| |
| |
| |
De Japansche Taal
door J.M. Eylenbosch, Professor aan de Sophia-hoogeschool, Tokyo
Een Vlaming die voor 't eerst Engelsch leert is soms geneigd, in 't begin althans, eene zekere minachting te voelen voor eene taal die hij als eene soort bastaard aanziet: half dietsch en half romaansch. Nochtans, in den grond genomen, is dat nog zoo erg niet. Germaansche en romaansche talen stammen immers van dezelfde Arische grootmoeder af. Heelemaal anders is het gesteld b.v. met het moderne Perzisch. Hier is van eene gemeenschappelijke grootmoeder geene spraak. Het Perzisch is, gelijk het Engelsch, een mengsel van twee talen, maar de eene, het Zend, is eene arische, de tweede, het Arabisch, eene Semitische taal. En voor die twee taalfamilies heeft men tot nog toe geene zelfde grootmoeder kunnen vinden. Perzisch is dus bastaard in een hoogeren graad, bijna in een anderen zin, dan zegge het Engelsch.
In 't geval van de japansche taal nu, is de ongelijkaardigheid van de twee elementen die ze uitmaken, zoo groot, dat ze aan het onnatuurlijke, aan het monsterachtige, grenst. Het oorspronkelijke element is het oude Yamato, wiens afkomst ook al een twistappel is voor de geleerden. Maar daarover weze hier niets verder gezegd.
Het tweede element is het Chineesch. Hierover hebben wel de meeste Westerlingen eene verkeerde voorstelling. Ze vermoeden niet dat de eenheid van de chineesche taal enkel in de schriftteekens ligt en dat Chineezen uit de vier gewesten elkaar bij het spreken hoegenaamd niet kunnen verstaan en hunne toevlucht moeten nemen ofwel tot het schrijven ofwel tot Engelsch of Fransch. Wat is er nu gebeurd? In drie verschillende tijdperken hebben Chineezen hunne letters en hunne beschaving naar Japan gebracht, maar elke van die invallen kwam van een verschillend gewest en bracht een verschillend Chineesch mede. En zoo zijn zich drie heel sterk verschillende chineesche tongvallen op den ouden Yamato-boom komen enten en zijn er allengskens mee vergroeid.
Vergeleken echter met den ouden boom zijn die aangegroeide gewassen onder elkander gelijkslachtig, maar met den stam zelf
| |
| |
hebben ze enkel dit gemeen dat zij, zooals hij, vruchten zijn van ver-oostersche velden. Daarmee is de overeenkomst uit.
Eerst en vooral is de Yamato zinbouw verschillend van den chineeschen. Deze laatste is moeilijk kort te beschrijven, maar van den eersten kan men eenvoudig zeggen dat hij, met uitzondering van de plaats van het adjectief vóór het zelfstandig naamwoord, dezelfde is als de baskische. (In het Baskisch komt het bijvoeglijk naamwoord na het substantief.) Verder bestaan de Yamato woorden, gelijk de baskische, doorgaansch uit twee lettergrepen of meer, terwijl de chineesche woorden van welke gewesttaal ook, eenlettergrepig zijn. Een klein voorbeeld zal dit verschil aanstonds klaar maken. Tôkyô, de naam van Japans hoofdstad, bestaat uit twee chineesche woorden, die dezelfde schrijfwijze en beteekenis hebben als de naam Tong-King. Tong of Too = Oosten; King of Kyoo = hoog en groot, vandaar: hoofdstad. Indien we nu het korte woord Tôkyô in Yamato vertalen, krijgen wij den langen en welluidenden naam: - Higasji-no Miyako.
Ten derde. Het Yamato is eene nagenoeg klemtoonlooze taal. Zelfs hetgeen wij door nadruk op een woord te leggen uitdrukken, wordt in 't echt Japansch door een bizonder toegevoegd woord, zooals wa of koso, uitgedrukt. Maar, gelijk toch velen weten, wedijveren de verschillende chineesche gewesttalen met elkander in het getal van hunne zoogenaamde 'tonen': hooge toon, lage toon, rijzende toon, zinkende toon, gelijke of platte toon, ent. Het allerminste is drie en het hoogste zeven (Kantoneesch). We hebben hier dus eene aanpassing van twee uitersten. Zonder twijfel zou onze Dietsche taal gemakkelijker de chineesche tonen en keelgeluiden in zich opgenomen hebben dan het toonlooze en uiterst welluidende Yamato, waar alle keelgeluiden afwezig zijn.
(De chineesche woorden, met de meeste keelgeluiden in 'K' veranderd, klinken in 't Japansch erg hard, b.v. Gai-Koku-Go-Gakkoo - krek eene hen die kakelt.)
Wel te verstaan heeft het Japansch al de chineesche tonen laten wegvallen. Voor het gemak van de uitspraak is dat voorzeker een voordeel, maar het is een onbetwistbaar nadeel voor de verstaanbaarheid. Immers woorden die in 't Chineesch verschillend klinken luiden in 't Sino-japansch heelemaal gelijk. En zoo zijn er geen tien
| |
| |
of twintig, maar honderden en honderden. Het homoniem is geene uitzondering, het is de regel.
Natuurlijk is daardoor de woordenschat om zoo te zeggen in 't oneindige verrijkt. Er komt waarachtig geen einde aan, aangezien men immer nieuwe samenstellingen kan uitvinden van chineesche eenlettergrepige woorden, die de menschen wel niet zullen verstaan bij het hooren, maar weel als zij de letterteekens ervan zien.
Maar dat is nog niet al. Hetzelfde begrip kan men nu eens door een Yamatowoord, dan weer eens met een chineesch woord uitdrukken. Enkele voorbeelden uit het Engelsch kunnen ons hier helpen.
'Lezen' kan in 't Engelsch weergegeven worden óf met het germaansche 'read' ofwel met het romaansch 'peruse'; 'koopen' met 'buy' ofwel met 'purchase'; 'stellen' met 'put' of met 'place'; 'beginnen' met 'begin' of met 'commence'. enz. Maar, of nu het woord germaansch of romaansch is, het wordt in elk geval met latijnsche letters geschreven, en al weet men niet hoe men het moet uitspreken, men weet ten minste dat er eene vaste uitspraak van bestaat. Kent men die uitspraak, dan kan men het woord altijd lezen, 't is gelijk in welk tekstverband. 'Commence' wordt in elk geval 'commence' en nooit 'begin' of 'start' gelezen. Met het Japansch is het echter heel anders gesteld, omdat het Japansch de chineesche zinnebeeldige schriftteekens overgenomen en ze zoo goed als 't ging aangepast heeft. De nazetsels en de uitgangen van 't werkwoord worden door een van de 50 lettergrepige klankteekens voorgesteld die de beroemde boeddhistische monnik Kooboo-Daisji zou uitgevonden hebben. Het zijn enkel verkortingen van zekere chineesche schriftteekens. Men noemt ze Kana of ook al wel I-Ro-Ha, naar de drie eersten ervan, gelijk wij zeggen a-b-c. Er zijn twee soorten Kana: - het stijve Katakana en het zwierige sierlijke Hiragana. Een Chineesch kan het japansche Kana niet lezen. Hij zelf heeft geen Kana noodig, want zijn werkwoord is onvervoegbaar en zijn voor- of nazetsels schrijft hij met zinteekens.
Het Japansch heeft dus de chineesche zinteekens aangenomen. Dat was niet gemakkelijker dan indien ons eigen Nederlandsch hetzelfde gedaan had. Of zegge het Engelsch. Dit past beter voor onze voorbeelden. Laten wij dus veronderstellen dat het begrip 'beginnen' in 't Engelsch met een zinteeken geschreven wordt. Hoe moet men dit teeken in elk bizonder geval lezen? Zal het
| |
| |
'begin' heeten ofwel 'commence'? En zoo insgelijks met de andere begrippen die in 't Engelsch óf door een romaansch óf door een dietsch woord kunnen uitgedrukt worden. Er mogen er tamelik veel zijn, evenwel hun getal is beperkt. Maar in 't Japansch is dit niet het geval. Met uitzondering der nazetsels, tusschenwerpsels en talrijke klanknabootsingen, is er nauwelijks een Yamata woord dat geen Sino-japansch equivalent heeft.
Een groote helft van het woordenboek is chineesch (met de samenstellingen is het over de helft). Wij willen er hier maar een eenvoudig en concreet voorbeeld van geven. Het chineesch schriftteeken voor de 'Maan'. Hoe wordt dat nu gelezen? 1) Op zijn Yamato's, tzki; op zijn chineesch, 2) gets of 3) gwats. Immers, tengevolge van de drie verschillende chineesche invallen, zijn er drie verschillende leeswijzen of uitspraken: - het Kan-on, het oudste, uit Noord-China ingevoerd; het Go-on, later uit Zuid-China ingevoerd en meestal gebruikt door de boedhistische monniken, maar ook in andere gevallen; eindelijk het Too-in, meer modern en van tamelijk beperkt gebruik. Dat is waarachtig al erg genoeg. Ongelukkig bestaan er vaak voor één en hetzelfde schriftteeken, niet alleenlijk twee of drie chineesche, maar daarenboven nog verschillende Yamato leeswijzen.
Nu zijn we volop in den doolhof. Nemen wij het teeken dat het begrip 'onder, beneden' uitdrukt. Het teeken zelf is van de eenvoudigste die er zijn: - het bestaat uit enkel drie strepen, de eene waterpas, de tweede eene loodrechte er juist onder; eindelijk, rechts van deze en ongeveer in het midden, een heel kort schuinsch streepje. Het geheel ziet er bijna uit gelijk de gedrukte hoofdletter 'F'. Hoe nu deze 'F' gelezen? Mijn leeraar zegt: sjta. Goed. Den volgenden keer, als ik sjta lees, verbetert hij me: - 'Neen, hier leest men dat simo'. Ook al goed. Maar op 'n anderen keer is het toch niet goed zoo. Het heet kudaru of kudasu of kudasaru; dan is 't weer sagaru of sageru. En dat is nog allemaal Yamato, moet u weten. Maar zoo lang heeft men wel niet gewacht vooraleer kennis te maken met de chineesche uitspraken.
't Is nog een waar geluk dat er in dit bijzonder geval niet meer dan twee chineesche leeswijzen bestaan, te weten: - gé en ka. Wel te begrijpen, is men niet vrij het eene of het andere te lezen volgens beliefte. Maar hoe kan men weten of het gé moet zijn
| |
| |
ofwel ka? Door studie, maanden en jaren studie. En hoe dikwijls hebben me reeds studenten - hoogeschool-studenten, a.u.b.! - gezegd: - 'Ik weet niet hoe dit teeken in deze samenstelling gelezen wordt', of ook al: - 'Dit teeken ken ik niet; ik herinner me niet het ooit gezien te hebben'. Het kan ook voorkomen dat zij het zoo zelden gezien hebben dat zij óf de beteekenis, óf de uitspraak, óf allebei vergeten hebben.
Eene vergelijking. De landkaart van Rusland, met aderen die de stroomen en rivieren, en punten of rondekens die de grootere en kleinere steden voorstellen. Ik vraag naar den naam van een rondeken in 't Noordwesten, op eene rivier. Het rondeken duidt eene der oudste, grootste en vermaardste steden van 't land aan. Hoe heet die stad? Hoe heette ze in den tijd van Kerenski? Hoe heette ze in den tijd van Pieter den Groote? Het rondeken blijft hetzelfde; zijne plaats op de landkaart ook. Maar de leeswijze verschilt volgens den tijd. Naargelang den geschiedkundigen samenhang zal men St. Petersburg, Petrograd, ofwel Leningrad lezen. Zulke rondekens zijn de chineesche teekens in 't Japansch. In 't Chineesch zelve bestaat die moeilijkheid niet, tenzij als uitzondering, en die uitzonderingen zijn maar zes of zeven in getal. Uit dit oogpunt gezien, is de japansche geschreven taal dus drie of vier keeren zoo moeilijk als de chineesche.
- 'JA MAAR', zegt u, 'als dat zoo is, waarom laten dan de Japanners de chineesche schriftteekens niet varen? waarom volgen ze het goede voorbeeld van de Turken niet na en nemen ze de latijnsche letters niet aan?'
Zoo spreken al de nieuwelingen. 't Is bijna 't eerste wat ze zeggen. Maar ze zijn nog te groen om te merken dat het eene vraag van 'uit Scylla in Charybdis' is. Het antwoord op hunne opwerping is dubbel. 1) Nationale overlevering. Alhoewel de schriftteekens oorspronkelijk chineesch - en dus een ingevoerd artikel - zijn, zijn ze toch met de geschiedenis en letterkunde van Japan zoo vergroeid, dat ze er nu een bestanddeel van uitmaken, zonder hetwelk het geheel niet meer volledig is. Dat laten varen ware niet enkel met het verleden breken, maar het verleden voor de jongere geslachten heelemaal onverstaanbaar maken.
Beweert niet dat dit antwoord onvoldoende is, er is immers nog
| |
| |
een nr 2, en dat spreekt gelijk het uithangbord boven den ingang van Dante's Hel: - 'Lasciate ogni speranza!'
Het moet worden toegegeven dat er een soort Japansch is dat, 't zij met Kana 't zij met latijnsche letters geschreven, bij 't lezen verstaanbaar is. Het is het alledaagsch winkeljapansch en theetafel-japansch, ook al het Japansch van keukenmeiden en kleine kinderen. Dat is echter niet al. Er is ook een schooljapansch, een wetenschappelijk, een letterkundig Japansch. Zoodra het over zulke zaken of enkel doodeenvoudig over abstracte begrippen gaat, - vaarwel verstaanbaarheid met latijnsche letters of rein japansch Kana!
De oude Yamatos schijnen niet veel abstracte woorden gehad te hebben. Aangezien zulke woorden in de Yamato-taal ontbreken, heeft men ze later, waar 't pas gaf, aan 't Chineesch ontleend. In de laatste zestig jaren is die uitleening sterk toegenomen en ze gaat nog steeds voort tot op den huidigen dag. Evenwel, zooals reeds gezegd, spreekt men op zijn Japansch uit en laat men het verschil van tonen eenvoudig weg. Het gevolg is dat woorden met verschillende, soms met tegenovergestelde beteekenis, volkomen gelijk klinken en, met latijnsche letters geschreven, dezelfde spelling hebben. Indien ten minste die homoniemen maar weinig in getal waren, maar neen, eenige woorden hebben 4, andere 10, andere weer 20 of 24 homoniemen. Wie kan daar nog wijs uit worden? - 'De samenhang zal wel daartoe helpen', meent u. Ja, in enkele gevallen, dat geef ik toe, maar in andere hoegenaamd niet, en deze laatsten komen dikwijls voor, b.v. als de homoniemen dicht aan elkaar grenzende en toch verscheidene, ofwel diametraal tegenovergestelde begrippen uitdrukken. Daar laat de samenhang u mooi in den steek. En uitzondering is dat volstrekt niet. U kan liever zelf oordeelen maar enkele voorbeelden. En zulke voorbeelden, bedenk het wel, staan op elke tweede of derde bladzijde van het woordenboek te lezen.
Wat beteekent het japansch woord Ki? - Ik weet het niet. Er zijn immers 26 verschillende Ki's, allemaal op gelijke wijze uitgesproken. Of Koo? Ik weet het nog minder. Want er zijn niet min dan 47 Koo's, allen met verschillende beteekenis. - 'Ja goed, zegt u, maar dat zijn eenlettergrepige woorden. Niet te verwonderen.' - Wel dan, hier zijn eenige tweelettergrepige woorden, op goed geluk af uit het woordenboek ontnomen. Ze zijn alle Sino-japansch. Kookoo: er zijn er 33; - Kooka: 28; - Koosji: 26; - Koosoo
| |
| |
21; - Koosjoo: 22; - Sintoo: 10; - Sjootoo: 12; - Sookoo; 10; - Soosei: 10; - Tooka: 15.
Wat kan men met zulke woorden aanvangen, indien men er de schriftteekens niet van ziet? Vandaar het vermaarde antwoord van een welbekenden japanschen leeraar der schrijftaal. Telkens men hem vraagt wat dit of dat sino-japansch woord wil zeggen, bemerkt hij kortaf: - 'Toon mij het schriftteeken!' Vandaar ook dat, als studenten met malkander spreken, ze heel dikwijls met den rechter wijsvinger vlug eene figuur schetsen in de palm van de linkere hand, om hunne meening duidelijk te maken. De onderwijzer in de Middelbare school en zelfs de leeraar op de Hoogeschool ziet zich dikwijls genoodzaakt chineesche teekens op het bord te schrijven, omdat anders de leerlingen niet verstaan. In den loop van zijn voordracht gebruikt hij een chineesch woord. Domme gezichten en dwaas opkijkende oogera in geheel de klas. Een of twee wagen het zelfs te opperen: - 'Zoo'n woord zal wel niet bestaan?' -'Zoo? meen je? Wacht eventjes!' En de leeraar schrijft de teekens neer, wit op zwart, 'A, a, a! naruhodo!' klinkt het van alle kanten, 't Is begrepen.
Zoo dus is de japansche taal meestal eene taal voor de oogen en daardoor eene onnatuurlijke taal geworden, misschien wel de moeilijkste taal in de wereld. De Japanners zelf geraken nooit aan 't einde met het leergin van hunne aan 't oneindige grenzende moedertaal. Het is ook niet te verwonderen dat zij in hunne studies twee of drie jaar ten achter staan op onze studenten, aangezien zij in de Lagere, in de Middelbare, ja zelfs nog op de Hoogeschool, zooveel tijd moeten besteden aan het leergin van de chineesche schriftteekens.
Om nu nog om te keeren en achteruit te gaan is het te laat. Door altijd meer en meer chineesche woorden samen te stellen is het Japansch steeds verder en verder in een doodloopend straatje vooruitgesukkeld. Het kwaad kan niet meer verholpen worden. En voor ons, Westerlingen, blijft die vreemde taal voor immer achter hare geheimzinige teekens verscholen, - gelijk het hart van de japansche vrouw onder haar witgepoederd gezicht en gebloemd zijden Kimono.
|
|