Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Het Sociaal Wetboek herzien door de Internationale Unie van Mechelen
| |
[pagina 80]
| |
Unie van Freiburg, de grondbeginselen van de sociale actie vastgesteld en verspreid te hebben. De beginselen, bekrachtigd door de encycliek Rerum Novarum, werden geleidelijk gemeengoed van de gansche Katholieke wereld - zij het ook, dat zij hier en daar dienden aangepast aan bijzondere omstandigheden van tijd en plaats. De Unie van Mechelen wil de beginselen van de Linie van Freiburg, in verband met de nieuwe vraagstukken, na den oorlog bij schier alle volkeren aan de orde gesteld, verder ontwikkelen. De stellingen van Freiburg zijn niet verouderd: reorganisatie der standen, gepaste staatstusschenkomst en internationale arbeidswetgeving blijven nog de groote leidende gedachten van de Katholieke sociale actie. Maar er moet er naar gestreefd worden, ook in de hedendaagsche omstandigheden, eenheid van denken te brengen onder de Katholieken; hun sociale betrachtingen in een en dezelfde richting te sturen, ten aanzien van nieuwe problemen.
Het denkbeeld tot stichting van de unie van Mechelen werd het eerst opgeworpen door den Belgischen staatsman, Minister HELLEPUTTE († 1925), veteraan van de Unie van Freiburg. Het plan was de vrucht van een bespreking door hem gehouden met den Heer Eugène DUTHOIT, den geleerden professor aan de Katholieke Universiteit te Rijsel en Voorzitter van de 'Semaines sociales de France'. Na rijp beraad werd zijn zienswijze gedeeld door Kardinaal MERCIER, die het op zich nam de geschikte personen tot elkander te brengen, noodig voor de uitvoering van het plan. Reeds op de jaarvergadering van 1924 zette Kardinaal Mercier een voorstel uiteen, om de openbare meening op nog ruimer schaal en tegelijk op meer officieels wijze te beïnvloeden. Op de openingszitting lichtte hij zijn voorstel volgenden wijze toe: 'Het lijdt geen twijfel dat onze vereeniging nuttig werk heeft verricht. Omtrent verschillende netelige vraagstukken heeft zij zeer te waardeenen ophelderingen gegeven... Onze vereeniging heeft zich evenwel tot nog toe bijna uitsluitend gericht tot een beperkt en uitgelezen publiek. Vergis ik mij niet te zeer, dan heeft dit tot gevolg gehad, dat de groote menigte nauwelijks van ons bestaan afweet, laat staan ons werk voldoende waardeert. Het is vooral daarom dat ik mij heb afgevraagd, of wij niet goed zouden doen ons werkprogramma in dezen zin uit te breiden, dat er een meer algemeene synthese aan wonde toegevoegd... Indien wij het resultaat van ons wetenschappelijk onderzoek, als conclusies, in den vorm van een | |
[pagina 81]
| |
catechismus konnen samenvatten, zouden wij na verloop van jaren in staat zijn ten opzichte van het meerendeel van de maatschappelijke vraagstukken, die tegenwoordig veel discussie uitlokken, een afgeronde leer voor te leggen aan zoovelen die, staande te midden van het praktische leven, dikwijls niet weinig moeite hebben om tot de noodige klaarheid te komen... Ik stel daarom aan de vergadering voor, een beknopt en in artikelen ingedeeld sociaal wetboek samen te stellen, geheel in overeenstemming met het door ons ingenomen christelijk en katholiek standpunt.' In Januari 1926 overleed de Doorluchtige Voorzitter van de Unie; maar de opvolger van Kardinaal Mercier, Zijne Eminentie Kardinaal van ROEY, wilde het werk van zijn voorganger voortzetten; en door het voorzitterschap van de Unie te aanvaarden, gaf hij van zijn vast voornemen blijk, het begonnen werk van een sociaal wetboek tot een goed einde te brengen. Het Sociaal Wetboek, vrucht van lange en soms ingewikkelde besprekingen, verscheen in 1927. In de Inleiding werden de volgende ophelderingen verstrekt, om mogelijk misverstand te voorkomen: 'de stellingen, in het sociaal wetboek vervat, geven niet slechts de Katholieke leer weer, omtrent de plichten van rechtvaardigheid en naastenliefde, omtrent de hooge waarde van het persoonlijk initiatief en omtrent de roeping welke de staat te vervullen heeft, maar zij doen daarbij met grooten nadruk de wenschelijkheid naar voren komen, dat zoowel de individuën als de naties zich voegen naar een zoodanig onderling verband als met hun aard en wezen overeenstemt. Zoo komt het Sociaal Wetboek op voor de rechten van de in de vrije maatschappij opgerichte vereenigingen, maar bovenal van die vereenigingen, waartoe de mensch, hetzij van nature, hetzij door den drang zijner maatschappelijke verhoudingen behoort, met name het huisgezin, het beroep, de Kerk en, voor wat de natie betreft, den Volkenbond'. Over de besprekingen, die bij de redactie van de artikelen zijn gevoerd, onthouden wij de volgende verklaring: tijdens de beraad slapingen welke aan de stemming voorafgingen, lieten zich heel dikwijls verwuiteenloopende zienswijzen gelden. Het verschil van meening, dat zich bij het begin van deze beraadslagingen soms vrij scherp afteekende, werd tijdens de discussies gaandeweg getemperd, en lostte zich ten slotte op in een algemeene formule, ruim genoeg om alle inzichten te bevredigen, en toch in bijzaken aan elkeen een voldoende mate van vrijheid van meening over te laten. Daardoor | |
[pagina 82]
| |
laat zich gemakkelijk het algemeen karakter verklaren, waardoor verschillende artikelen zich kenmerken. Andersom echter, werd het resultaat bereikt dat alle in het Sociaal Wetboek vervatte stellingen de gemeenschappelijke gedachte vertolken, welke zijne samenstellers bezielde.
De nieuwe uitgave, welke thans op de markt komt, werd met zeer groote zorg en onder de persoonlijke leiding van den Voorzitter der Linie, Z.E. Kard, van Roey voorbereid. De herziening werd noodig gemaakt, eenerzijds door den vooruitschreidenden arbeid van de Unie zelf, gedurende haar jaarlijksche vergaderingen; anderzijds door de verschijning van de groote encyclieken Divini illius Magisterii (31 December 1929), Casti Connubii (31 December 1930), Quadragesima Anno (15 Mei 1931). Vergeleken bij de vorige uitgave, is de vooruitgang aanzienlijk: de indeeling is meer logisch; een afzonderlijk hoofdstuk werd ingeschakeld, over de Beroepsmaatschappij (la société professionnelle); een ander over de Private Vereenigingen (les associations privées). Op die wijze worden deze groepeeringen in haar juist kader bezien, naast het gezinsleven, het burgerlijk leven, het economisch leven, het internationaal leven en het bovennatuurlijk leven. Bij het lezen bekomt men een heerlijk synthetisch overzicht, dat den katholieken geest bevredigt, en het gemoed met vreugde vervult voor de schoon held van dezen ontzaglijken gedachtenbouw. Hoe vruchtbaar is het niet b.v. het 7e hoofdstuk over het bovennatuurlijk leven, als bekroning van het aardsche leven, te overwegen.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 83]
| |
Het vestigt de aandacht op de grondprinciepen welke zoo gemakkelijk verduisterd worden door het stof der beslommeringen van het dagelijksch leven en als bedolven blijven in het onderbewustzijn van het katholieke geweten. Ook op de overige gebieden van het maatschappelijk leven geeft het Sociaal Wetboek vastberaden en duidelijke leiding; b.v. op het thans in vele middens besproken gebied der Bedrijfsorganisatie.
De beroepsmaatschappij wordt door het Sociaal Wetboek onderscheiden van de syndikale vereenigingen en van de standsorganisatie. Bevoegde lezers zullen wellicht niet zonder een zekere verwondering vaststellen dat de stellingen over de standsorganisatie in tamelijk koele bewoordingen zijn opgesteld (Hoofdstuk V, over de private vereenigingen). Het verschil van redactie, met deze van de stellingen gewijd aan de Beroepsmaatschappij (Hoofdstuk III), is opvallend, voor wie tusschen de regels lezen kan. Over de Katholieke Stands-organisatie wordt vastgesteld, dat gelijkheid van belangen, van werkkring, van ontwikkeling en van levenswijze, de menschen van éénzelfden stand doet neigen naar een inniger verband ter bescherming en bevordering van hun bijzondere groepsbelangen. 'Deze organisatie der standen is gewettigd, zoolang en voor zooverre zij aan het algemeen belang in zijn geheel ondergeschikt blijft'. Hoe geheel anders klinkt de toon bij de beschouwing van de beroepsmaatschappij! 'Gegrondvest op de beroepslichamen, is de menschelijke maatschappij in een toestand, die met haar natuurlijke structuur overeenstemt... De beroepslichamen mogen beschouwd worden als de natuurlijke organen van de burgerlijke maatschappij; men kan zich zelfs afvragen of zij als zelfstandige lichamen, met een waar gezag bekleed, niet als wezenlijke organen dienen beschouwd te worden' (art. 58, nieuwe uitgave). | |
[pagina 84]
| |
Het Sociaal Wetboek geeft ons verder gezagvolle leiding, over o.m.: het verband tusschen sociologie, economie en moraal; het huisgezin en de opvoeding; het bevolkingsvraagstuk; de nationalisatie der ondernemingen; de werkstakingen; de speculatie in effecten, deviezen en koopmansgoederen; het loonvraagstuk; de belastingen; de verhouding van den Staat tot het economisch leven. Al vraagstukken waarover, ook in katholieke middens, tot in onze dagbladen en tijdschriften, vaak minder nauwkeurige en minder juiste opvattingen verkondigd worden. En hoe weinigen vermogen door persoonlijke studie den vollen rijkdom onzer katholieke leer over de maatschappelijke verhoudingen te overzien. Dat ze dan ten minste zoeken naar het synthetische licht dat uit het Sociaal Wetboek van de Unie van Mechelen, op het maatschappelijk leven uitstraalt. *** Deze tweede uitgave deelt ons de samenstelling mee van de Unie omdat, verklaart ons Prof. Defourny in zijn Voorwoord, de leden van de unie zich niet wenschen te onttrekken aan hunne verantwoordelijkheid: 'les meetbres de l'Union de Malines... forment une collectivité, et non un groupement anonyme' (Avant-propos, blz. XVII). Deze verantwoording-opeischende gemeenschap is als volgt samengesteld:
Voorzitter: Zijne Eminentie Kardinaal van ROEY, Aartsbisschop van Mechelen, Primaat van België. Duitschland: Jozeph JOOS, Keulen; E.P. von NELL-BREUNING, S.J., Professor in de moraaltheologie te Frankfurt a/Mein. - Engeland: Arthur O' CONNOR, Manchester; E.P. O'HEA, S.J., Oxford; F. URQUHART, Professor aan de universiteit te Oxford, - Oostenrijk: Z. Ex, Mgr. WAITZ, Bisschop van Feldkirch. -België: F. BAUDHUIN, Professor aan de Universiteit te Leuven; J. DABIN, Professor aan de universiteit te Leuven; M. DEFOURNY, Professor aan de Universiteit te Leuven; E.P. RUTTEN, O.P., Senator, Brussel; E. SERVAIS, Advokaat te Bergen; F. VAN GOETHEM, Professor aan de Universiteit te Leuven; J. VELINGS, Bestuurder van mijnen, Brussel; E.P. VERMEERSCH, S.J., Professor aan de Gregoriaansche Universiteit te Rome. - Canada: E.P. ARCHAMBAULT, S.J., Quebec; P. FONTAINE, Regeeringsraad, Ottawa, - Spanje: S. AZNAR, Professor aan de | |
[pagina 85]
| |
Universiteit te Madrid; J. MORAN, Vicaris-generaal te Madrid. - Vereenigde Staten van Noord-Amerika: Mc GOWAN, Washington; MUENCH, St. Francis (Wiscousin): J. RYAN, Washington, -Frankrijk: P. BAYART, Professor te Rijsel; A. CRETINON, Stafhouder der Balie te Lyon; E.P. DESBUQUOIS, S.J., van de Action Populaire, Vanves (Seine); E. DUTHOIT, Professor aan de Universiteit te Rijsel; J. DEROLLE, Volksvertegenwoordiger van Parijs; E.P. SERTILLANGES, O.P., Lid van het Institut; Mgr. SIX, Cassel. - Italië: E.P. BRUCCULERI, S.J., Rome, - Nederland E.P. KORS, O, P., Professor te Nijmegen; Mgr. POELS, Heerlen, - Polen: L. GORSKI, Professor te Lublin; Mgr. SZYMANSKI, Lublin. - Zwitserland: Dr. E. SAVOY, Lid van den Staatsraad, Freiburg; M. TURMANN, Professor aan de Diversiteit te Freiburg. |
|