Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
De Heropleving van Indië's oude Godsdiensten
| |
[pagina 69]
| |
I. Progressistische hervormers.Tusschen de jaren 1820-1870 traden verscheidene hervormers op die zich kenmerken door groote receptiviteit ten opzichte van het Christendom en hervorming beoogen door opslorping van Christelijke elementen. | |
1. De Brâhmo Samâj.De pionier, de levenwekker, die thans door de Indische patriotten vereerd wordt als de eerste nationale bewerker van de godsdienstig zedelijke herwording van 'Moeder Indië' is de Bengaalsche brahman RAm MOHAN ROY (1772-1833). Hij bestudeerde den Mohammedaanschen, den Hindoeschen en den Christelijken godsdienst; dezen laatsten in vriendschappelijke samenwerking met Protestantsche missionarissen van Serampore bij Calcutta. Hij gaf onder meer uit: The Precepts of Jesus, the Guide to Peace and Happiness (1820). Hij was de eerste Indiër, zoo al niet om de zedelijke superioriteit van het Christendom boven het Hindoeïsme in te zien, dan toch - wat heel wat meer is om er openlijk voor uit te komen. In 1818 had hij een schoonzuster verloren door de sati.Ga naar voetnoot(2) Hij zette tegen die praktijk een agitatie in welke het den Governorr General Lord Bentinck mogelijk maakte dit gebruik wettelijk te verbieden (18290. Wanneer in 1830 acht honderd Hindoes een petitie tegen die wet indienen gaat hij ze persoonlijk in Londen voor de Privy Council verdedigen. Zijn voornaamste en blijvende levenswerk is toch wel de Brâhmo Samâj, de Vereeniging van de Vereerders van God, in 1828 gesticht. Samen met enkele vrienden bracht hij daar in het Sanskriet en het Bengali een wekelijkschen eeredienst aan het Bene Opperwezen, met verwerping van het Hindoeïstische veelgodendom, en zelfs van de essentie van het Hindoeïsme, de leer van de vergelding in en door de zielsverhuizing (karma en sansâra). | |
[pagina 70]
| |
De tweede leider was DEBENDRANATH TAGORE (1807-1905). vader van den dichter Rabindranath. Hij organiseerde de Brâhmo Samâj: om lid te worden moest men zich bij eed tot onthouding van alle afgoderij en dergelijke praktijken verbinden. Hij verving het oude, rationalistische deïsme van Ram Mohan Roy door een hartelijk theïsme, met een innig gebedsleven. De kloof tusschen de Brâhmo Samây en het Hindoeïsme verbreedde hij nog door een uiteindelijke verwerping - na een lange polemiek met den protestantschen missionaris Duff en de 'Calcutta Revieuw' - van de onfeilbaarheid der Vedas. In 1857 legde een student van Calcutta, KESHAB CHANDRA SEN (1841-1884) den Brâhmo-eed af. Hij zou de derde en populairste leider worden. Hij stuurde beslist op de 'kerstening' der Brâhmo Samâj aan, - zoo beslist dat de oude Tagore hem niet meer kon en wilde volgen. - In 1865 kwam het tot een splitsing: de bejaarde leden hielden het met den conservatieven Tagore en hun vereeniging Adi Samâj, Oorspronkelijke Samâj; Sen stichtte met een meerderheid van jongere leden de Brâhmo Samâj of India. Zij hadden hun missionarissen die door gansch Indië op verovering uitgingen. Zij braken met het Hindoesche- en caste-systeem af: zij gaven hun dochters een uithuizige opvoeding; zij namen hun vrouwen mede op visites en soiréesGa naar voetnoot(1); zij voerden 'n nieuw huwelijksritueel in, van het Christelijke afgekeken, met wederzijdsche huwelijksbeloften; zij - o ergernis! - ijverden, met eenig succes, tegen kinderhuwelijken, tegen het verplichte weduwschap, vooral van de jonge meisjes die nog vóór hun huwbaarheid én uitgehuwd waren én hun man verloren hadden; zij bewerkten huwelijken tusschen leden van verschillende casten en maakten zelfs van het opgeven van de caste een voorwaarde tot lidmaatschap van hun Samâj; zij pleegden liefdadigheid. Aan hen heeft de inlandsche 'Society' van Calcutta reeds geruimen tijd zoovele onmiskenbaar Westerscha en Christelijke trekken te danken. Zij hadden een waren cultus voor den persoon van Christus. In zijn beroemde toespraak in de Town Hall te Calcutta (1879): 'India asks: who is Christ!' riep Sen uit: None but, Jesus, none but Jesus, none but Jesus ever deserved this bright, this | |
[pagina 71]
| |
precious diadem, India; and Jesus shall have it. Er wordt zelfs verzekerd - van Protestantsche zijde - dat Sen en zijn onmiddellijke aanhang in feite het integrale christelijke geloof hadden; enkel om opportunistische redenen zouden ze niet openlijk tot een christelijke gemeente overgegaan zijn. Er zijn trouwens Brâhmo's die zich laten duopen en zich verder Hindoe-Christenen heeten. Hun Christus is een protestantsche Christus, verminkt, zonder Stedehouder, leergezag en Kerk. Geen wonder dat zij verzeilen in het Prophetisme en het Illuminisme, alsook in een Subjectivisme van het zuiverste water. De volkstelling van 1921 gaf 6.388 Brâhmo's op. Een pusillus grex, maar dan ook, voor een onvooringenomen toeschouwer, een elite. Zij zijn de meest 'christianiseerenden' onder de moderne Hindoes. | |
2. De Prârthanâ Samâj,Toen Keshab Chandra Sen en zijne missionarissen in de zestiger jaren Bombay bezochten, vonden ze daar het terrein voor hun prediking door missie en Engelsche opvoeding reeds voorbereid. In 1867 werd de Prârthanâ Samâj (Gebedsvereeniging) gesticht. Bombay hield aan hare onafhankelijkheid ten opzichte van Calcutta, want zoo emotief en geëxalteerd als de Bengalees is, zoo nuchter en zakelijk is de Mahratte. Karma, zielsverhuizing, carte, bleven zooveel als opene kwesties, al werden die punten dan ook in feite door de meeste leden opgegeven. De Prârthanâ Samâj is de ziel geweest van: 1) de National Social Conference die sinds 1888 jaarlijks haar congres hield gewoonlijk in dezelfde stad als en onmiddellijk na de beruchte (politieke) Indian National Congres; 2) de Depressed Classes Mission Society, te Bombay gesticht (1906) voor de maatschappelijke opheffing van de Outcasts en Onaanraakbaren door opvoeding en door bewerking van de openbare opinie. Maar alle sociale hervorming is nu eenmaal niet overeen te brengen met het Hindoeïsme. Volgens de Hindoesche orthodoxie is de schreeuwendste sociale ongelijkheid en onrechtvaardigheid een stuk van den godsdienst, iets heiligs, overeenkomstig de alles ber heerschende goddelijke wet der niet te ontkomen vergelding van de dadensom (karma) van een vorig leven in een gelukkige of ongelukkige betere belichaming. - Gandhi heeft zijn aanhang bij vele Brahmanen verloren wegens zijne campagne tegen de Onaanraakbaarheid. | |
[pagina 72]
| |
3) 'n Derde interessante uitloopei is de Servants of India Society, in Poona opgericht door GOKHALEE (1866-1905). Doel is een groep even ontwikkelde als belanglooze werkers voor de zaak van Indië te vormen. De 'Society' is tot op zekere hoogte een kopie van de Sociëteit van Jesus - door Gokhalee in Bombay en Poona aan het werk gezien en... gewaardeerd -: drie geloften, 'n groote beweegbaarheid en universaliteit in de aan te wenden middelen opvoeding, politiek, pers, maatschappelijk dienstbetoon, mits ze maar strekken tot grootex heil van Indië, enz... | |
3. Buiten de Hindoesche Gemeente.1) In en bij Bombay leeft een kleine (100.000 zielen) maar intelligente en rijke gemeente die het oude Zoroastrianisme belijdt: de Pârsîs. In 1843 verscheen The Pársâ Religion van John Wilson, missionaris van de Church of Scotland. Het boek legde het verval van hun godsdienst bloot. Het effect bleef niet lang uit. Reeds in 1851 werkte onder hen een Religious Reform Association. In 1887 gaf een Pârsâ, B.M. MALABARI, een ophefmakende brochuur uit: Infant Marriage and Enforced Widowhood in India. Hij drong aan op staatstusschenkomst in zake kinderhuwelijken. Hij begon een agitatie. Er kwam een machtige beroering over de orthodoxe Hindoesche gemeente. Zoo kwamen een 100.000 Bengaleezen in de Maidan, het groote park van Calcutta, betoogen onder den strijdkreet: Onze godsdienst is in gevaar. Er werd een mahâpûjâ gehouden, een dag van vasten, gebed en offer in den grooten Kâli-tempel. Toch achtte de Regeering zich genoeg gerugsteund door Malabari en de hervormingspartij (vooral Brâhmo's) om den laagsten wettelijken leeftijd van echtelijke samenleving als zoodanig van 10 op 12 jaar te brengen (1891). 2) De voorvechters van de moderniseering van de Indische Moslims was SYED AHMAD KHAN (geboren te Delhi in 1817, gestorven in 1898), stichter in 1864, van het Aligarh College, bij Agra (sinds 1920 universiteit). Het is een confessioneel-Mohammedaansch hoogei onderwijsgesticht, met verder een westersch programma. In zijn pogingen om zijn geloofsgenooten tot de Engelschen en Christenen nader te brengen - die dan toch geen Kafirs of 'Schriftuurloozen' zijn, zoo betoogde hij - slaagde hij beter dan in zijn streven om een minder fanatieke, een rationalistische, een 'gezuiverde' Islam, zonder Heiligen Oorlog, veelwijverij, opsluiting der vrouw (naar de voorschriften van den Koran) bij hen ingang te doen vinden. | |
[pagina 73]
| |
De huidige Moslimleider, Agha Khan, (1877 -) is een geestverwant van Syed Ahmad. | |
II. Conservatieve of reactionnaire hervormers.Rond 1870 maakte Indië een jeugdcrisis door; het wilde zelfstandig worden, Allerwege stonden toen hervormers op om oude sluimerende krachten op te wekken terwijl ze elk vreemd element van de hand wezen of telkens weigerden als zoodanig te aanvaarden. | |
1. De Arya Samâj.In 1875 stichtte DAYANANDA SARASVATI (1824-1883), een Hindoe sannyâsi of kloosterling, in navolging van de Brâhmo en Prârthanâ Samâj, maar in een heel anderen geest, de 'Arische Vereeniging'. Zijn leuze was: terug naar den zuiveren godsdienst van de Ariërs.Ga naar voetnoot(1) Dus terug naar de Veda, met verwerping van alle latere Hindoeïstische, niet-Arische, aanwassen, zooals veelgodendom, afgoderij. Dus ook weg met alle vreemde indringers, inz. Muzelmannen en Christenen. Voor vele punten van sociale hervorming komen ze met de Brâhmo's overeen. In tijden van schaarschte en hongersnood - geen zeldzaamheid in Indië - richten ze Famine Relief's in en nemen uitgehongerde kinderen in Arya-weeshuizen op, in een geest van proselytisme. Ook op het gebied van medische hulp (kostelooze apotheken, enz...) en op dat van onderwijs doen ze de Christelijke missiën een ware en bewuste concurrentie aan. Toch zijn ze Hindoes in merg en been. Ze verdedigen de zielsverhuizing en de heiligheid van de koe. Dayânanda zette zelf een agitatie in tegen de dagelijksche heiligschennis, gepleegd door Christenen en Muzelmannen, nl. het slachten van rund. De Arya Samâj groeit steeds in aantal. In 1921 gaven 468.000 personen zich als Aryas op (bijna allen in den half-Mohammedaanschen Noord-Westelijken hoek - hoofdkwartier: Lahore, in de Pendsjaab). Voor het oogenblik is zij zeker een levende kracht in Indië, Maar het is misschien een huis op zand gebouwd. De ideologie van Dayánanda's Evangelie, de Satyârth Prakâsh (in het Hindi) is uiterst broos. Hij houdt staan dat de Veda vrij is van alle polythëisme | |
[pagina 74]
| |
en afgoderij en dat zij alle wetenschap in zich vervat, de moderne natuur en scheikunde niet uitgesloten.Ga naar voetnoot(2) | |
2. De Râmakrishna Mission.We keeren naar Bergalen terug. In Daksjinesjvara bij Calcutta leefde van 1855 tot 1886 in of bij een tempel van de godin Kâli, een Bengaalsch sannyâsî, RAMAKRISHNA PARAMAHAMSA (1834-1886), wiens leven, na een periode van de ongenadigste zelf kwelling naar de mode der fakirs, een aaneenschakeling werd van visioenen en mystische ervaringen. Na eenigen tijd stroomde het volk toe, aangetrokken door zijn roep van heiligheid en bovennatuurlijke macht. Hij begon een leer te verkondigen. Heel Calcutta heeft ze gehoord. Een hoofddogma - als we van dogmatiek mogen spreken wast: 'alle godsdiensten zijn waar'.Ga naar voetnoot(1) Christus was ook een incarnatie der Godheid, zooals Krishna, Bouddha en vele anderen, waaronder Râmahrishna zelf. Christus ook zou hem met een visioen begenadigd hebben. Een van zijne leerlingen schreef: The Gospel of Srî Rámakrishna (het Evangelie van den eerbiedwaardigen Râmakrishna). Zijn geliefkoosd leerling, VIVEKANANDA, een Bengalees van Calcutta (1862-1902), vertegenwoordiger van het Hindoeïsme in het Parliament of Religions van Chicago (1893) en treffendste figuur aldaar, stichtte in 1897 de Râmakrishna Mision, 'n soort nieuwe Hindoesche kloosterorde, wier gasthuizen, armenapotheken, volksscholen over gansch Indië verspreid zijn. Zij onderhoudt ook Sevâsjram's (Diensthuizen) in Benares en andere groote Indische bedevaartplaatsen, de klassieke haarden van besmettelijke ziekten. Het 'Moederhuis' staat te Belur, een volkswijk van Calcutta. De ordestichter was bezield met een brandende charitas, of liever philanthropie; een persoonlijken God erkende hij niet. Hij was de eerste Hindoe om, voor gansch Indië, ja, voor gansch de wereld, want hij was in zijn tijd wereldberoemd, het integrale Hindoeïsme te verdedigen, tegen Hindoe-hervormers zoowel als missionarissen, en even beslist het (christelijke) Westen als grof, materialistisch, zinnelijk en zelf zuchtig te verketteren. Daarin zou hij vele navolgers vinden. | |
[pagina 75]
| |
3. De Theosophische Vereeniging.Deze Vereeniging,Ga naar voetnoot(1) in New-York gesticht (1875) door een groep spiritisten en occultisten, vooral MADAME BLAVATSKY en Kolonel Olcott, moest in 1878, wegens onteerende onthullingen, haar hoofdkwartier naar Indië verplaatsen. Sinds 1882 is het gevestigd in Adyar, een voorstad van Madras. Onder het nieuwe klimaat evolueerde de jonge plant. Het werd zoo iets dat we best zouden kunnen omschrijven als 'Internationale Vereeniging ter verdediging en verspreiding van Occulte Wetenschappen' en van de Brahmanistisch-Hindoeïstisch-Bouddhistische Wereldbeschouwing. De meest bekende figuur van de vereeniging is Mrs Annie Besant (1847-1933), voor een tijdje de afgod van Indië - zij logeerde ook in het pensioen van H.M., zooals de Indiërs de Cajes noemen - tot Gandhi haar ster deed tanen. Op het actief van de Th. V. in Indië staat o.m. 1) de niet-bekeering tot het Christendom van vele ontwikkelde Hindoes die, door hun westerscha opvoeding en bestudeering van Christus' leer, wel wat in hun geloof aan den voorvaderlijken godsdienst geschokt waren, maar nu in de gloeiende ophemeling van het Hindoeïsme door de vermeende 'Christian' Lady Annie Besant en hare trawanten een pasklaar excuus vonden om het dan toch maar bij het oude te laten. Ook Gandhi - wel een representatieve figuur van het moderne Indië - heeft dien onzaligen invloed van de Theosophie ondergaan. Was hij nog wel een Hindoe tijdens zijn studiejaren te Londen (1887-1891)? Hij begon den Bijbel te lezen - jammer genoeg zonder leiding en volgde protestantsche diensten. Toen woonde hij Theosophische bijeenkomsten bij. Het waren Theosophen die hem de Bhagavad Gîtâ deden lezen en zoo in hem de kiem legden van zijn groote vereering voor dat boek 'the supreme book for the knowledge of Truth', zou hij later schrijven. Hij las ook, op hun aandringen, de Key to Theosophy van Mad. Blavatsky. 'Dit boek prikkelde in mij het verlangen om boeken over het Hindoeïsme te lezen en deed me van de gedachte terugkomen door de missionarissen verspreid, dat het Hindoeïsme vol was van bijgeloof.' (Gandhi's autographie). 2) de stichting van een Hindoesche confessioneels Universiteit, de Centra! Mindo College van Benares (1898). Het was een ondank- | |
[pagina 76]
| |
baar kind. Een weinig voor de oorlog werden alle theosophische leerkrachten verwijderd. Het is nu een zuiver-Hindoesche Universiteit, nog steeds groeiende onder de bezielende leiding van Pandit Malavîya. Zij heeft de positie van het Hindoeïsme in Indië zeer versterkt. | |
3. Revival van de oude godsdiensten en secten.Vivekânanda en Annie Besant hadden op hun rondreizen gansch Indië doorkruist en de Indiërs zelfbewustzijn en zelfrespect aangepredikt. Een gevoel van minderwaardigheid tegenover het Christendom had te lang op Indië gedrukt; Indië moest het hoofd hoog dragen in een fier en vrij besef van eigen waarde. Die woorden vonden geweldigen weerklank. Eene trilling van nieuw lenteleven joeg door Indiërs godsdiensten en secten. Eén voorbeeld. De secte der Chaitanyas in Bergalen was in de eerste helft der vorige eeuw zeer laag gevallen. De zuivere en verhevene Chakti (devotie tot een persoonlijker en menschgeworden God, Krisjna, vereenzelvigd met Visjnoe), gepredikt door den stichter CHAITANYA, was verworden tot een ergerlijk erotisme, kwalijk verbloemd door den dekmantel van godsvrucht. De aanvallen der missionarissen op de heele Hindoescme incarnatie-leer en op die van de Bhagavad-Gîtâ in het bijzonder, had men zich lang laten welgevallen in de door Gandhi gestigmatiseerde slaven mentaliteit. Toen kwam de nationale bewustwording (± 1870). Verdere critiek van den kant der missionarissen werd een aanleiding tot heilzame introspectie en een prikkel tot zelfverweer. Er ontstond een Neo-Krisjnaïsme, Tegenover Christus stelde men Krisjna - een gezuiverden Krisjna, want de dierlijke incarnaties van Visjnoe, als visch of wild zwijn, en de liefdesavonturen van Krisjna met de herderinnetjes bleven nu op den achtergrond -; tegenover het Evangelie de Gîtâ en niets dan de Gitá, want uit andere godsdienstige boeken zooals de Purâna's kwam Krisjna dikwijls maar weinig voordeelig uit. Er verscheen een heele Krisjna-literatuur, in het Bengali en het Engelsch: 13 levensbeschrijvingen in een twintigtal jaren, zelfs een devotieboekje, van een Hindoe uit Calcutta: Imitation of Shrî Krishna. Doel van zulk 'revival' is steeds: het godsdienstig leven der secte boven het mechanisch onderhouden van praktijken en ceremoniën (waarvan de zin dikwijls zelfs aan de bedienaars van den cultus ontging) te verheffen; het te verdiepen, verinnigen, vergees-telijken. Middelen zijn: critische uitgaven van de oude heilige boe- | |
[pagina 77]
| |
ken, met commentaren - het oprichten van speciale instituten ter scholing van den eigen clerus, die voortaan de vergelijking met de missionarissen eervol moet kunnen doorstaan - het oprichten van scholen voor de eigen gemeente, enz... Vernoemen we nog enkele organisaties in dien geest van zelfverweer gesticht: de Bhârata Dharma Mahâmandala (Indische Godsdienstige Vereediging - 1902 - hoofdkwartier Benares - practische leider: Pandit Malavîya); haar Moslim tegenhanger Anjuma-i-Nimayet-Islam (Bond voor de Verdediging van de Islam - 1885 - zetel Lahore); de Bhârata Jaina Mahâmandala (Indische Vereeniging van Jaina'sGa naar voetnoot(1) - 1895 - Luchnow). De Jaina's leggen een buitengewone literaire activiteit aan den dag. Levenwekker der gemeente was de dichter RAJCHANDRA RAVJIRBHAI (1868-1900). GHANDI heeft hem in zijn rijpere jeugd gekend. Van al de invloeden die zijn caracteristieke godsdienstige psyche gekneed hebben, was die van Rajchandra beslissend. Hij is trouwens van de provincie Goedsjeraat waar de meeste Jainas samenwonen. In zijn orthodox-Hindoesche familie kwamen vele Jaina monnikken en priesters aan huis. Hij heeft aan het Hindoeïsme levenden inhoud teruggegeven door zijn prachtische prediking van de ahimsâ, de 'non-violence', het lijdelijk verzet gegrond op een tot het uiterste doorgevoerden eerbied voor het leven. Die ongehoorde strijdmethode werd Gandhi ingegeven door het Evangelie, inz, de Acht Zaligheden en de Bergrede, zooals hij ze verstaat, maar even zeer, zoo niet meer, door de oud-Indische leer der ahimsâ. In het moderne Indië houden de Jainas die leer in hoogste eere. Hun monnikken dragen zelfs 'n doekje voor mond en neus om toch maar bij het inademen geen insectje in te slikken, en loopen met een borsteltje in de hand om van voor de voeten de diertjes weg te vegen die gevaar loopen vertrapt te worden. | |
Besluit.In 1869, op het keerpunt, toen Indië de periode van kinderlijke receptiviteit ontgroeid was en voor de onafhankelijkheidscrisis stond, kon Keshab Chandra Sen, even geniaal ziener als middelmatig organisator, zonder het minste gevaar voor tegenspraak verklaren: 'De geest van het Christendom heeft reeds de heele atmospheer van de Indische | |
[pagina 78]
| |
maatschappij doordrongen en we aderhen, denken, voelen en bewegen in een Christelijke aturospheer. De inlandsche maatschappij wordt opgeheven, verlicht, en hervormd onder de invloed van een Christelijke opvoeding.' Op deze woorden volgt een profetie over den godsdienst die in de toekomst over Indië zou heerschee. Nu, na 65 jaar, zien we hoe ze zich bewaarheid heeft. 'Die godsdienst zal een resultante zijn van de zuiverder bestanddeelen van de leidende credo's van vandaag, geharmonieeed, ontwikkeld en gevormd onder den invloed van het Christendom.' De missie staat niet meer voor een amorphe massa ontredderde en hulpelooze heidenen, voor wie bekeering een totale winst beteekent, want wat is de godsdienst waaraan ze verzaken om naar de Kerk van Christus over te gaan? Ze staat voor zelfbewuste, gelouterde en fiere godsdienstige gemeenschappen - om van de vele sceptici niet te spreken - die, naar Japan's profane voorbeeld, van den vreemde methode en geest hebben overgenomen om even sterk te staan als hij. Het roerende woord van de leider der Brâhmo Samâj blijft even waar, nu als in 1879: None but Jesus, none but Jesus, none but Jesus ever deserved this bright, this precious diadem, India; and Jesus shall have it. Maar Indië is nu volwassen en het wil als zoodanig behandeld worden. De missionaris vergete het niet. |
|