid van de vrouwelijke productie in het jaar 1934 in Engeland is daar om onze overtuiging nog meer kracht bij te zetten.
| |
| |
Sh. KAYE-SMITH schreef dit jaar haar eersten historischer en tevens werkelijk katholieken roman: 'Superstition Corner' (Cassell). Dit boek voert ons terug naar de tragische jaren, toen Engeland in geestelijke gisting verkeerde, toen de oude Katholieke Kerk tot in den wortel werd uitgeroeid en een pseudo-Katholicisme ervoor in de plaats werd gesteld, toen de wellust van één man, die een koning was, een werkelijk Katholiek rijk van de eenheid van het Christen dom losscheurde en de wrevel van één vrouw, die een koningin was, de kanalen van sacramenteele genaden verwoestte die Heiligen, eeuwen geleden, gegraven hadden.
Lingard, Kard. Newman, Mgr. Rob. Hugh Benson, H. Belloc, e.a. hebben reeds vele bladzijden vol valsche voorlichting over deze periode verscheurd en de godsdienstige geschiedenis van Engeland onder Henry en Edward, Mary en Elisabeth herschreven, Doch nu bemoeit zich ook de romanschrijfster met deze aangelegenheid. En we houden het ervoor dat ook dit argument voor de historische waarheid een flink gewicht brengt in de schaal waarin reeds de wetenschappelijke werken van anderen waren neergelegd. Er is veel in dezen roman dat aan vroeger werk herinnert. Het bekende Sussex is weer de achtergrond; de personen zijn weer dezelfde met hun eigenaardig dialect doch hier als de verre voorvaderen van haar karakters uit vorige romans; hetzelfde House of Alard komt terug met al het romantische van een vervlogen tijd en ten slotte wordt weer dezelfde klacht geuit over het verwaarloozen van den landbouw en den vernietigenden invloed der industrie. En toch is er een essen tieel verschil tusschen dezen roman en de andere door Sh. Kaye-Smith geschreven. Haar vorig werk ademde een Anglikaanschen geest en na haar bekeering was er weinig van het nieuwgevonden geloof te bespeuren in haar romans. Doch deze roman is Katholiek in merg en been: Katholiek in zijn heldin en zijn helden, Katholiek in zijn sympathie, zijn verhoudingen en betrachtingen, Katholiek door den onuitwischbaren indruk dien hij in den geest en de herinnering van den lezer achterlaat. Doch er is nog een tweede verschil. Het is het verhaal van den tweestrijd tusschen de liefde van Cath. Alard voor een man van wiep ze om geloofsverschil niet houden mag en de liefde tot God van Wien ze trots alles houden moet en wil. Prachtig wordt in dit boek weergegeven hoe Catherine geleidelijk van alles beroofd wordt en hoe ze ten slotte door God, die haar beproefd heeft omdat Hij haar liefhad, tot een beter en eeuwig leven wordt geroepen.
| |
| |
Kate O'BRIEN, die met haren roman 'without my eloak' in 1931 den James Tait Black Memorial Book Prize veroverde en het jaar daarop den Hawthorden Prize in de wacht sleepte gaf ons dit jaar een vervolg op dat boek met 'The Ante-Roozn' (Heinemann) waarin zoowat dezelfde plaatsen en personen ter sprake komen. Ofschoon aan het uitbeelden van de aan kanker stervende moeder en het karakter van den Katholieken priester buitengewoon veel zorg wordt besteed, blijft toch de dochter Agnes de ware heldin van den roman. Ze is niet alleen de steunpilaar van de heele familie doch ook de toeverlaat tot wie allen zich wenden om hulp en troost. De dokter bemint haar doch ook de man van haar zuster is niet onverschillig voor haar onweerstaanbare charme. En uit dezen samenloop van gelukkige en ongelukkige omstandigheden wordt een zielsconflict geboren dat de ergste gevolgen na zich kon slepen, wijl hier niet alleen familiebanden doch ook de Katholieke geloofsovertuiging in den weg staan van mogelijk geluk. De oplossing komt dan ook slechts gewelddadig door den zelfmoord van den echtgenoot, schoonbroeder en minnaar. Het is jammer dat de schrijfster hier en daar kritische ontledingen inlascht die den gang van het verhaal stremmen en ten onrechte de plaats innemen van de natuurlijke karakteruitbeelding door de samenspraak. Een ongeloovige heeft ook het bezwaar geopperd dat dit Katholieke midden niet voor iedereen genietbaar is. Voor ons heeft dit echter geen bezwaar en, mits het voorbehoud van hierboven, past het boek dan ook in de handen van den Katholieken lezer die houdt van een mooi verhaal over geloofsgenooten.
Kathleen COYLE geeft aan vele schrijfsters van vandaag een lesje. Zij verknoeit het effect van haar boeken niet omdat ze zich weet vast te klampen aan haar onderwerp en den draad van haar verhaal met vaste hand houdt. In haar 'Family Skeleton' (Nicholson Watson) is alles ondergeschikt gemaakt aan het ëéne verhaal dat het boek volledig beheerscht. Er wordt hier veel gebruik gemaakt van psycho-analyse, doch gelukkig niet op zijn D.H. Lawrence; de ontleding is noodig en is ook gemakkelijk te verorberen omdat duidelijk blijkt dat de schrijfster de wetenschappelijke kennis onzer dagen enkel benutten wil tot het verrijken en belichten van het leven. De muziek neemt in dit werk een zeer voorname plaats in en het offert dus oogenschijnlijk wel aan den bijval die dit soort werken in den laatsten tijd te beurt valt. Onder de knapste boeken op dit punt vermelden we o.m. 'The master's forge' (1933) van Agnes Blun- | |
| |
dell; 'Grave fairy tale' (1931) van Esther Meynell; 'The constant Nymph' (1924) van Margaret Kennedy; 'Martin Schüler' (1918) van Romer Wilson; 'Arnold Waterlow' (1924) van May Sinclair; 'Panorama- witti music' (1933) van Grace Thompson; 'Succesion' (1913) van Ethel Sidgwick, enz. Zooals men ziet heben zeker de vrouwen zich op dit punt niet onbetuigd gelaten. Toch staat het boek van K. Coyle in een klas op zich zelf en het slaat beslist geen slecht liguur tusschen de reeds zoo talrijke andere.
Eiluned LEWIS is er niet alleen handig doch ook kunstig in geslaagd twee lastig te versenigen dingen samen te brengen in haren roman: 'Dew on the grass' (Lovat Dickson). De bijzondere aantrekkelijkheid van de natuur waar de Severn haren loop begint in Wales en het onschuldige bestaan van ettelijke schoolgaande meisjes bekeken door de oogen van een echte dichteres. Al de frischheid van den jongen dauw licht over de levens van deze kinderen doch vooral over dat van Lucy, die de bijzondere aandacht van de schrijfster op zich getrokken heeft, zoodat we meestal door haar een verklaring krijgen van de levens der andere. Deze Lucy is werkelijk een aanwinst op het gebied der kinderpsychologie; ze licht ons op zoon echt kinderlijk oprechte manier in over al die onverklaarbare angsten en machtige vreugden uit het kinderleven. Elk detail is symbolisch voor Miss Lewis en bijgevolg hebben ook al de personen die symbolische waarde die óf over het hoofd gezien óf vergeten wordt in een wereld waar man en vrouw slechts middelen worden voor een doel dat oneindig veel lager ligt dan hun eigen wezen. Dit boek is werkelijk een wonder van telepathische herinnering al kan er op gedrukt worden dat al de vreugde, onschuld, charme en opgewondenheid van dit jonge volkje evenzeer afhankelijk zijn van de essentieele eigenschappen der jeugd als van den welgevulden geldbeugel der ouders. Menschen wier leven verwrongen is door het prikkelend machinale van dezen tijd zullen misschien last hebben om den vrede en de vreugde van dit boek zoo maar zonder meer te aanvaarden. Anderen zullen er een waarheid in herkennen even zeker als zijn bekoorlijkheid, even kalm als zijn veiligheid, even spannend als de avonturen die de geest genieten kan wanneer hij vrij is van de overheersching van het accidenteele.
Een uitzonderlijk mooi boek was ook de roman 'Blind men crossing a bridge' van Susan MILES. (Constable). Eigenaardig is het
| |
| |
feit dat de schrijfster van den eengin kant geweldig ingenomen lijkt met haar techniek en dus de karakters schijnt te verwaarloozen, en van den anderen kant, ongewild natuurlijk, er zoo mee ingenomen lijkt, dat zij ze haast niet kan laten ontsnappen uit het net van den langzamen kadans van haar rhythmischen stijl die een mengsel is van het oude en het nieuwe, dien sommigen misschien eentonig zullen vinden doch die anderen een haast hypnotisch gevoel van schoonheid en welbehagen geven zal. Het opzet van dit boek is grootsch: het levensrelaas van drie geslachten op plattelandsche gemeenten in Bretagne. Deze achtergrond van natuurlijke schoonheid is zeer gevoelig waargenomen, scherp gezien en liefdevol beschreven. Voor elke generatie zijn dezelfde tafereelen, de keerende jaargetijden en de onveranderde veranderlijkheid der natuur een troost of een spotternij: een troost voor de dapperen, een spotternij voor zwakken, symbolen van geluk voor jonge minnaars, van droefheid voor de door het ongeluk getroffenen. Schoonheid wordt ons in dit boek niet gespaard doch de schrijfster onthoudt ons ook niet al het leelijke dat de liefde in den weg kan staan; ze heeft een uitzonderlijk talent voor het realistische en onbehaaglijke detail en slaagt uitstekend in de weergave van de vervolging waaraan oprechte en brave lieden blootstaan vanwege domme en brutale menschen, en in het uitbeelden van zwakzinnigen. Zoowel het verhaal der eerste liefde van den dominee's zoon: George, als de godsdienst-manie van den vader vormen onvergetelijke bladzijden in dit boek dat bijwijlen misschien een tikje moeilijk is in zijn overdreven ernst doch dat een schitterende bijdrage blijft in het werkelijk scheppende proza van dezen tijd.
Niet alleen de 'muziek' ook de 'clergyman' is een tegenwoordig uiterst gegeerd letterkundig onderwerp. In 'Barnham Rectory' (Collins) zet Doreen WALLACE een traditie voort die niet dagteekent van gisteren wijl we tot den 'Vicar of Wakefield' opklimmen kunnen. Ons beperkend tot de vrouwen, wijzen we enkel op de volgende werken van de laatste jaren die zoowat hetzelfde onderwerp behandelen: 'Shepherds in Saekcloth' (1930) van Sh. Kaye-Smith; 'Told by an Idiot' (1923) van Rose Macaulay; 'The Rector of Wyek' (1925) en 'A Cure of Souls' (1924) van May Sinclair; 'The Gowk Storm' (1933) van N. Brysson Morrison; 'God's Stepchildren' (1924) van S.G. Millin en 'No second Spring' (1933) van Janet Beith.
Al lijdt Miss Wallace een beetje aan het euvel dat haar naamge- | |
| |
noot aankleefde, al schrijft ze te vlug en is de intrige van dezen roman iet of wat overspannen, toch kunnen we hem nergens anders dan onder de 'first-rate' rangschikken. De belangstelling gaat hier niet naar den enkeling doch wel naar een groep, ze is meer plaatselijk dan algemeen en de tragedie vindt haren oorsprong in het klas bewustzijn. Deze rector is nog al socialistisch uitgevallen en zijn dochter Audrey brengt uit Cambridge ook een heele dosis sociaal voelen mee. Ze mist echter de heilige overtuiging van haar vader en haar hervormingsgedachten hebben dan ook weinig practisch resultaat. Jerry, de tuinier die haar liefheeft en de meid Emmie vullen haar karakter aan. Deze drie vormen den hoofdschotel doch ook aan de overigen wordt veel zorg besteed. De schrijfster kent haar milieu op en top en geeft een werkelijk overtuigend beeld zoowel van het rectorshuis als van het dorp en zijn bewoners wier nuchtere taal in den vlotten dialoog flink tot haar recht komt.
Bij de 'clergyman-literatuur' sluit ook aan de roman 'The curate's wife' (J. Cape) van Miss E.H. YOUNG (Mrs. E.H. Daniell). Deze schrijfster behaalde in 1922 reeds grooten bijval met 'William' en kreeg in 1930 den James Tait Black Memorial Prize voor haren roman 'Miss Mole'. Het onderhavige boek is werkelijk een comedie van kleine dingen: het simpele verhaal van het dagelijksche leven van dominee Cecil Sproat, welke opgaat in ernstige dingen en in hartstochtelijke aanhankelijkheid aan zijn vrouw Dahlia die uitmunt door loslippigheid en begrijpend verdragen van haar man. Het verhaal lijkt hier en daar wel een beetje op een 'tractatus de matrimonio' doch al de problemen worden eerlijk en geestig aangepakt en de nevenfiguren en vermakelijke zijlichten op het parochieleven doen het eigenaardig samenleven van deze twee wijd verschillende menschen des te beter uitkomen. Het is een vermakelijk, steeds boeiend boek waarin het 'happy ending' evenzeer bevredigt als het meesterlijk getemperd proza.
Marg. STEEN is een van de sympathiekste en knapste schrijfsters uit de jongere school. Aanvankelijk onderwijzeres, wendde ze zich vervolgens tot het tooneel, gaf danslessen en zette zich ten slotte aan het schrijven van romans. Doch ook hier wou het aanvankelijk niet vlotten want haar eerste boek 'The gilded cage' vond geen uitgever en ze zag zich gedwongen bediende te worden in een sandwich-bar. Ellen Terry en W.J. Locke trokken zich dan haar lot
| |
| |
aan en nu kwamen achtereenvolgens verschillende romans van de pers. 'Unicorn' (1931) en 'Stallion' (1933) hadden reeds een tamelijk groot succes doch haar beste werk is de roman van dit jaar 'Matador' (Gollancz).
Nomen est omen: dit boek brengt ons naar Spanje waar we de laatste levensjaren meemaken van den rentenieren den stierenvechter Don Jose Diàz Marquez. Roy Campbell en Em. Hemingway, de eene in 'Taurine Provence' (1932), de andere in 'Death in the afternoop' (1932), hadden reeds hun sporen verdiend in het beschrijven van 'the ungentle sport', doch van de stierengevechten die we niet hebben gezien zijn deze van Miss Steen wel de spannendste, te meer wijl ze plaats grijpen in het romantische Granada dat nog steeds gehuld blijft in de 'rosy clouds of past glory' zooals we het hadden leeren kennen in 'Spanish Sumner' van G.C. Stewart. Naast den ouden vechtersbaas staan 'n heele groep nevenfiguren onder welke dan weer de zoon uitmunt door de mooie karakterteekening. Deze is trouwens een van de groote hoedanigheden van 't boek terwijl ook de goed-uitgewerkte tegenstelling tusschen stoffelijke en geestelijke krachten uitgedrukt door de verschillende spelers van dit drama een speciale vermelding verdient. Het milieu, dat anderen aanzetten zou tot droomeria proza, treedt ook handelend op en levert de verklaring voor velerlei gebeuren. In één woord een krachtig en kranig stukje werk dat ver uitgaat boven veel zgn. 'competente' arbeid van vandaag.
Naast M. Steen moeten hier nog 5 andere jongere schrijfsters worden vermeld die door niemand minder dan Hugh Walpole genoemd worden 'the best half dozen younger women novelists now writing in England'. Deze zijn: de Katholieke Miss M.J. FARRELL, dan Barb. GOOLDEN, Phyllis BENTLEY, Theodora BENSON, en J oanna CANNAN. Van twee dezer laatsten kregen we dit jaar een merkwaardigen roman. Phyllis BENTLEY had reeds in 'Inheritance' (1932) het industrieleven in Yorkshire beschreven, In haren roman van dit jaar 'A modern Tragedy' (Gollancz) keert ze tot ditzelfde midden terug. West Riding wordt hier wel in een specifiek naoorlogsche atmosfeer geplaatst doch het merkteeken der rampspoedige jaren is er nog diep ingeprent. Al deze menschen kenmerken zich door een stugge halsstarrigheid zoowel in het goede als in 't kwade. Tegen den verschrikkelijken achtergrond van een ten doode opgeschreven wolnijverheid leven en beminnen de Tankers, Gros- | |
| |
lands e.a., doen zaken, plegen bedrog en zelfmoord of gaan naar de gevangenis, doch ze verbeuren nooit ons respect of onze belangstelling die nog blijft wanneer we de laatste bladzijde van dit mooie boek gelezen hebben.
Van verschillende jonge schrijfsters kan worden gezegd dat ze opnieuw een wereld ontdekken die reeds anderen ons hadden leeren kennen, m.a.w. dat ze geen nieuwe wereld weten te scheppen. Dit kan echter niet worden gezegd van de zes bovengenoemde, vooral niet van Barbara GOOLDEN. Als we daar dan nog Miss LEHMANN en Miss Elis. BOWEN bijvoegen hebben we een achttal jongeren die de toekomst voor het vrouwelijk element in de engelsche literatuur verzekeren. Maar Goolden verschilt van de andere door haar koele en ironische objectiviteit. Ze is een eerste klas waarneemster van hedendaagsche zeden, doch nooit hard en ook niet realistisch volgens het recept van de Bennett-Galsworthy school. En als ze theories heeft worden haar personen geen spreekbuizen doch ze leven een bestaan onafhankelijk daarvan. Haar grootste en schoonste gaaf, en die ze in een hoogere mate bezit dan de andere, Miss Bowen uitgezonderd, is haar natuurlijke en onthullende dialoog. Het is daarom jammer dat de personen die ze ten tooneele voert soms deze schitterende ontplooiing van talent niet waard zijn. Haar onderwerpen zijn soms te triviaal. En als we opmerken dat ze van af 1931 geregeld twee romans per jaar levert vragen we ons af of het 'non multa sed multum' voor haar niet beter zou wezen. Op haar roman van het vorig jaar 'Eros' viel heel wat af te dingen, op dien van dit jaar 'Slings and Arrows' (Macmillan) heel wat minder. De als zenuwlijder uit den oorlog teruggekeerde Aubrey vindt in Bridget wel een teedere doch niet een liefhebbende echtgenoote en de andere, de vrouw van een kolonel, trekt hem wel aan doch kan hem niet redden van zich zelf. Het verwachte kind brengt echter verzoening. Het einde van den roman is knap aangebracht, al is het minder bevredigend, doch heel het verhaal geeft blijk van een diep psychologisch doorzicht dat echter meer blijkt uit humoristische en vermakelijke bijzonderheden dan uit
theoretische uiteenzettingen en uitgerafelde ontleding. Al is dit niet het beste boek van de schrijfster, het legt toch nogmaals getuigenis af van een oorspronkelijk en, in bijzonderheden althans, steeds beter tot uiting komend talent.
| |
| |
Indien het beschrijven van de gruwelen van den laatsten oorlog op het slagveld, uit den aard der zaak speciaal mannenwerk is, mag toch worden gezegd dat de engelsche schrijfsters zich de droevige gevolgen van den oorlog als bijzonder werkterrein hebben uitgekozen. Anne MEREDITH volgt met haar eersteling 'The Coward' (Gollancz) de sporen van ettelijke voorgangsters.
We noemen onder de meest belangrijke van dit soort boeken: 'Occupied Territory' (1932) van Elis Ritchie; 'Merrily I go to Heil' (1932) van Mary Cameron; 'The Rowforest Plot' (1927) van Anth. Pryde (Agnes R. Weekes); 'The hounds of Spring' (1926) van Sylvia Pankhurst; 'The return of the solidier' (1918) van Rebecca West; 'Farewell to youth' (1928) van Storm Jameson en 'A richer dust' (1931) van dezelfde schrijfster; 'Not so quiet' (1931) van Helen Zennah Smith; 'Testament of Youth' (1933 van Vera Britain; 'The lost generation' (1932) van Ruth Holland, enz.
Miss MEREDITH behandelt het eigenaardig geval van een man die door den oorlog geschokt werd in zijn zenuwgestel en dan tot overmaat van ramp nog werkloos wordt. Ongewild, haan toevallig, groeit er een moordenaar uit hem. Dieper en dieper gaat de schrijfster in op de geheimzinnige diepten der menschelijke motieven en bereikt ten slotte een bevredigend einde. De gewetenswroeging en het vluchten van zich zelf om een bezwaard geweten zijn in dit werk op een werkelijk meesterlijke manier weergegeven en, waar het pas geeft, wordt ook naar het verleden teruggegrepen zonder dat de vaart van het verhaal er eenigszins door gestremd wordt. En zonder in sentimentaliteit te vervallen weet ze onze sympathie en belangstelling tot het einde gaande te houden. Voor een eersteling is dit een schitterende belofte.
Een algemeen verschijnsel in de naoorlogsche letterkunde van alle landen is de voorkeur voor de zgn. 'chronicle story'. We zouden hier bv. kunnen wijzen op de voorbeelden van R. Rolland, L. Couperus, L. Reymont, S. Lagerlöf, M.A. Nexö, S. Undset e.a. In Engeland hebben we A. Bennen, J. Galsworthy, J.D. Beresford, C. Mackenzie, H. Walpole, enz. En onder de vrouwen; Dor. Richardson, G.B. Stern, Storm Jameson, H.H. Richardson, enz.
Bij deze komt zich nu Doris LESLIE rangschikken die in 'Full Flavour' (The Bodley Head) den eersten mijlpaal zet van een verhaal dat ons lijkt in de sporen te willen treden van 'Judith Paris' of de trilogie van de Canadeesche Mazo de la Roche. De achtergrond
| |
| |
van haar verhaal wijst op de tegenstelling tusschen de maatschappelijke en politieke toestanden in den tijd van Victoria en de eerste 25 jaar onzer eeuw. Het midden is nog al laag bij den grond wijl het over niets gaat dan de ontwikkeling van een tabakswinkel, uit den victoriaanschen tijd, tot een moderne zaak waar zoowel goedkoope sigaretten te vinden zijn als ronkende reclame. De heldin van den roman zet op eigen hand deze zaak voort na den dood van haar vader en weet er een eerste klas 'business' van te maken doch ze gaat er zoo in op dat ze er eerst en vooral haar man en vervolgens haar dochter door kwijt geraakt. Evenals zooveel andere van dit soort kronieken eindigt dit verhaal nog al willekeurig want het wordt zelfs niet tot den dood van de heldin doorgedreven. Klaarblijkelijk wordt de deur opengelaten voor een vervolg, al hebben we al het respectabel aantal van 500 bl. te verorberen gekregen. Het eerste deel van een familiesage is gemeenlijk de lastigste te omzeilen klip. Miss Leslie is er op een aantrekkelijke manier in geslaagd onze belangstelling niet alleen vast te houden tot het einde van dezen roman doch ze doet ons verlangen naar het vervolg erop. We hopen echter dat de atmosfeer dan meer uit het verhaal zelf groeien zal en er niet zoo bewust boven op worden gelegd als hier soms gebeurt.
We zullen Francis Iles niet nazeggen: 'Miss Cambridge stands above most contemporary women-novelists' omdat deze woorden te veralgemeenend zijn. Wel kunnen we toegeven dat Elis CAMBRIDGE op één punt de anderen overtreft: het 'universeele' komt in haar werk beter tot uiting. Dat zagen we bv. het vorig jaar in haren roman 'Hostages to Fortune' waarin het beschreven huwelijksleven zoo wat op elk huwelijk toepasselijk is. In haar roman van dit jaar: 'The Sycamore Tree' (Jon. Cape) verandert ze echter heelemaal van koers en schrijft een werk dat haast zoo individueel is als we het ons indenken kunnen. Althans wat Howell Come betreft wiens leven van af zijn prilste jeugd tot aan zijn mislukt huwelijk op middelbaren leeftijd wordt uitgewerkt. Anders is het gesteld met zijn vrouw Christabel die een 'touch of all women' over zich heeft en vooral met den zoon, die misschien niet zelf bespiegelend genoeg is doch voor het overige een van de karakters die met de meeste overtuiging geteekend is en meer typeerend voor den 'average' boy dan Howell voor den 'average' man. Met haar uitbeelding van de jeugd en de kinderjaren verovert Miss Cambridge een goede plaats naast ettelijke andere schrijfsters die zich speciaal
| |
| |
op het 'child life' hebben toegelegd. We wijzen ter vergelijking o.a. op de volgende vrouwelijke boeken: 'The cricket' (1919) van May Cooke; 'Jan and her Job' (1917) van Mrs. Harker; 'The Mulberry Bush' (1925) van Sylvia Lynd; 'Something childish' (1924) van Kath. Mansfield; 'Humbug' (1921) van E.M. Delafield; 'Children's Summer' (1932) van Sh. Kaye-Smith; 'Thalassa' (1931) en 'The Bud of spring' (1932), beide van Mary Fr. Mc Hugh; 'Martha' (1923) van Ethel Mannin en het hierboven besproken boek van E. Lewis.
Voor hen die meer van de optimistische noot houden en niet al te diep wenschen in te gaan op de kinderpsychologie zouden we hier nog den roman van dit jaar 'The man in the store house' (John Miles) van Rosamund E. NESBIT BLAND kunnen bijvoegen. De Monday uit dit verhaal is echter een meisje dat we meer in de romans dan in het werkelijk leven tegenkomen en ze praat wel wat erg geleerd voor een ding van 13 jaar.
Een interessant boek in dit verband is ook 'Rumour in Heaven' (Methuen) van Beatrix LEHMANN: een 'unheimlich' verhaal over de kinderen van een balletdanser die zinneloos wordt en sterft en zijn kroost overlaat aan de zorgen van een verstrooiden literairen pleegvader in een bouwvallig huis omgeven door een verwaarloosden tuin. Op een frissche en oorspronkelijke manier weet de schr, ons het tooverachtige van het milieu ahw. te doen 'aanvoelen': de kinderen, het woud, de dieren, de planten, alles is levend en betooverend weergegeven en boeit ons van het begin tot het einde.
En ten slotte zij de roman 'Scent of Magnolia' (Harrap) vermeld van Mrs. Haden GUEST die een diepgaande studie is van een uiterst gevoeligen, uit een anglorargentijnsch huwelijk geboren jour gen. Zoowel de scenes in engelsche scholen als het wufte leven in Buenos Ayres zijn met veel zorg behandeld en getuigen van een eerstehands kennis. Voor onze lezers is het wellicht interessant om te vernemen dat deze schr, de vrouw is van dokter Haden Guest en dat ze onder den oorlog achter den IJzer verbleef en het bestuur had over een van de talrijke 'Infant Welfare Centres' door de Engelschen opgericht.
We hebben ons in deze bijdrage opzettelijk beperkt tot schrijfsters in Engeland. Toch willen we hier even wijzen op een paar mooie boeken buiten die grenzen, nl. op 'A warning to Wantors' (Heinemann) van de australische schrijfster Mary MITCHELL en 'The
| |
| |
wond is yours' (G. Allen Unwin) van haar landgenoote G.B. LANCASTER. Vervolgens op twee amerikaansche auteurs: Pearl S. BUCK die ons 'The Mother' (Methuen) gaf en Anne PARISH die den roman 'Sea Level' (Hamish Hamilton) schonk.
Na de katholieke en de jongere engelsche schrijfsters, om te besluiten, iets over de 'grooterenamen' van het oogenblik in Engeland.
Storm JAMESON (Mrs. Guy Chapman) begint met haar 9den roman: 'Company Parade' (Cassell) een nieuwe reeks. We willen niet zeggen 'trilogie' omdat we niet weten wat ons de toekomst op dit gebied nog voorbehoudt. In haar eerste groep, bestaande uit 'The lovely ship' (1927), 'The voyage home' (1930) en 'A richer dust' (1931) heeft ze wel zooveel bewijzen gegeven van haar kunnen dat we een nieuwe serie met belangstelling te gemoet zien. Te meer wijl 't eerste deel ervan, dat we dit jaar kregen, groote verwachtingen voldoende rechtvaardigt. Het zal dus de tweede maal zijn dat we het moderne gebeuren weerspiegeld zullen zien in de oogen van een vrouw. De eerste die zich voor die taak spande was Dor. Richardson. En is de taak nu harder, Miss Jameson, die de vóór-oorlogsche periode, den oorlog en onzen tijd ten volle heeft meegeleefd is de aangewezen persoon ervoor, Alleen wenschen we [h]aar een betere erkenning van haar talent dan Miss Richardson is [te]beurt gevallen, wier werk heusch beter verdiende en door de komende geslachten wellicht naar zijn juiste waarde zal worden geschat. Miss Jameson is een geboren romanschrijfster doch tevens een geboren propagandiste. In al haar werk, na de bovenvermelde trilogie, komt zelfs de propaganda al te veel op het voorplan. Hier is dat wel niet het geval doch onzes inziens neemt ze het leven veel te ernstig op en er is toch ook nog wel rechtvaardigheid in onze samenleving dan dat we ons voortdurend zouden moeten ergeren over het gebrek eraan in onzen tijd. Hervey Russeli, een afstammelinge van scheepsbouwers uit Yokshire, weerkaatst in haar bestaan, heel ons verward bestaan en brengt ons tevens in aanraking met een massa karakters waar we later denkelijk wel in bijzonderheden kennis mee zullen maken. Ze is een Bronte figuur
uit onzen tijd, onhandig en onmeedoogend, zelfbewust en teeder, gevoelig en boersch, vrijgevig en jaloersch, schrander en Don Quichotte-achtig, lachend als een schooljongen en vechtend als een tijger voor haar kroost. Het is een boek dat sprankelt van leven, gedegen en berede- | |
| |
neerd is doch ons tevens een gevoel van onbehaaglijkheid laat na het lezen.
Een engelsche criticus heeft eens geschreven: 'To recommend a novel by Miss Macaulay is verg nearly an impertinence; not to recommend one would be altogether a stupidity'. Om hier den gulden middenweg te bewandelen is niet gemakkelijk. Toch moet worden gezegd dat 'Going abroad' (Collins) van Rose MACAULAY uitstekend beantwoordt aan de verwachtingen die de schrijfster zelf ervan gehad heeft (het is nl. een vacantie-boek) en die de lezers ervan hebben kunnen. Het is werkelijk zooals ze zelf zegt een roman 'of unredeemed levity', die veel gelijkenis vertoont met sommige thema's van Firbank. Het verhaal speelt bij de Basken, doch in plaats van zooals in andere romans dingen uit verleden tijd in het ootje te nemen, neemt ze een loopje met twee hypermoderne zaken: Beauty Parlours en het 'Oxford Group Movement', of de zgn. Buchmanites. Er is hier gelegenheid te over om te schaterlachen, zoowel met de oude lui als met de jonge, met de erg veel fransch-sprekende Madame Josef en het proselytisme van de Oxfordjeugd. Doch Miss Macauly zegt de waarheid al lachende en weet soms met een enkel woord een persoon op een onvergetelijke manier te typeeren. Herhaaldelijk laten we ons ontvallen: 'dat is raak!', een uitroep die zelfs de slachtoffers van al deze geestigheden met moeite zullen onderdrukken.
In den roman 'Breakfast in bed' (Heinemann) van Sylvia THOMPSON zien we den invloed van de bioscoop op den modernen roman. De cinema-techniek die hier wordt aangewend past uitstekend bij het onderwerp: de gelijktijdige uitbeelding van het dagelijksch leven van de Nicholason familie, haar knechten en meiden en al de menschen waar ze toevallig mee in contact komt. Deze manier van schrijven biedt voordeelen doch ze heeft ook haar nadeel. Dit merken we bv. als de schrijfster nog al ver van het onderwerp afdwaalt en van de gelegenheid gebruik maakt om te grijnslachen met het Britsche Rijk en de Openbare School. Al de personen die optreden zijn levensgetrouw weergegeven, zoowel de 'mistress' in de goede als die in de slechte beteekenis van het woord, de arme vrouw die werk komt vragen, de meiden, de man die zijn fierheid over een redevoering in het Parlement niet onderdrukken kan, enz. enz. We denken dat een volgende poging om deze techniek aan te
| |
| |
wenden nog betere resultaten hebben zal. Deze 'coup d'essai' was reeds bijna een 'coup de maître'.
Eihel MANNIN (Mrs. Porteous) heeft, ofschoon in 1900 geboren, reeds zoo'n geweldig aantal werken op haar actief dat we haar niet meer onder de 'authors of patient ment' rekenen kunnen. Bij haar vallen vooral op de onverschrokken uitdrukking harer gedachten, de rechtstreeksche aanvalsmethode, het overtuigend realisme waarmee ze, zonder zich om technische vraagstukken te bekommeren, de diepere gewaarwordingen van normale en abnormale typen weet uit te beelden. Haar diep psychologisch doorzicht blijkt nogmaals uit een roman van dit jaar 'Cactus' (Jarrolds) die het levensrelaas geeft van een meisje dat in den oorlog opgroeide en waarin ze den invloed beschrijft die deze troebele tijden uitoefenden op haar verder leven. De problemen die Elspeth ontmoet en haar kijk op de zaken zijn die van vele vrouwen uit haar generatie en daarom is dit boek bijzonder belangrijk voor de naoorlogsche mentaliteit in Engeland. Als avonturen-verhaal kan nog worden aanbevolen een andere roman van dit jaar van dezelfde schrijfster: 'Men are unwise' (Jarrolds), denkelijk geïnspireerd door het tragisch overlijden van onzen Koning, en waarin de liefhebbers van alpinisme een kolfje zullen vinden naar hun hand. De beschrijvingen van de berglandschappen en bergbeklimmingen zijn zeer goed geslaagd en het verhaal verloopt uiterst snel naar een dramatische en onafwendbare catastrophe.
Er zouden buiten deze twee dozijn nog verschillende schrijfsters hier 'n plaatsje moeten krijgen om werk dat boven het 'gewone' uitreikt. We meenen echter met bovenstaande voldoende te hebben bewezen dat het aandeel der vrouw in de engelsche letteren van vandaag van dien aard is dat er wel eens heel bijzonder de aandacht op mag worden gevestigd.
|
|