zeer ruime plaats geschonken, en dat ook de tekst hierbij aangepast moest worden - zoodat de personen heel dikwijls zwijgend de verschillende emotie's op zich laten inwerken in plaats van ze door een overvloed van woorden kenbaar te maken - ligt voor de hand. Dat Bernard echter de waarde van het woord heeft miskend, is hierdoor nog niet bewezen. Wanneer een tooneelschrijver een middel gebruikt dat het essentieel bestanddeel is van de film, dan mogen we zijn werk nog geen 'op tooneel gebrachte film' noemen; evenmin als de film, door het feit zelf dat ze het woord als hulpmiddel ging aanwenden, reeds 'verfilmd tooneel' mag genoemd worden. Juist omdat 'Martine' een tooneelwerk is heeft ook Bernard het woord niet aan het suggeerend element kunnen onderwerpen. Het tooneel beschikt nu eenmaal niet over de noodige middelen om dit element als hoofdbasis te nemen zooals het in de film het geval is.
Anderzijds zien we in al de klassieke tooneelwerken, en tevens in haast alle moderne werken, een overwegenden invloed van het woord, terwijl het spel dient om aan dit woord zijn grootst mogelijke expressie te geven.
De pantomime kan niet, geloof ik, als opwerping tegen deze stelling dienen daar ze eigenlijk geen tooneel maar hoogstens, als een met het tooneel verwante kunst, is te beschouwen.
* * *
Een ander essentieel verschil tusschen tooneel en film ligt in het levende, het echt menschelijke, waarvoor we staan in het tooneel, terwijl de film ons alleen het levenlooze beeld biedt. In het eerste geval krijgen we een mensch die denkt, voelt, spreekt, en handelt. In het tweede geval krijgen we er slechts de weergave van.
Dat er een verschil van spanning bij den toeschouwer bestaat valt niet te ontkennen. We voelen nu eenmaal meer voor een levend wezen dan voor een beeld. Wellicht onbewust maar toch hebben wij het besef dat de tooneelspeler zich zelf door zijn week moet heen helpen, we zien hem in werking (en niet alleen een beeld daarvan) wij hebben het gevoel dat hij kan falen en dit is zeker niet van aard om onze spanning te verminderen.
Komt de film dan tot een meer volmaakt werk, dan mist ze anderzijds volkomen het spontane dat het tooneel op zijn aktief mag schrijven.
En mogen we dan het verschil in volmaaktheid niet als een essentieel verschilpunt aanstippen, dan is dit wel zoo voor het verschil in het spontane dat tooneel en film onderscheidt. De relatieve volmaaktheid die het tooneel reeds bezat heeft de film overgenomen en zoo uitgewerkt dat het tooneel er nog maar een klein kind bij was; maar het spontane, dat eigen is aan het tooneel, kan de film niet overnemen.
Zal er nu een tijd komen dat we de volmaaktheid van de film als een vernietigende faktor van het spontane in het tooneel zullen beschouwen? Ik geloof het niet; want al brengen andere toestanden nieuwe gedachten en nieuwe eischen voort, dan zullen andere toestanden het toch nooit zoover brengen, dat ze den mensch als mensch zullen veranderen; en deze wordt nu eenmaal minder ontroerd door een beeld dan door een persoon die voor hem levend optreedt.
Hiermee geloof ik de meest essentieele verschilpunten tusschen tooneel en film te hebben aangetoond. Van een opslorping kan er dan ook geen sprake zijn en de tijd waarop de filmenthousiasten viktorie zullen kraaien is dan ook - voor mij althans - tot in de eeuwigheid verschoven. Film en tooneel zijn twee kunstuitingen die veel gelijkenispunten hebben, maar anderzijds toch sterk onderscheiden zijn.
Dat het tooneel op het oogenblik moeilijke toestanden doormaakt valt echter niet te ontkennen. Dit heeft veeschillende oorzaken.
De filmindustrie is internationaal georganiseerd zoodat elk kunstwerk - waar het dan ook opgenomen wordt - op alle mogelijke plaatsen van de wereld kan gespeeld worden. Op het tooneel blijven we door-