wind achteruit waaienden mantel, de phrygische muts en spannende broek: ze komen immers uit Perzië.
Het Kindje heeft het hoofd daar een nimbus omgeven, om het te onderscheiden van de andere personnages; het heeft inderdaad nog die kenschetsende majestueuse houding niet, die weldra uit het Oosten zal overgenomen worden. Deze vorstelling behoort nog steeds tot de Hellenistische traditie, die Maria terzijde voorstelt, terwijl men haar in de zuiver-oostersche kunst voorstelt van voren gezien, niet meer als Moeder van het Kind, doch als tronende Koningin die haar Kindje, dat majestueus zegent, ter aanbidding aanbiedt; de wijzen hebben er de handen bedekt ten teeken van diepen eerbied. Die Oostersche opvatting overleeft tot in de Romaansche kunst onder den vorm van de 'Sedes Sapientiae'.
Onze tweede plaat stelt de 'Traditio Legis' voor. In het midden zien wij den baardeloozen Christus, op een troon gezeten: Hij houdt in de rechter hand een open boek, terwijl Hij met de linker een 'boekrol' aan Paulus overhandigt. Links van den Zaligmaker herkennen wij Petrus, met de sleutels in de hand en een kruis met langen paal, het instrument van zijn marteling verbeeldende, op den schouder. Beide apostelen hebben op Oostersche wijze de handen bedekt ten teeken van eerbied. Verder vier personnages, in dewelke men apostelen heeft willen herkennen; de kroon echter, die zij den Zaligmaker aanbieden, zou veeleer aan de ouderlingen van de Apocalypse doen denken. Het deksel is versierd met verkorte en aan de uiteinde breeder wordende kruisen, bestaande uit een grieksch- en een St. Andrieskruis, dwars over elkander gelegd.
De voorstelling van Christus omringd door zijn apostelen of andere personnages, komt zeer dikwijls voos. Zoo b.v. op de sarcophaag van den H. Barbatianus (afb. 3) wellicht een der schoonste exemplaren uit de eerste helft der zesde eeuw. De voorzijde is met zuilen in nissen verdeeld, de architraaf, die in het voorgaande voorbeeld de hoekzuilen verbond, heeft plaats gemaakt voor schelpen. De nissen aan de uiteinden zijn met vazen versierd. Hier hebben wij een voorbeeld van kolom-sarcophaag, dus een miniatuurteempel, doch met halfcylindervormig deksel; boven de hoekzuilen vinden wij de akroteriën terug, overblijfselen van het zadeldak. De stijl van de versiering verraadt den Oosterschen invloed: de personnages zijn aangebracht voor een effen achtergrond; hun afgemeten gebaren zijn in één vlak gehouden, gaan naar links of naar rechts, nooit echter vooruit of achteruit; alle perspectief is verbannen, zelfs de schelpen die de nissen overwelven zijn vlak van voren gezien; de diepte in de voorstelling ontbreekt; de ineengedrongen gestalten zijn majestatisch en plechtig, ook realistisch.
De waarde van die sarcophaag, of zoo men wil het schaare ervan, ligt in de versiering.
Wij zegden het reeds: de beeldhouwkunst is op weg om slechts nog als toegepaste kunst te bestaan. De byzantijnsche kunstenaar met zijn voorliefde voor kleur en weelde en pracht, herschept de wanden tot een kantwerk, dat lichtend op den donkeren achtergrond afstekend, nieuw leven schept. Tusschen weelderig tierende planten, spelen allerhande dieren en vogelen. Alles wordt met een bewonderenswaardige behendigheid uitgevoerd.
Het deksel van de sarcophaag van den H. Barbatianus kan ons een eerste gedachte geven van dien stijl. In het midden het monogram van den Zaligmaker (XP) tusschen de alpha en de omega, ingesloten door een met blaadjes versierde kroon; langs beide zijden een met allerhande kleine motieven versierd kruis.
Het monogram dat Konstantinus op het Labarum liet aanbrengen, bestaat uit X (chi) en P (rho), en beteekent Christos, De alpha en de omega, die men gewoonlijk bij het monogram aantreft, zijn de vertaling van den tekst van de Apocalypse: 'Ego sum alpha et omega, principium et finis'. Het gebeurt dan ook dat de X vervangen wordt