bladzijden. Het geeft een overzicht van de literatuur van 1890 tot 1930. Mahrholz, die het religieuse beter kan aanvoelen dan Soergel, staat ook veel sympathieker tegenover de katholieke literatuur van den tijd. Waar we bij Soergel te vergeefs zolken naar namen als Weismantel, Herwig, Paula Grogger, Wenter en zooveel andere katholieke schrijvers, vinden we in Mahrholz een speciaal hoofdstuk aan de 'Neu-Katholische Literatur' gewijd. Aan den anderen kant bieden Soergel's uitgebreide en veelvuldige uittreksels uit de werken van de behandelde schrijvers een gelegenheid tot een eerste persoonlijke kennismaking. Van beiden draagt men de overtuiging mee, dat ze objectief staan tegenover hun stof en dat ze aan de behandelde schrijvers recht laten wedervaren.
Beide literair-historici streven een wetenschappelijk en tevens een volkspaedagogisch doel na. De methode van behandelen van de stof is nagenoeg dezelfde. Onder vorm van essay worden de hoofdpersonen van een tijdperk gekarakteriseerd, de hoofdlijnen worden blootgelegd en in het kader van de gedachtenstromingen van den tijd tot een overzicht verwerkt. Zoo goed en zoo kwaad als het gaat, worden de minder talentrijke schrijvers dan in de afgebakende hokjes gedreven. Dat de wetenschap wel eens een deuk krijgt, onder die gedwongen schematisatie, spreekt van zelf, maar voor den lezer biedt deze het paedagogische voordeel der overzichtelijkheid.
HAAS NAUMANN: Die deutsche Dichtung der Gegenwart (6e uitgave, 1933). Dit handboek van 400 bladz. behandelt de letterkunde van 1885 tot 1933. Het omvat: 1. Overzicht (bladz. 1-11); 2. Het nieuwe tooneelt 3. De nieuwe roman; 4. De nieuwe lyriek. Deze geschiedenis is wetenschappelijk opgevat en veronderstelt dus van den lezer een tamelijk uitgebreide kennis van de literaire werken. Ze was oorspronkelijk bedoeld als ontwikkelingsgeschiedenis van de genres en deze indeeling blijft ook nog behouden in de laatste uitgave. Het overzicht, dat voorafgaat, geeft echter een nieuwe zienswijze en een nieuwen maatstaf voor beoordeeling weer en is belangrijk genoeg, om er even bij stil te staan.
De gebruikelijke indeeling in Naturalisme, Neoromantisme, Expressionisme en Nieuwe Zakelijkheid is maar oppervlakkig. De stichting van het Derde Rijk in het begin van 1933 is maar de doorbraak op politiek terrein geweest van een grondige omwenteling van den Duitschen geest en bijgevolg ook van de Duitsche literatuur. De nieuwe beweging sluit het tijdperk af van het burgerlijk liberalisme van de laatste vijftig jaren, dat zelf het erfdeel is van de critische wereldbeschouwing van Aufklärung en Humanisme. De nieuwe beweging knoopt weer aan bij de christelijke Middeleeuwen en herstelt den Duitschen mensch weer in zijn natuurlijke betrekkingen tot God (mystische en dogmatische Gods-idee), tot den evennaaste, (gemeenschaps-idee van familie, stam, ras, volk en natie), tot zich-zelf (loutering of heiligmaking), tot de natuur (bezielde werkelijkheid ook van de techniek), tot het verleden (bezielende krachten en helden). Literatuur wordt opgevat als een wijding en een zending in den dienst van de gemeenschap.
Dat zijn ongeveer de hoofdgedachten van het overzicht. In het hoofdstuk over den roman wordt dan enkel de groote ontwikkelingslijn aangegeven en deze belicht met tal van voorbeelden, waarbij vanzelfsprekend een menigte namen, die we ongaarne missen, zijn weggevallen. De begeestering voor het nieuwe met zijn onbegrensde mogelijkheden, die uit het overzicht spreekt, heeft nog geen groote verwoestingen aangericht onder de oudere schrijvers, wier waardeering nog deze van de eerste uitgave (1923) is.
J. MUMBAUER-OTTO MILLER. Die deutsche Dichtung der neuesten Zeit (I Band - II Band 1. Teil) (1933) is een nog onvolledig verschenen katholieke geschiedenis van de hedendaagsche literatuur.