Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Nationalisme of Vaderlandsliefde?
| |
Revolutie en traditieDe Wereldoorlog en de eerste na-oorlogsche jaren zijn perioden geweest van veranderingen en omwentelingen. Staatkundige grenzen werden verplaatst, staatkundige vormen werden gewijzigd. Opgedrongen door den vijand, of door een zegevierende partij in eigen land bewerkt, hebben die veranderingen nieuwe toestanden in het leven geroepen, waarin, naar het scheen, van het oude niets of bitter weinig over bleef. In feite echter werden die nieuwigheden in de haven der werkelijkheid binnengeloodsd onder de vlag van reeds vroeger gehuldigde princiepen en theorieën. Voeg daarbij dat zij zich nauwer bij de vroegere toestanden aansluiten, dan op het eerste gezicht blijken zou, zoodat, om ze eenigszins te begrijpen, geen betere weg kan gevolgd worden dan de weg van het geschiedkundig onderzoek naar hun ontstaan. | |
Oud- en modern staatsbegripHoe verschillend in uiting en vorm de na-oorlogsche staatkundige omwentelingen ook zijn geweest, zij stuurden practisch op hetzelfde doel aan: betere levensvoorwaarden voor een natie bekomen door de eenheid van den staat te verstevigen. Nu kan men zich de vraag stellen: waarin bestaat de eenheid van een staat? Of zoo men wil: waarom behooren bepaalde landen en volkeren tot bepaalde staatkundige eenheden? Waarom zijn de 40.000.000 Franschen en de 500.000 Km2 waarop ze wonen vereenigd in één staat: Frankrijk? Vóór de Fransche Revolutie hadde men daarop het volgende | |
[pagina 23]
| |
antwoord gegeven: de eenheid van een staat berust in den wil van den soevereinen vorst.Ga naar voetnoot(1) Het bestaan van een soevereine, d.w.z. van een onafhankelijke autoriteit vormt het hoofdelement, het kenmerk, van het begrip staat. Waarom maakten de Engelschen deel uit van de Engelsche natie en de Franschen van de Fransche? In laatste instantie: omdat ze de onderdanen waren van koningen die het zoo wilden. De Fransche Revolutie, bezield door de individualistische theorie van J.J. Rousseau, verving het vorstengezag door dat van de natie en wel van de natie opgevat als een gemeenschap van enkelingen met elkaar verbonden door een 'contrat social', door de uitgesproken of impliciete wil namelijk, om samen te blijven. Met en na de Fransche Revolutie krijgt dus het volk, hoe langer hoe meer, medezeggingsschap in de politiek van het land. Dat wil niet zeggen dat de man uit de straat het heft van het bestuur in handen krijgt. Zelfs in de meest democratische landen wordt het gezag door een minderheid uitgeoefend. Maar die minderheid moet, meer dan vroeger, met de mentaliteit, de tendenties, de begeerten, den wil van het volk rekening houden, of ten minste toch dien wil in de door haar gewenschte richting buigen, alvorens haar eigen wil te kunnen doordrijven. Zoodat men wel kan beweren, dat de spontane of bewerkte mentaliteit van de natie haar stempel drukt op de staatkunde van het land; dat het bestaan, de eenheid van een staat afhangen van de vaderlandsliefde of het nationalisme van het volk en dat die vaderlandsliefde of dat nationalisme zullen verschillen met de gronden, waarop het gevoel van samenhoorigheid bij het volk berust. En hier komen wij terug tot het boek van Fortunat Strowski. De schrijver heeft een onderzoek ingesteld naar het leven van de naties en is tot de conclusie gekomen, dat de hedendaags alomheerschende wanorde toe te schrijven is aan de opkomst van het nationalisme ten koste van de vaderlandsliefde. Het Nationalisme, hoe verschillend ook van volk tot volk, kan nooit, volgens den schrijver, vereenzelvigd worden met de vaderlandsliefde. In wezen en gevolgen staan ze lijnrecht tegenover elkander. | |
[pagina 24]
| |
Vaderlandsliefde en nationalismeDe Vaderlandsliefde immers spruit voort uit de liefde voor den geboortegrond. Het Nationalisme echter zijn indrukken, gevoelens, ideeën, formules, die op het hart en den geest van de enkelingen inwerken en ze begeesteren voor een gemeenschappelijke politieke grootheid. De Vaderlandsliefde heeft een concreet, wel omlijnd object: het behoud van den geboortegrond en de welvaart van een volk. Het Nationalisme is vager, meer abstract, streeft een doel na, dat telkens en telkens opnieuw verruimd wordt en zoo de geestdrift gaande houdt. De Vaderlandsliefde is doorgaans, zoolang het vaderland niet bedreigd wordt, rustiger, beredeneerd, vredesgezind. Een volk dat heelemaal opgaat in de liefde voor den geboortegrond, heeft aan die liefde genoeg en zoekt geen expansie ten koste van andere volken. Het Nationalisme beoogt, niet een bestaande goed te bewaren, maar wel nieuwe toestanden in het leven te roepen. Het werkt op het gevoel meer dan op het verstand. Het wordt gevoed door ideeën, in pakkende en daarom vaak onjuiste formules gewrongen. Van die ideeën gaat veeleer begeestering dan overtuiging uit. Daarom is het Nationalisme doorgaans onstuimiger, impulsiever, brutaler en slaat vaak over tot imperialisme en oorlogszucht. Men kan het wellicht met den schrijver niet eens zijn over het gebruik van beide woorden. Zeker is, dat hij hier twee begrippen heeft omschreven die tot de werkelijkheid behooren, met elkander niet te vereenigen zijn en hem toelaten een zeer suggestief en vergelijkend overzicht te geven van het leven der voornaamste naties. | |
Frankrijk en de vaderlandsliefdeHoe dikwijls heeft men ons niet gezegd, dat er een grondig verschil was, tusschen de vaderlandsliefde van een Franschman en die van een Duitscher b.v. Voor eerstgenoemde is het vaderland de geboortegrond, la douce France, reeds gehuldigd door den dichter van La Chanson de Roland. Terwijl voor laatstgenoemde de liefde voor al de stamverwanten op den voorgrond treedt. Fortunat Strowski neemt die distinctie aan, maar formuleert ze als volgt: Duitschland is een land met nationalisme, Frankrijk kent alleen vaderlandsliefde. | |
[pagina 25]
| |
En dat is, zoo meent de schrijver, best te begrijpen. Frankrijk vormt immers een goed aaneengesloten geheel, wel afgebakend met natuurlijke grenzen, vruchtbaar en met een gezond klimaat. De uitgestrektheid ervan staat in verhouding tot de bevolking: niet te groot, de menschen blijven er in contact met elkander en loopen er niet verloren; niet te klein ook, geen landhonger en dus geen behoefte aan vreemde grensgebieden. De menschen kunnen er in welstand leven en in vreugde ook. Voeg daarbij de varieteit in de schoonheid der verscheidene landstreken en men begrijpt allicht dat de liefde voor het land in het hart van den Franschman diepe wortel heeft geschoten. Deze liefde was ten allen tijde het hoofdelement in de politieke geschiedenis van Frankrijk. Werd de onafhankelijkheid of de integriteit van hun land bedreigt, dan wisten de Franschen telkens en telkens weer hun onderlinge veeten stil te leggen om tegen den gemeenschappelijken vijand front te maken en dat met een energie, en een uithoudingsvermogen, die de buitenwereld met verbazing sloeg. De Wereldoorlog heeft hiervan nogmaals een treffend bewijs geleverd. Tot zoover stemmen we volgaarne in met het betoog van den schrijver. Waar hij het heeft over de traditioneele vredespolitiek van zijn land, kunnen wij niet meer met hem accoord gaan. 'De Franschen waren veel te gelukkig in-en met eigen land dan dat zij aan imperialisme zouden gedaan hebben. Hunne vorsten zouden door den band een vredelievende politiek hebben gevoerd, er enkel op bedacht hun grondgebied voor verminking of verbrokkeling te vrijwaren. Alleen Napoleon I maakt daarop een uitzondering en die voerde dan nog zijn imperialistische politiek op eigen initiatief, zonder al te groote instemming van zijn volk'. Nu weet iedereen, die in de geschiedenis van Frankrijk eenigszins tehuis is, dat onze Zuiderburen en hunne koningen meer dan eens een begeerigen blik op de naburige landen hebben geworpen en dat hunne politiek 'des frontières naturelles' imperialisme van het zuiverste allooi was. Men kan het daarbij ten zeerste betwijfelen of een groote liefde voor den geboortegrond onvereenigbaar is met de begeerte om hem door annexatie uit te breiden en te verrijken. Eindelijk zou men, volledigheidshalve, rekening moeten houden met de door Frankrijk sedert 1870 gevoerde koloniale expansie-politiek. Maar dit is een standpunt waarop de schrijver zich niet heeft geplaatst. | |
[pagina 26]
| |
Groot-Brittannië en het imperialismeWas het Britsche volk binnen de grenzen zijner eilanden gebleven, dan zou, volgens schrijver, het politieke leven zich daar in dezelfde lijn bewogen hebben als in Frankrijk. Evenals dit laatste land, vormt Groot-Brittannië een solied aaneengesloten geheel. Meer nog dan Frankrijk, is het door natuurlijke grenzen van de andere gebieden gescheiden. De bewoners waren van oudsher op elkander aangewezen, zooals de passagiers en de bemanning van een zeeschip. Nu mag de bevolking er niet geheel homogeen zijn; het karakter van een Ier afwijken van dat van een Schot en de gewoonten van het Land van Wales van die uit Engeland; het regionalisme mag er dieper ingeworteld zijn dan in Frankrijk, zoodat er kan gesproken worden van een Schotsch, een Gaëlisch, een Engelsch - en a fortiori van een Iersch patriotisme - dit alles sluit niet uit dat de Britten al spoedig tot het besef van hun samenhoorigheid moesten komen. Om tot dat besef te komen, werd geen beroep gedaan op rassenverschil, noch op nationaal-bewustzijns-theorieën. De afzondering van een land, door de zee omgord, schiep de gewenschte toenadering en vrijwaarde voor vermenging met andere volkeren. Aan het insulair karakter van hun land danken de Britten hun Nationale eenheid. Aan dat insulair karakter ook is het toe te schrijven dat zich, over al de regionale verschillen heen, een gemeenschappelijke volksaard ontwikkelde, Een Brit, hij weze afkomstig uit Kent, uit de Highlands, uit Wales of zelfs uit Ierland, heeft een speciale mentaliteit, gansch eigen gewoonten en gebruiken; hij verschilt daardoor van alle andere volkeren en blijft zichzelf ook dan, wanneer hij zich gaat vestigen op het andere uiteinde van de wereld. Uit dit alles zouden wij moeten besluiten dat het Britsche volk, op staatkundig terrein, zich eerder afzijdig zal houden, zonder veel acht te slaan op wat er buiten de grenzen, bij anderen geschiedt, zonder al te begeerige blikken te werpen op de naburige staten, die met Brittannië nooit een homogeen geheel zullen vormen, gescheiden als zij zijn door de zee. Wel hebben Engelsche koningen, in het verloop der geschiedenis, om persoonlijke redenen, aanspraak gemaakt op Frankrijk. De treurige afloop van den Honderdjarigen Oorlog heeft ze, voor goed, van die expansie politiek doen afzien, | |
[pagina 27]
| |
Kortom: Groot-Brittannië schijnt een weinig geschikt terrein voor Nationalisme. Inderdaad: van een Britsch nationalisme (opgevat in de hierboven omschreven beteekenis), zijn er in de geschiedenis maar schaarsche sporen te vinden. Is de Britsche politiek, evenals die van Frankrijk, dan eene politiek van zuivere vaderlandsliefde? Ook niet. Want Groot-Brittannië is niet geïsoleerd gebleven. Wij toonden reeds aan, in een voorgaande studie, hoe Engeland zich ontwikkelde tot een staat met wereldhandel en wereldbetrekkingen, tot het Moederland van een reusachtig Imperium. Dit Imperium, dit wereldrijk is voor Groot-Brittannië een levensbehoefte geworden. Niet alleen zijn welvaart en grootheid hangen daarvan af, maar zijn bestaan zelf. Wordt dit wereldrijk nu op de eene of de andere plaats bedreigd, maakt het behoud van dat Imperium andere annexaties noodzakelijk of ook maar gewenscht, dan werpt Groot-Brittannië alle gevoelskwesties over boord, dan luistert het niet meer naar de stem van vrienden of bondgenooten, dan heeft het geen ontzag meer voor de rechten van andere volkeren, maar drijft zijn imperialistische politiek door, koudweg, egoïstisch, onverbiddelijk. Is dit nog geen nationalisme, de gevolgen en de uitingen ervan vertoonen groote gelijkenis daarmede. | |
De Vereenigde Staten: Pilgrim Fathers en PioniersTegenover Frankrijk en Groot-Brittannië staan de Vereenigde Staten in scherpe tegenstelling, als het natuurlijke tegenover het kunstmatige. Het land mist hier natuurlijke grenzen, de bevolking een normale uitgroei. Ook de verhouding van de bewoners tot den grond is hier totaal verschillend. Zij kan immers door geen vaderlandsliefde bepaald worden, vermits de meeste Amerikanen hun geboortegrond vaarwel hebben gezegd. Hoe verklaart men dan, dat millioenen uitwijkelingen uit alle hoeken en kanten van de wereld in dat onmetelijke gebied samengestroomd, tot een natie zijn gegroeid, waarvan het bestaan en de eenheid niet op geweld berustten maar op een immer groeiend gevoel voor samenhoorigheid? Het Amerikaansch nationalisme alleen geeft daarop het antwoord. Dit Nationalisme is op zichzelf reeds iets zonderlings en kan alleen door de geschiedenis verklaard worden. Om alle verwarring | |
[pagina 28]
| |
te voorkomen citeeren wij hier de door Fortunat Strowski gegeven bepaling van het nationalisme: 'Un nationalisme est une idée qui sert de centre et de ferment à la vie nationale. Pas une idée-formule, bien entendu! Mais une conception vague chez les uns, précise chez les autres, qui, peu à peu, entre dans la sensibilité, imprègne l'action et se tourne en instinct, parfois en passion. Si cette passion prend assez de consistance et d'énergie intérieure pour attirer à elle, par un progrès qui grandira avec le nombre de ses croyants, les forces actives sentimentales d'un pays, elle remplace le patriotisme.' Zoodat een studie over het nationalisme in de Vereenigde Staten neerkomt op een onderzoek naar de ideeën, de opvattingen, waarmede het nationaal leven er doordeesemd werd en waaruit de mentaliteit van den Yankee is gegroeid. Hier ontmoeten wij vooreerst de mentaliteit van de oudste kolonisten in de Staten, den geest van de Pilgrim FathersGa naar voetnoot(1) uit de XVIIe eeuw. Deze eerste kolonisten waren alleszins achtbare menschen. Geen avonturiers, geen goudzoekers, maar begoede Engelsche of Schotsche burgers, ook wel edellieden, enkele katholieken, de meesten echter Puriteinen. Zij hadden hun land verlaten om te ontsnappen aan burgeroorlog en godsdienst-vervolging. Het eenigste wat zij zochten was: een onafhankelijk bestaan en vrijheid van godsdienst. Zij voelden zich al spoedig te huis in hun nieuw vaderland. Het klimaat was er wel wat strenger en de levensvoorwaarden wel wat harder dan in het Moederland, maar dat strookte nog best met hun ascetische levensopvatting. De Engelsche koningen lieten hen met rust; ontnamen hun niet eens het burgerrecht en keken schijnbaar onverschillig toe op de Republikeinsche en democratische organisatie, waaraan hun verre onderdanen de voorkeur gaven. En daarmede is het karakter van de eerste generatie Amerikaansche kolonisten in zijn hoofdtrekken geschetst. Vrijheidsliefde en vroomheid, strenge levensopvatting en democratische gezindheid vormen te zamen wat men genoemd heeft l'esprit du Pèlerin, de geest, de mentaliteit van de Pilgrim Fathers. Aan dien geest dankt het Amerikaansche volk zijn eerste nationale band; hij ontwikkelde het gevoel voor nationale samenhoorigheid in een tijd dat de Ver- | |
[pagina 29]
| |
eenigde Staten én onafhankelijkheid én administratieve eenheid mistten, onderworpen als zij nog waren aan het gezag van het Moederland en verdeeld in een aantal afzonderlijke koloniën. Naast die eerste kolonisten, van Engelsche of Schotsche afkomst, treffen wij al spoedig een andere groep aan: de Franschen. Van uit Canada, langs de St. Laurensstroom en de Groote Meeren en van uit het Zuiden, langs de vallei van de Mississipi, drongen de Franschen in het Binnenland door en stichtten er, in den rug van de Britsche nederzettingen, het belangrijke Louisiana. Zij brachten natuurlijk hun eigen karakter, hun Fransche mentaliteit mede, die in meer dan een opzicht van den geest der Pelgrim Fathers afweek. Daar was bij hen wel vroomheid, maar geen sombere, strenge levensopvatting; onafhankelijkheidsgevoel, maar geen stugge afzijdigheid; verbroederingsgeest en toch gehechtheid aan maatschappelijke hierarchie. De Vrede van Parijs (1763) vereenigt beide ethnische groepen tot eenzelfde gemeenschap, de Vrede van Versailles (1783) tot eenzelfde Republiek. De geest van de Pilgrim Fathers blijft later het nationale leven in de Staten nog wel bezielen, maar hij wordt getemperd, verruimd, gemilderd door een bepaalde dosis esprit français. Dit alles volstaat nog niet om het Amerikaansch nationalisme te verklaren. De geest der Pilgrim Fathers, zelfs verruimd door den invloed van de Fransche mentaliteit, is niet de eenige deesem, die de Yankees in eene natie doet opgaan, evenmin als die natie uitsluitend gevormd werd door de afstamemlingen van de Angelsaksische en Fransche kolonisten der XVIIe en XVIIIe eeuw. De imigratie der XIXe eeuw brengt een reusachtige toevoer van volk aan. De nieuwe inwijkelingen komen niet alleen uit Groot-Brittannië en de Fransche gebieden, maar ook uit Duitschland, de Europeesche Zuiderlanden, Scandinavië en Polen. In tegenstelling met hun voorgangers waren het meestal arme of verarmde menschen, die het vaderland met al zijn miserie den rug toekeerden met de hoop in het nieuwe beloofde land, andere bestaansmogelijkheden, ja fortuin en schatten te vinden. Zij ook braken af met hun verleden, maar dit breken was radikaler, geestdriftiger, de toekomst werd te gemoet getreden met grootere durfkracht en met een bepaalden trek voor het onvoorziene en in het nieuwe. Zij brachten een andere mentaliteit, een anderen geest mede, den geest der Pioniers. Deze nieuwe | |
[pagina 30]
| |
geest gepaard aan dien der Pilgrim Fathers heeft aan het Amerikaansche nationalisme zijn definitieve vorm gegeven. Ik zeg gepaard: want de geest der Pioniers verdrong dien van de Pilgrims niet. Beiden bleven naast elkander voortbestaan, daar zij elkander best aanvulden. Tusschen beide immers heerschte geen wezenlijke appositie, maar alleen verschil van intensiteit. 'L'esprit des Pionniers n'effaça pas l'esprit des Pèlerins, mais il porta “l'emphase”, comme on dit là-bas, sur un caractère plus général, sur l'enthousiasme qui détache de ce qu'on a aimé et créé, sur le désir de trouver ailleurs, plus loin, plus de liberté et plus de grandeur, sur la confiance de pouvoir établir de nouvelles fondations et un édifice de la vie plus conforme à la noblesse de l'âme... Aller au-devant des hasard, en priant Dieu, sans regarder derrière soi, c'est avoir l'esprit du Pèlerin; y ajouter je ne sais quoi de hardi, de vif et d'aventurier, c'est avoir celui du Pionnier. Le nationalisme américain n'a jamais renié l'un et l'autre. Il prétend encore les contenir tous deux.' Bij deze laatste bewering zal meer dan een sceptisch opkijken. Dat Pilgrim Fathers en Pioniers hun stempel hebben gedrukt op het ontstaan en de eerste ontwikkeling van het Amerikaansch nationalisme, kan nog grif worden toegegeven. Maar dat hun geest ten huidige dage nog even actief zou blijven nawerken, dat klinkt, op zijn zachtst genomen, gewaagd. Waar ligt de band tusschen de streng-vrome passagiers van de May Flower en de bandieten van Chicago of de stars uit Hollywood? Waar vindt de avontuurlijke Pionier nog bevrediging voor zijn lust naar het nieuwe en onvoorziene, in een door en door gemechaniseerde wereld? En toch is er verwantschap, zelfs nauwe verwantschap, tusschen het oude Amerikaansche nationalisme en het huidige, met zijn streven naar confort, met zijn idealisme à la Carnegie en zijn cultus voor het reusachtige. De mentaliteit is dezelfde gebleven, alleen de omstandigheden zijn veranderd. Hoe kwam dat? In hun zucht naar onafhankelijkheid, naar nieuwe levensvoorwaarden en onvoorziene lotgevallen, waren Pelgrims en Pioniers altijd maar dieper in het vasteland binnengedrongen. De onmetelijke gebieden in het Westen hadden zij langzamerhand bezet en ingepalmd. Mexico zelf had deze expansiezucht met een derde van zijn grondgebied moeten bekoopen. Van 892.135 vierkante mijlen in 1790 steeg de oppervlakte van de Staten tot circa 4.000.000. Toen kwam | |
[pagina 31]
| |
er een oogenblik dat Pioniers en Pelgrims niet verder meer konden. Zij hadden de uiterste grenzen van hun Rijk bereikt: ten Westen stonden zij voor den Stillen Oceaan, ten Noorden waakte Britannia aan de Canadeesche grens en ten Zuiden hadden zij de Mexicaansche op minder dan fatsoenlijke wijze verdrongen. Van lieverlede kregen zij den indruk dat hun land klein was, te klein althans voor hun expansiezucht en hun trek naar het onvoorziene en het nieuwe. Toen was het uit met de zwerftochten in het onbekende! De voortrekker wordt boer of werkman. De oude huifwagen wordt in een remise ondergebracht, de tent opgerold en op zolder geplaatst. Het beklemmend, eentonig, drukkend leventje uit Europa, waaraan zij ontvlucht waren, had ze ingehaald. Toch niet. Advocaat of geneesheer, industrieel of handelaar, werkman of landbouwer, de Amerikaan blijft getrouw aan den geest van de Pelgrims en de Pioniers; een Europeaan wordt hij niet weer. Diezelfde afkeer voor het verleden, ditzelfde enthoesiasme voor een onbekende toekomst, waarmede hij uittrok ter ontdekking van nieuwe gebieden, bezielen hem nog altijd nu het hem te doen is, zich in een bepaald levenskader te organiseeren. Bij die organisatie gaat hij uit van de gedachte, een specifiek Amerikaansche gedachte, dat de moderne mensch, van den invloed der oude gewoonten en vooroordeelen verlost, immer te streven heeft naar een schoonere, betere en meer gemakkelijke toekomst. Terecht merkt Strowski op: 'Cette civilisation nouvelle qui ne tend plus à découvrir, mais à utiliser, a pour principe spécifiquement américain, que l'homme moderne, dégagé des habitudes et des préjugés anciens, maniant avec méthode et continuité les ressources nouvelles que lui livre chaque jour la science, doit hasarder sans cesse le présent pour travailler à vivre sans cesse plus confortablement, plus moralement, plus aisément.' 'Le nationalisme actuel aux Etats-Unis, c'est l'espérance d'un sort que chaque minute améliorera; c'est l'élan vers un lendemain inévitablement plus beau; c'est aussi la destruction permanente de tout ce qui a fini de servir.' Maar is deze hoop op een betere toekomst, dit gedurig streven naar betere levensvoorwaarden, een specifiek Amerikaansch verschijnsel? Is dat niet de trek van andere volkeren, van de meesten? Jawel: maar alleen in de Vereenigde Staten wordt deze toekomstpolitiek | |
[pagina 32]
| |
doorgedreven met een volslagen minachting voor verleden en traditie, met een haast religieuze vereering voor stoffelijken vooruitgang. Die cultus voor stoffelijken vooruitgang heeft zijn stempel gedrukt op het Amerikaansche leven in al zijn uitingen. Stellen wij dien voorop, dan leiden wij daarvan gemakkelijk de hoofdtrekken af van Uncle Sam's nationalisme. Daar is vooreerst het gebrek aan traditiegeest. Verleden beteekent verouderd, en met verouderde dingen houdt men liefst geen contact. Het oude Moederland zelf, de geboortegrond der voorzaten spreekt niet meer tot het hart, als het niet verloochend wordt. Men onderneemt wel plezierreizen naar Europa; om familieleden te bezoeken, uit nieuwsgierigheid, uit snobisme, niet uit heimwee noch uit sympathie. De Amerikaan leeft immer voor de toekomst en die toekomst wil hijzelf telkens en telkens weder tot een werkelijkheid maken. Hij zal zich niet doodwroeten, daarvoor vrijwaart hem zijn behoefte aan comfort. Maar rentenieren of op pensioen gaan leven, dat stoot hem tegen de borst. Werken, een actieve rol spelen in de maatschappij, dat is de normale toestand voor een mensch, al is hij dan ook schatrijk. Die algemeen erkende wet van den arbeid heeft aan de Amerikaansche maatschappij haar democratisch karakter behouden. Iedereen werkt mede aan den opbouw van een meer comfortabele toekomst, zooals vroeger Pioniers en Pelgrims hunne krachten vereenigden, wanneer de huifwagen vastzat in het slijk. Een enkele adelbrief wordt erkend: de bediening, de job. Het overige is eerder bijzaak. Een Amerikaan ziet in handenarbeid niet het vernederende, dat wij, de leer van Christus ten spijt, er in leggen. Hoevele millionnairs gaan er groot op, dat zij als eenvoudige loopjongen begonnen zijn en verplichten hun kinderen denzelfden proeftijd door te maken. De geld-aristocratie is in de Staten wellicht machtiger dan in veel andere landen, maar zij hult haar leven in veel eenvoudigere vormen dan bij ons. 'Le nationalisme américain a fait disparaître les classes sociales sinon les différences sociales. M. Carnegie n'était pas vêtu autrement que son voisin le menuisier; son veston était mieux fait et d'une étoffe plus fine, mais de la même coupe, du même dessin, de la même nature. Dans la vieille Europe la distance est telle entre l'ouvrier et le bourgeois que si un ouvrier s'habille en bourgeois, on le dit endimanché... Le plus humble travail- | |
[pagina 33]
| |
leur est fier d'être américain, parce qu'il ne se voit pas d'une autre caste que les autres et qu'il est de plain-pied avec le plus riche.' Deze beschouwingen werpen een gunstig licht op het Amerikaansche nationalisme. Toch mag de keerzijde niet uit het oog verloren worden. Wat is er van de vroomheid der Pilgrim Fathers geworden? Die bestaat nog, beweert Fortunat Strowski. Maar in welken vorm? Laten wij een uitzondering maken voor de katholieken, die hun geloof belijden met een overtuiging, die onze halfslachtigheid beschamen moet; en voor enkele Protestantsche secten, die het nog ernstig meenen met hunnen godsdienst. Maar bij de overigen? Meer dan 70.000.000 Amerikanen onthouden zich van om het even welke positieve geloofsbelijdenis? Waarin bestaat hunne vroomheid? 'Une religion sans mystique et sans métaphysique, schrijft Strowski. Une religion qui s'occupe des moindres détails de l'existence quotidienne, mais parle peu des destinées surnaturelles de l'homme. Une religion qui est gouvernée par des 'bureaux de morale qui sont des bureaux d'hygiène et de politique.' Dit kunnen wij onmogelijk een godsdienst noemen. In zulk een atmosfeer brengen enkele bevoorrechte zielen het tot een idealisme van philantrophischen aard, à la Carnegie; de massa geraakt hoe langer hoe meer in het slijk van een egoïstisch materialisme. De meeste Amerikanen kennen geen hooger nationaal streven, dan de andere landen te overtroeven in comfort, in rijkdom, in alle uitingen van het stoffelijke leven. Er schuilt veel hoogmoed, naïeve hoogmoed, achter dit nationalisme. Dat geeft Strowski ook toe. Maar hij ziet er geen erg in, want 'cet orgueil n'est pas une menace d'oppression pour les autres peuples'. Zoo zullen wellicht de andere Amerikaansche volkeren niet oordeelen en ook wij niet die van meening zijn dat nationale hoogmoed vroeg of laat ten koste van anderen uitgespeeld wordt. Om echter het gevaar en de stuwkracht, die van het Nationalisme uitgaan, naar waarde te schatten, moeten wij noch naar Groot-Brittannië, noch naar de Vereenigde Staten uitzien. Andere landen hebben aan hun nationalisme een onverwachte uiting gegeven, waardoor zij de aandacht van de gansche wereld op zich trokken. Aan die 'eruptie'-nationalismen, als daar zijn, het Fascisme, de Nationaal-socialistische beweging en het Bolsjewisme, wijden wij in een volgend nummer een afzonderlijke studie. |
|