Streven. Jaargang 1
(1933)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Reis door Spanje
| |
[pagina 16]
| |
vrouwengestes maar in overtreffenden trap, een half uur lang. Dan werd een overeenkomst bereikt: een klinkende handdruk, kontant betalen en de storm bedaart. We naderen Bilbao. De eerste huizen vallen me niet mee: hoog, wit of bruinrood geschilderd, maar nooit herschilderd. In het balkon dat aan elk venster te vinden is, hangt de wasch te drogen. Men kan het hoogstens eigenaardig noemen, maar 't is verre van mooi. Dan komen we in een station aan, dat dien naam enkel verdient, omdat de treinen er stilhouden en men er kaartjes verkoopt. Bilbao zelf geeft me geen beteren indruk. In bergen ingesloten heeft het een oude en een nieuwe wijk, van elkaar gescheiden door de 'Río de Bilbao', een smal water dat echter tamelijk diep moet zijn, omdat ik er zeeschepen van eenig belang zag liggen. Daar is de haven: een stapelhuis, enkele kranen en een scheepstimmerwerf. Bezienswaardigheden zijn er niet. De oude wijk bestaat uit een doolhof van smalle straatjes met hooge afzichtelijke huizen, en hier en daar een oude kerk. De nieuwe wijk is gevormd door een lange, breede straat met monumentale gebouwen, die op het felbesproken H. Hartbeeld uitloopt en door zijstraten waarin duchtig gewerkt wordt aan de bestrating en nog veel bouwgelegenheid is. De stad is anders vol drukte en leven, dag en nacht. Er is ook wat nijverheid; papier en kristal, doch vooral zijn van belang de ijzermijnen in den omtrek, waarvan het erts meestal wordt uitgevoerd. Toch zijn er enkele kleine, weinig verzorgde hoogovens, die het bezoek niet waard zijn voor iemand uit een geïndustrialiseerd land. Hetzelfde geldt voor alle andere nijverheden in Spanje; daar moet men geen technische of administratieve of sociale nieuwigheden gaan zoeken. Hier heb ik voor 't eerst kennis gemaakt met de Spaansche bureaukratie. Het provinciaal bestuur is er ondergebracht in een gebouw, dat uiterlijk monumentaal is, maar van binnen op een stal gelijkt. Ik ga er heen om 10 uur 's morgens, word heel vriendelijk den weg gewezen, en kom terecht bij twee mannen die hun dagblad zitten te lezen. Ze verzoeken me terug te komen binnen een uur, 't is nog te vroeg. Ik denk dat ze hun krant nog niet uitgelezen hadden. Als ik terugkom verwijzen ze me naar een ander kamerke, waar nog vijf man op werk zitten te wachten. Mijn opinie aangaande de staatsambtenaren is gedeeltelijk veranderd bij latere bezoeken. Zoo bevindt zich het 'Instituto de la Reforma Agraria' te Madrid in een prachtig nieuw-gebouwd huis op een deftige laan over het Retiro. Op elk verdiep zijn er drie knechten in fijn afgeborsteld livrei, die de eventueele bezoekers den weg wijzen naar een gezellig vertrek, waar ze zich behaaglijk kunnen vlijen in zachte fauteuils, totdat een bediende zal komen melden dat Mijnheer aangediend is.
'k Ben blij dat ik weer in den trein zit, die me dichter bij 't mooie, echte Spanje brengen zal. Het instappen op de treinen is iets om te verfilmen. Voor iemand die 't niet gezien heeft, is 't onbegrijpelijk wat een drukte de Spanjaarden dan maken. Net volk en boerenmenschen geladen als ezels, met een onmogelijk aantal valiezen en korfjes en mandekens en pakjes en kruiken van allen vorm en grootte en nog een paar haantjes met hun pooten aaneengebonden, wringen en duwen om een goed plaatske. Dan loopen ze nog enkele keeren over en weer in de gangen, die al volgepropt zijn. Dat alles, begeleid van een geroep en geschreeuw waarvan een Westersch beschaafd mensch geen idee heeft, en overgoten met een Spaansche zon... en ik zucht voor de eerste maal: O, wat is het hier warm! Maar het landschap vergoedt veel: 't is prachtig voor een plattelander. Rotsachtige bergen, gelukkig met een laag aarde bedekt, zoodat men ze toch nog heeft kunnen bebouwen met graangewassen, maïs en | |
[pagina 17]
| |
groenten in de valleien en op de bergruggen die niet te sterk hellen. De schaarsche hoeven zijn heel typisch met hunne naar vier kaden lichtjes-hellende daken uit bolle pannen. Voorbij Miranda aan de Ebro is de natuur nog mooier, vol variatie. Reusachtige rotsen waarop nog stukken steen, die schijnen uitgespuwd door een vulkaan. Dan weer, langs één kant tenminste, betert den grond en wordt werkelijk zorgvuldig bewerkt. Verder is alles stil-golvend en heel verre reiken de gele stoppelvelden, omzoomd door majestueuse bergketens. Hier zijn 't weer weiden nu, waarop vee en vredige schapenkudden grazen. Over een landweg rijdt er een jonge boerin op een kleinen ezel. O Dulcinea! De staties waar we stoppen zijn echte koten, en de scene die er zich telkens afspeelt is merkwaardig: Weer geroep en gesleur, en over en weer geloop over de sporen. Een vrouwke loopt met een kruik water langs den trein: 'Quién quiere agua?',Ga naar voetnoot(1) en of ze liefhebbers heeft! voor 5 céntimos moogt ge eens drinken. En bij dit alles wacht de treinwachter, de armen over elkaar gekruist, totdat iedereen verzadigd is. Dan driemaal bellen, de lokomotief fluit, tsjoek, tsjoek... nog eens bellen en boem..., We zijn een half uur te laat. De streek is weer bergachtig als we Burgos, geheel beheerscht door zijn oude, majestueuse kathedraal, in 't zicht krijgen. De stad is veel frisscher en aangenamer, met vele schaduwrijke wandelwegen naast een ondiep, snel-vloeiend rivierke, de Arlanzon, waar de volksvrouwen komen wasschen. Hunne kinderen loopen, daag, enkele half, andere geheel naakt rond en spelen en spatten in het frissche nat. Burgos is een historische stad. Gesticht in 884, werd ze later hoofdstad van Castilië en bleef het tot 1087, waarna ze haar invloed verloor. Ze heeft een zeer typische markt, die langs eenen kant door een monumentale poort gescheiden is van het nieuwere stadsdeel. Daar zijn de benedenverdiepingen dieper ingebouwd en dus de voetpaden overwelfd. Burgos is een oord vol herinneringen aan koningen, ridders en Concilies en voornamelijk aan Rodrigo Diaz de Vivar, den Cid, waarvan de heldendaden in 't oudste gedicht der Castiliaansche literatuur verhaald worden, en wiens overblijfselen, evenals die van zijn gade, Doña Jimena, nog rusten in de eeuwenoude Kathedraal. Er zijn zoo vele antieke gebouwen hier. De kathedraal in gothieken stijl met haar twee kolos-torens, bekroond door spitsen fijn als kant, domineert alles. Bezienswaardig zijn nog de poort Santa María, waar nu het Provinciaal Archeologisch Museum is ondergebracht; het mysterieuse klooster Las Huelgas, een weinig buiten de stad; de Casa del Cordón,Ga naar voetnoot(1) waar Christoffel Colombus ontvangen werd door den Koning en de Koningin bij den terugkeer van zijn tweede reis in 1497; verder de kerk Sinte Agatha, merkwaardig om den eed die de Cid er aan Alfons VI oplegde, om zich te overtuigen dat de Koning geen deel had genomen aan den moord op zijn broeder Sancho, door Bellido Dolfos bij de belegering van Zamora gedood. En dan heeft men nog zoo vele oude patriciërswoningen, die, spijtig genoeg, niet voldoende verzorgd zijn. De 'Casa de Miranda', met mooien gevel, vooral rond de ingangspoort, kan als voorbeeld dienen. In plaats van een aardig bordje, dat den reiziger den naam van het gebouw aanduidt, hangt er een plankje met 'Taller, Sastrería'Ga naar voetnoot(2) op, en bij het binnengaan in groote zwarte letters op den bevuilden gekalkten muur 'Al Taller'Ga naar voetnoot(3). Door een reeks gebroken en gebarsten ruiten ziet ge dan de | |
[pagina 18]
| |
binnenkoer met kunstige zuilen, doch een verwilderd hofke, en hooger op waschgoed aan de vensters. Dat geeft u werkelijk niet meer den indruk van een historisch gebouw. Terwijl ik daar sta komen er drie bengels op mij af. Er is 'ne schele en 'n manke bij, echt sukkelaars. Met vele gebaren zeggen ze mij den naam van het gebouw, en als ik dan terug buitenkomt: 'Una perrita, una perrita, Señorito'Ga naar voetnoot(1), op heel heiligen, klagenden toon. Ik geef éen van hen dan een 'perrita', maar dat is mijn ongeluk geworden. Kleine mannekens rijzen als uit den grond en na enkele oogenblikken staan er wel tien rond mij. Nu roepen ze: 'Para mi'Ga naar voetnoot(2); ze stooten tegen mijn hand, trekken aan mijn jas, vallen tegen me aan. En die bende heb ik achter mij gehad totdat ik de lange, ellenlange straat uit was. Dat is me maar eens voorgevallen. De bedelaars vergenoegen zich gewoonlijk met het eenvoudig vragen om een aalmoes en laten verder de menschen met rust.
In den nacht ben ik afgereisd naar Madrid door het hooge tafelland dat Spanje is, nog op vele plaatsen, zooals in Castilië, bekroond met onherbergzame bergen. Als er wat klaarte in de lucht komt, aanschouw ik de indrukwekkende woeste rotsen van het Castiliaansch scheidingsgebergte. Hier en daar ontgint men steen voor kasseien. Waar 't mogelijk is zijn er weiden, waarvan het dorre, gele gras tusschen de verspreide rotsblokken groeit. Ze zijn omringd met omheiningen van opgestapelde steenen. Huizen en menschen, en velden en dieren, alles heeft een armoedig uitzicht. 't Kan ook niet anders in die onvruchtbare streek. En zoo voert de trein me binnen in Madrid, de hoofdstad van Spanje, van 1560 tot April 1931 residentiestad; nu verblijfplaats van Cortes en president der nieuwe republiek. Als de trein de ruime spoorhalle binnenstoomt, staan er twee lange slierten volgepropte spoorwagens gereed om naar den buiten te trekken. 't Is immers Zondag en de Madrilenen houden van uitstapjes. Als goed christen mensch ga ik natuurlijk eerst mijn grooten plicht vervullen: mis hooren. Ik word ontvangen door een paar bedelaars met uitgestoken hand. Maar zooals iedereen loop ik ze voorbij. Weinig volk, misschien vijftien menschen in de kleine stemmige kerk. Dit gezegde zou bij sommige lezers den indruk verwekken dat Spanje niet meer katholiek is. Dat mogen we uit dit alleenstaand feit niet besluiten. Ik ben er zelfs van overtuigd dat de christene zeden en gebruiken nog heel diep ingeworteld zijn bij het volk. Madrid is immers een grootstad en er wordt in Spanje een grooter aantal missen gelezen per dag, doordat er veel geestelijken zijn. In de andere steden was er ook meer volk, meest vrouwen en meisjes, ook moderne, in de kerk, die zeer devoot de mis volgden. In Bilbao zag ik menschen die een kruis maakten toen ze een kerk voorbijgingen en in Valencia waren er vele zeer druk bezochte heiligdommen. Mijne opinie werd bevestigd bij elke informatie in de treinen aan dorps- en stadsmenschen en in de steden aan bevoegde personen: Spanje is een katholiek land. Dat hebben de laatste verkiezingen ook bewezen. In den beginne leek mij Madrid 'unheimisch', maar dat beterde vlug, en ik beken graag dat het heerlijk is 's avonds langs de groote Calle de Alcalá, de Gran Vía, de Pasen de Recoletos en de Puerta del Sol te loopen tusschen zoo vele menschen, want de Madrileen houd van wandelen. Ten andere alle Spanjaarden leven veel meer op straat dan de Vlamingen en andere Noordervolken, die van een gezelligen haard houden. De talrijke terrassen der café's zijn goed bezet, vooral door mannen, zooals ik | |
[pagina 19]
| |
overal heb opgemerkt. De vrouw wordt er aanzien als moeder en huisvrouw, niet zoo zeer als gezellin. Voos degenen die een glaasje niet kunnen bekostigen is er de pomp, waarneven er een vrouwke met glazen staat, zoodat iedereen fatsoenlijk kan drinken. Hier is het me nogmaals opgevallen met wat een vuur een Spanjaard spreken kan. Twee vrienden ontmoeten elkaar: een zeer stevige handdruk en een vertrouwelijk klopje op elkaars rug. Er is wat interessants te vertellen, over de politiek heel dikwijls, en ze stappen samen voort, heel langzaam met gemeten passen. De eene is aan 't woord, de andere luistert aandachtig, de oogen op den grond gericht enkel nu en dan eens opkijkend. Bij elke twee stappen blijven ze eventjes staan als op commando. De oogen van den redenaar schieten bliksemschichten; zijn handen zijn, te pas of te onpas, voortdurend in beweging. Met kracht stuwt hij de eene in de hoogte, de andere kruist ze om dan weer met onverminderd geweld neer te dalen... om terug omhoog te kunnen. Hij spreekt vlug en appuyeert sterk op talrijke woorden en lettergrepen. De luisteraar kijkt bewonderend af en toe knikkend. De Spanjaard houdt in 'l algemeen van conversatie; hij spreekt heel gemakkelijk en overtuigend en sleept den toehoorder mee. Hij herhaalt dikwijls dezelfde gedachten en heeft geen moeite om ze steeds in verschillenden vorm op te disschen. Een bezadigd mensch uit het Noorden merkt het op en glimlacht eens; een Spanjaard vindt het prachtig, hij passeert er immers zijn tijd mee. Madrid is vol leven en drukte, toch kan geen vergelijking doorstaan met Parijs. Wereldberoemd is zijn museum van Schoone Kunsten, het Prado, waar, naast talrijke vreemde meesterwerken vooral van Rubens, Van Dyck en Titiaan, de geheele geschiedenis der Spaansche schilderkunst, met werken van Velasquez, Murillo, Ribera, el Greco, Goya, enz. Buiten dit museum heeft het er nog enkele andere; dan natuurlijk een Koninklijk paleis en een stadhuis, die me niet erg interesseerden. Veel liever ging ik naar de parken, waar de bladeren ritselend en moeizaam van de boomen warrelen in deze Septembermaand om een dik, bruin tapijt te leggen rond de stammen, en waar de kastanjes met een bots op den harden weg vallen en dan verder wegspringen. Daar was 't schoon, daar was 't kalm, heerlijk om te zitten mijmeren en te luisteren naar woudgeruchten. O wat benijd ik de menschen hier; ze hebben nog een bosch in hunne stadGa naar voetnoot(1). Madrid is ook geene lichtstad zooals Parijs. Het vindt enkel zijn schoonheid in zijn blij karakter, in zijn vurigheid. De mannen galant en modern gekleed, schenen me niet energiek toe. De vrouwen, alhoewel niet zoo mooi als in andere steken van Spanje, hebben een vriendelijk uitzicht met hunnen waaier die ze charmant gebruiken. Hier zouden ook de woorden van een flegmatieken Kempischen boer passen, door Jef Simons in zijn boek 'In Italië' aangehaald, toen men hem vroeg wat hij over de Parijsche meisjes dacht: Ik heb geen verstand van de schilderkunst. Bedelaars en leurders en lui die tweederangsberoepen uitoefenen (zooals schoenpoetsers, portiers, hotelbedienden) treft men hier oneindig veel aan. Ik had deernis met die menschen: Schoenpoetsers loopen zoekend naar vuile schoenen langs de straten, eentonig zagend klinkt de stem van de verkoopers der loterijbriefjes: 'Sale hoy' of 'Sale mañana; a cinco pesetas'Ga naar voetnoot(2). Loop de Calle de Alcalá af, en ge zult voortdurend hooren die heesche stemmen die me deden griezelen. Gazetten-verkoopers bij de vleet. Bij elke editie van een groot dagblad loopen ze door de straten, kinderen en flinke mannen, roepend: 'La Nación, La | |
[pagina 20]
| |
Nación de ahora'Ga naar voetnoot(1), en dan een half uur later als er een nieuw dagblad verschijnt: 'El Heraldo, El Heraldo de Madrid'. Eene springt handig op een rijdenden team, kruipt achter den ontvanger weg, loopt snel tusschen de rijen en wipt er dan weer af, om verder door de straat te hollen. En dan al die bedelaars, gezonde mannen en vrouwen, die langs de terrassen der café's gaan, de hand uitgestoken en klagend een aalmoes vragend, maar meestal tevergeefs. Toch klinkt geen hard woord wanneer ze weggestuurd worden; 't is hun beroep geworden, onverschillig beoefenen ze het. Om 9 uur 's avonds zag ik nog een vouw in de straat met drie kleine kinderen die languit op de harde steenen lagen te slapen, en niemand geeft haar iets... en ik ga dan ook, en och, zoo vele anderen, naar het hotel, dat in lichten straalt.
Vaarwel Madrid! Ik rijd weeral verder, nu door uitgestrekte stoppelvelden. Alles is uitgedroogd op dit plateau, dat 600 à 700 meter boven den zeespiegel ligt. De grijsgele, naar water smachtende grond ligt nog vol keien, zooals ten andere nog op vele plaatsen in Spanje. Het verwonderde me niet toen men me zegde dat hier de kwaliteit van het graan veel te wenschen over laat en de velden soms geheel zwart zien als het koren rijp is, omdat het verschroeid werd door de onvermoeibare zon. In den trein zit er een hoop boerinnen: eene geeft de borst aan haar kindje, anderen kijken stroef voor zich uit, terwijl de jongeren een zagend volksliedje neuriën. Van nationale kleederdracht is er geen spraak, alleen bij hooge gelegenheden dragen ze die nog. Ginder ligt Toledo op een hoogte. De schoone roodgekleurde grond in de valleien waar de Taag doorvloeit, is vruchtbaarder. Langs een steile lange weg moet men van het station naar de stad, die nog volledig haar oud karakter bewaarde. Dat wordt ik eerst gewaar als ik over een brug rijdt, misschien wel van in den tijd der Romeinen. Het autobusje, dat er nauwelijks over kan, schijnt uit elkaar te rammelen. Toch is ze schoon die oude goedige stede, waar het hof verblijf hield in de schitterende tijden van het koningdom, waar nog steeds de primaat der Spaansche Katholieke Kerk woont. Op onze dagen leeft ze enkel voor de kunst en van de kunst; het is een waar museum. Toledo is een doolhof van een oneindig aantal klimmende of dalende hobbelige straatjes van enkele passen breed, waar geen enkel huis een rechte gevel heeft, waar men den kleermaker en den schoenlapper en den boekbinder in zijn werkhuis tegen de straat ziet werken, waar het op een half uÚr tijd viermaal drie uur slaat, waar men uit een openstaand venster een Spaansche schoone een tango hoort zingen. Alles is beheerscht door de groote Kathedraal in gothischen stijl met van binnen vele kapellen en altaars, echte meesterstukjes in al de stijlen die in voege waren van 1226 tot 1493; (mudéjar, gothiek, plateresk, grieksch-romeinsch, churrigueresco en neo-klassiek). Het misstaat daar werkelijk wanneer ge boven een met ijzeren pinnen beslagen antieke deur, gezet in kunstige oude stijlen op den muur van een aristokratisch huis, iets geschilderd ziet als 'Partido Radical Republicana' of 'Casa del Pueblo'. De reis naar Cordoba is eentonig. Het zijn eerst de uitgestrekte vlakten van Nieuw-Castilië, slechts nu en dan iets golvend. De oogsttijd is reeds voorbij en zoo ver het oog reikt zijn het lichtgele stoppelvelden, drooggebrand door de zon die op effen lucht staat te stoken. Hier en daar staat er een ezel te grazen op die korenvelden, heel alleen. Die zou misschien blij zijn eens een frisschen distel te proeven. De hoeven zijn hier schaarsch, de huizen zijn meer gegroepeerd in witte dorpkens rond een typisch kerktorentje. La Mancha, de streek van Don Quichot en Sancho Panza. Ik zoek naar uitgemergelde paarden, ezels, windmolens en kale ber- | |
[pagina 21]
| |
gen. De twee eersten zijn te vinden, doch de streek is niet zoo onvruchtbaar. Slechts af en toe een rij zandige witgeblakerde heuvels; voor de rest velden, vaarvan het koren reeds opgeborgen of verkocht is, en uitgestrekte landerijen met druivelaars. 't Is hier immers het land van den wijn: Manzanares, Valdepeñas. Verderop brengt de Sierra Morena eenige afwisseling met enkele bergen, en zoo landen we volop in het vlakke Andalusië. De trein rijdt hier naast de schoone Guadalquivir, een van de weinige Spaansche stroomen en rivieren die in den Zomer voldoende watertoevoer hebben. In Spanje valt er per jaar gemiddeld minder dan 400 mm. regen. De hooge bergen, die de Meseta haast langs alle zijden omsluiten, houden de wolken tegen en lossen ze op. Zoo is het dat een klein deel voldoende of te veel regen heeft, terwijl de rest van Spanje naar water smacht. Daarbij moet men nog rekening houden met de hevige evaporatie: in Galicië, valt er 1,8 maal meer regen dan dat de grond water uitwasemt; in de noordelijke Meseta (rond Palencia) is de evaporatie 4 maal grooter dan de regenval, rond Madrid 3,55 maal grooter. Dat verschijnsel maakt kostelijke bevloeiïngswerken noodzakelijk. 't Is volslagen duister als ik in Cordoba aankom. Ik wandel eens de stad in om er kennis mee te maken. Hier ook weer is er dat leven!... Onder een Arabische boog zie ik in een donker straatje de silhouetten van een vrijend paartje zich tegen de klare lucht afteekenen. Ist das nicht romantisch? En 's anderendaags kom ik tot de overtuiging dat het hier echt romantisch is, schilderachtig, melancholisch en toch blij in zijn Oostersch kleed. Cordoba is een proper stadje, goed verzorgd en helderwit in al die kleine hobbelige straatjes tusschen hooge muren waarop de Zuiderzon, vanuit een klare, blauwe lucht met witte vegen erin, zoo duchtig stookt, dat ge uw oogen moet toeknijpen. Aan vele balkons prijken er bloemen. In de deftige huizen is er nog, achter het donkere gezellige voorportaal, een helverlicht patio, waar een lieflijk fonteintje ruischt, tusschen groen en bloemen verscholen. En die zonnige straatjes loopen uit op typische pleintjes met waterkom en spettende fontein, waarbij een straatbengel en een ezel staan te drinken, of op frissche parkjes, waar de oude mannekens het nieuws van den dag komen bepraten. In de nieuwe wijk is er een schoon park aangelegd dat druk bezocht wordt door de werkende klas. Een paar bibliotheken in het park hebben aantrek. De Spanjaarden houden van lectuur, maar 't moet goedkoop zijn, enkele céntimos, en bij velen heb ik weinig prijzenswaardige boekjes gezien. Hier maak ik voor 't eerst kennis met de Andalusische muziek, nog sterk gelijkend op de Moorsche; klagend maar toch ophitsend, echt 'aufförderend zum Tanz'. Enkele bengels doen hun eerste danspasjes op een kiosk, en 't gaat hun goed af. 't Zit hen in 't bloed. Cordoba is een der beroemdste steden van Spanje; alle rassen en beschavingen die er verwijlden hebben er sporen gelaten: eerst de Iberen of Turdulo-volk, een der oudste van de geschiedenis, dan de Romeinen; later in het begin der 5e eeuw, kwamen de Vandalen er onder Genserik die op hunne beurt door de Westgoten verdrongen werden en naar Afrika uitweken om er Carthago in te palmen in 439. Het werd dan een emiraat afhankelijk van het Oostersch Kalifaat, waarna de schitterendste periode volgde als hoofdstad van het onafhankelijke Kalifaat van Cordoba, dat vernietigd werd in 1031. Het bleef een onafhankelijke republiek tot in 1070 wanneer het werd ingelijfd bij 't Koninkrijk Sevilla. Den 22 Juni 1,236 veroverde Ferdinand III het voor goed om het te voegen bij Castilië, wat het fiere Cordoba slechts met tegenzin verdroeg, zooals de herhaaldelijke opstootjes bewijzen.
(Wordt vervolgd) |
|