Streven. Jaargang 1
(1933)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
De Uitslagen van het Conjunctuur onderzoek
| |
Het Leuvensch Conjunctuur-Instituut.Het eerste jaar van zijn bestaan heeft ons Belgisch economisch observatorium wijselijk besteed aan de studie van het historisch statistisch materiaal. Immers het is een der fundamenten van alle conjunctuur voorspelling, dat men om de nabije toekomst te voorzien steunt op vroeger waargenomen 'regelmatigheden' (zooals velen de wetten der sociale wetenschappen noemen). Het opsporen en berekenen van de grond-tendenz en van de seizoen-variaties behooren tot dat onontbeerlijk voorafgaandelijk werk. Maar ook nog het vaststellen van de eigenaardigheden wat reaktie-snelheid en golf-amplitudo der afzonderlijke kurven betreft! Dit moet leiden tot de ontdekking van 'de' gevoelige kurve, die eigen is aan elke economie. In November 1929 begon het Leuvensch Conjunctuur-Instituut de uitgave van zijn Bulletijn, waarin de uitslagen van die historische navorschingen werden medegedeeld en waar sedertdien een vaste rubriek, door Prof. L.H. Dupriez, wordt gewijd aan de ontleding van den momenteelen economischen toestand en de vermoedelijke evolutie der Belgische conjunctuur gedurende het eerstvolgend trimester. Leuven en Berlijn gaan hand in hand, waar het er op aankomt het 'merveilleuse' van het Harvard-drie-markten-barometer te ontkennen. Prof. Dupriez gaat wel is waar niet zoo ver als Wagemann, die elk Algemeen Barometer uit zijn Vierteljahrshefte weert, maar de Leuvensche hoogleeraar hecht toch zeer veel belang aan de kurven die buiten het Harvard-kader vallen. Ook hij is van meening dat de Amerikaansche economisten al te zeer schematiseeren en een statistische en mecanische starheid en onfeilbaarheid vooropstellen, waarop het Harvardbarometer in feite geen aanspraak kan maken. Men kan zich afvragen of de spreekwoordelijke oppervlakkigheid van Amerika niet onder den vorm van vereenvoudigingsdrang zelfs in de Universiteit is binnengeslopen? Leuven wil dus naast de kwalitatieve kurven, die tot prijzen te herleiden zijn, een bijzonderen nadruk leggen op de ontleding der kwantitatieve elementen, zooals het 'volume' van de industrieele productie, van het vervoer, van den buitenlandschen handel, van het binnenlandsch verbruik. Men verwaarloost nochtans niet de elementen, die in verband staan met het Barometer der Drie | |
[pagina 10]
| |
Markten. Daarenboven krijgen de kapitaalmarkt en de arbeidsmarkt nog een beurt. Zelfs hecht Prof. Dupriez een bijzonder belang aan de kurve die de 'verhouding' weergeeft van de Plaatsaanvragen, tot de Plaatsaanbiedingen die in den loop der beschouwde maand bij de Arbeidsbeurzen werden ingediend. In het volgende paragraaf een woordje meer daarover. | |
Uitslagen van 't Conjunctuur onderzoek.De verhouding der plaatsaanvragen tot de plaatsaanbiedingen levert de gevoeligste van alle kurven, die op de Belgische economie betrekking hebben. Haar schommelingen op laag peil (-1 in 1928 en 1929) kondigen een te kort aan arbeidskrachten aan Zulks wijst op een overspannen nijverheidsproductie die fataal in een crisis moet uitloopen. Deze kurve bereikte haar maximum in Juli 1932 (+ 14) en schommelde in 1933 rond + 8. Onze conjunctuur-voorbode toont dus onmiskenbaar aan, dat het ergste van de huidige depressie voorbij is. Nu beschrijft hij kleine schommelingen op hoog peil waarvan ieder ons nochtans een stap dichter bij de normale brengt. Heden heeft deze kurve zich terug opgewerkt tot het peil van Februari 1932. Een vleugje optimisme is dus geoorloofd, maar men vergete niet dat van + 8 tot 0 de weg nog lang is, en dat om dien afstand in ongunstigen zin af te leggen er anderhalf jaar crisis is noodig geweest. In de Lente van 1933 schreef Prof. Van Zeeland in zijn boek: 'Beschouwingen over Europa 1932'Ga naar voetnoot(1): 'De evolutie der crisis is ver gevorderd...' en verder: 'De natuurlijke elementen zijn dus gereed om den windstoot op te vangen die ze zal verheffen.' Zooals de vakgeleerden reeds eerder hebben verkondigd, zal echter de herneming, de terugkeer van de welvaart zich buitengewoon langzaam ontwikkelen. | |
Geld en Speculatie.Een andere belangwekkende opmerking kan uit het Barometer der Drie Marktenzelf worden afgeleid. Men weet dat daarin de A-kurve (Speculatie) eerst reageert, daarna de B-kurve (Zaken) en laatst de C-kurve (Geld). De volgende theorie werpt een verklarend licht op de verhouding der A- en C-kurven. Tijdens de Herneming en vooral gedurende de Welvaart is er langs om meer behoefte aan geldmiddelen: credieten of kapitalen. 'Er komt bijzonder een oogenblik in de phase van stijgenden voorspoed waarop het rythme der investeering zeker het normaal verloop overschrijdt...'Ga naar voetnoot(2) Zelfs indien men rekening houdt én van den aangroei van den biljetten-omloop én van de verhoogde omloopsnelheid komt er toch een tijdstip dat de vraag naar geld het aanbod overtreft. De algemeen gekende wet doet dan den prijs van de gezochte koopwaar stijgen, t.t.z. de intrestvoet klimt. De financiering der productie wordt duurder, het vormen van nieuw kapitaal is weinig of niet rendeerend, de kostprijs nadert meer en meer tot de maximale waardeering die de clienten voor het aangeboden product hebben. Daar nu in deze periode van hoogconjunctuur de verkoopprijzen dikwerf deze maximale waardeering zeer dicht naderen of ze reeds bereikt hebben, smelt de winstmarge ten slotte weg. De productie vertraagt. De crisis is daar. Zoolang de duizelingwekkende val der kuwen voortduurt, blijft de intrestvoet hoog. Soms met zes à negen maand vertraging daalt echter ook de Geld-kurve, op korten afstand gevolgd door den intrestvoet op de kapitaalmarkt. En het is wanneer ook dezen het lage peil dat de Depressie-periode kenschetst hebben bereikt, dat het potentieel voor een Herneming aanwezig is. 'Mogelijk wordt', zeggen wij, want de rechtstreeksche aanleiding tot de Herneming moet zijn een werkelijke behoefte en vraag naar gebruiksgoederen, waaraan niet oogenblikkelijk kan | |
[pagina 11]
| |
voldaan worden. Doet deze vraag zich voor en is dan het geld voldoende goedkoop geworden, dan gaan de ondernemers er toe over nieuwe productie-middelen te bestellen bij de zwaar-industrie, dan worden nieuwe afdeelingen gevormd, dan worden nieuwe maatschappijen gesticht, enz. enz. Nu doet zich in België het feit voor, dat de gevolgen van het algemeen wantrouwen door de crediet- en muntcrises gewekt, nog niet overwonnen zijn. 'Er is nog wat anders, dat bijna even erg is (als de verstrooiïng en vernietiging van een aanzienlijk deel van het nationale kapitaal): het is het insluipen in de openbare meening van een groeiend wantrouwen tegen de blijvende in munteenheden luidende beleggingen. Dit psychologisch element heeft diep ingewerkt op het verloop der feiten.'Ga naar voetnoot(3) Dit wantrouwen weerspiegelt zich in een hoogen intrest-voet. De staatsrenten kapitaliseeren heden aan plusminus zeven procent. De privaat-ondernemingen zijn verplicht gelijkwaardige voordeelen aan te bieden. Welnu het is de overtuiging van de vaklieden dat de Herneming die, volgens al de gegevens van het conjunctuur-onderzoek, aanwijzen, voor de deur staat, niet tot Welvaart kan gedijen zoolang het Geld niet beterkoop is. In zijn jongste overzicht van de Belgische conjunctuur schrijft Prof. L.H. DupriezGa naar voetnoot(4): 'Par contre, le marché des capitaux reste troublé par les craintes pour un avenir plus éloigné et reste, par ses taux, hors d'état de financer les besoins nouveaux qui se feraient jour. La mauvaise situation empêche aussi radicalement de procéder à un degrèvement des charges de capital de l'économie nationale, ainsi que celà se pratique dans divers pays étrangers avec succès. C'est cependant une condition essentielle pour qu'une économie s'adapte à des niveaux de prix inférieurs'. Goedschiks, kwaadschiks, moeten wij onzen intrest-voet verlagen op gevaar af van in de rij der naties die een nieuwe Welvaart tegemoet gaan, de laatste te zijn. Ook verschillende gezaghebbende politiekers voelen deze waarheid aan. Zij maken weliswaar alleen de toepassing voor de staatsfinanciën, en verklaren dat 'wij den last van onze openbare schuld (d.i. de som noodig voor de jaarlijksche rente en aflossing) moeten verlichten, min drukkend maken'. Zoolang nochtans het algemeen vertrouwen in de onwrikbare vastheid van onze muntwaarde niet terugkeert zal de intrest-voet niet spontaan dalen, en zou een conversie op hopelooze wijze ons staatscrediet schokken. | |
Wenschen worden voor werkelijkheid gehouden.Wij zegden reeds, dat de observatie van het Harvard-Barometer alleen geen voldoende inzicht geeft in het zoo complexe economische gebeuren. De mathematische juistheid nochtans waarmede Harvard de crisis van 1921 had voorspeld, gaf aan de Amerikanen wel die illusie. Luidruchtig als naar gewoonte, hebben zij voor hun methode en de superioriteit van hun Barometer reclame gemaakt. Dit duurde tot 1927. De drie-markten-grafiek zag er toen ongeveer uit als volgt. De B- en C-kurven ontwikkelden zich evenwijdig aan de grondtendenz, hetgeen dus een horizontale cyclische kurve vormde. De A-kurve bleef moedig stijgen, vooral in 1928. De speculatie-drift maakte Wall-street als waanzinnig. Ieder beurs-man verdiende fortuinen. Ten langen laatste, kon de emissiebank, die het hoofd had koel gehouden, het niet langer aanzien. Zij verhoogde den disconto-voet, met de voor de hand liggende bedoeling, de speculatie te remmen. Toen deed zich een onvoorzien | |
[pagina 12]
| |
verschijnsel voor. Immers op alle andere kapitaalmarkten heerschte een normale disconto-voet. Zoodra de kapitalisten merkten dat zij voordeeliger beleggingen konden uitvoeren te New-York stroomde het goud naar Wall-street. De speculateurs, zich niet in 't minst bekreunende om de enkele luttele procenten, die zij als disconto van hun beurs-winsten zouden moeten afgeven, namen al het geld op dat beschikbaar kwam. De A-kurve was niet meer tegen te houden en bereikte fabelachtige hoogten. Hierdoor misleid stonden theoretici op die een theorie van den onbegrensden vooruitgang verkondigden. Harvard heeft de crisis van 1929 niet voorspeld! De periode der cyclische crises, zoo beweerde men, was voorbij en voortaan zou men alleen nog Welvaart kennen en genieten van nooit eindigende winstmogelijkheden.
Zoo overtuigd was men van dien bombast, dat men zelfs na den krach van October 1929 weigerde de waarheid in te zien, en nog maanden lang een spoedige stijging der kurven tot hun vorig peil voorspelde.
Ook ten onzent heeft het lang geduurd voor het mogelijk was het volk en de zakenlieden dietsch te maken dat de 'gouden tijd', die ononderbroken had voortgeduurd van 1922 tot en met 1929 geëindigd was. Niemand kon noch wilde gelooven dat eindelijk was aangebroken de groote crisis, die, zooals door een klaarzienden geest reeds in de eerste jaren na den wapenstilstand werd voorspeld, tien jaar na den oorlog zou aanbreken. Waarop deze ongeluksprofeet zich heeft gesteund voor zijn apocalyptische voorspelling is mij onbekend, maar wel weet ik, dat thans Amerikaansche professoren, ditmaal niet van de Harvard-Universiteit, aan de hand van officieele statistieken hebben kunnen besluiten dat de crisis van 1929 alleen te vergelijken is met deze die de Napoleontische oorlogen liquideerde. | |
De wereldcrisis van 1929 liquideert den wereldoorlog.Men heeft prijsindexen kunnen samenstellen die toelaten zich een beeld te vormen dan de economische toestanden die van 1815 tot 1820 hebben geheerscht. En zonder besluiten te willen trekken, die niet evident volgen uit het beschikbare cijfermateriaal, heeft men kunnen nagaan hoe ook de Napoleontische oorlogen werden geliquideerd door twee crises onderling gescheiden door een periode van ongeveer horizontaal loopende goud-prijzen. Zoo gebeurde het ook na 1918. Een alomverspreide munt-inflatie en de dringende behoeften van een afgebeulde bevolking in de verwoeste gewesten deden de nominale prijzen in 1920 tot ongelooflijke hoogten stijgen. Maar ook de goudprijzen (waaruit dus den invloed der inflatie weg-gerekend werd) bereikten een peil, dat geen mensch zich herinnerde ooit te hebben gekend. De crisis van 1920-1921 nam de helft van die prijs-overdrijving weg. Zij was zeer hevig maar ook opvallend kortstondig. Met verwonderlijke snelheid hernamen de zaken. Ongetwijfeld werden zekere klassen door de groote inflatie van 1926 pijnlijk getroffen. In vergoeding kreeg onze bevolking gedurende een volledig jaar een extra welvaart-periode. De exportpremie speelde haar hoogste troeven uit. De orders stroomden toe. Terwijl de wereld-conjunctuur in de tweede helft van 1926 en begin 1927 in een Depressie-stadium verkeerde, leefde België in volle bedrijvigheid. Toen einde 1927 de exportpremie verdwenen was, tengevolge van de aanpassing der prijzen aan de nieuwe wisselkoersen was de internationale conjunctuur de Welvaart-periode ingegaan en sleepte België mede in een bestendigen voorspoed. Ook hier te lande wilde niemand inzien dat de beurs-krach van October 1929 het begin van een ramp beteekende. Ook hier werd men bedrogen | |
[pagina 13]
| |
door het feit dat sedert de stabilisatie de prijzen niet hadden geschommeld. Hoe kon er een crisis komen, wanneer de prijzen normaal waren gebleven? 'Normaal?' dat is de vraag, ja. Nu, wanneer het voor velen te laat is, heeft men den moed gehad in te zien, dat onder die schijnbare onbeweeglijkheid der prijzen een dalende grondtendenz verscholen zat. Nu durft men luid-op zeggen, dat de tegenwoordige crisis de tweede phase is, die tracht het evenwicht, door den wereldoorlog verbroken, te herstellen. De crisis van 1929 zet het werk voort dat in 1921 ten halve werd volbracht. Hopen wij dat zij het voltooie! | |
Noch gewone cyclische crisis, noch regimecrisis...Door ons bij deze zienswijze aan te sluiten nemen wij oppositie tegen twee soorten andersdenkenden. Vooreerst tegen de weergalooze klassieke optimisten die volhouden tegen alle evidentie in, dat deze crisis een cyclische crisis van het zuiverste water is. Een reeks politici orakelen anderzijds dat deze crisis onbetwistbaar is een regimecrisis; een crisis van het kapitalistische productiesysteem. En ook tegen deze opvatting nemen wij stelling. Immers niets, maar niets, laat toe met een schijn van wetenschappelijke zekerheid te verklaren, dat het kapitalistische productie-systeem heeft afgedaan. Onbetwistbaar is het kapitalisme op onze dagen min afschuwelijk dan 'n halve eeuw terug van sociaal standpunt uit bekeken. En van economisch oogpunt uit bezien heeft het zeker nog zijn vollen ontwikkelingsgang niet voltrokken. Wij blijven bij de opvatting dat, na de crisis van 1921, deze van 1929 de straf voortzet voor de enorme domheid die de menschheid in het feit van den wereldoorlog heeft begaan. | |
Wat brengen ons de eerstkomende jaren?En indien ook voor de volgende jagen de vergelijking met de post-Napoleontische periode zal opgaan, dan hebben wij nog een tijdperk van ongeveer vijftien jaar voor den boeg waarin de grond-tendenz der prijzen dalend zal zijn. De Goud-delegatie van den Volkerenbond heeft in die rocihting belangwekkenden studie-arbeid geleverd. Zij kwam tot het besluit dat de goudproductie waarschijnlijk geen gelijken tred zal kunnen kouden met de ontwikkeling van de wereldeconomie. Er zou dus een relatieve goudschaarschte te verwachten zijn. Gehoorzaam aan de wet van vraag en aanbod zal dan het goud duurder worden; de prijzen van de handelswaren zullen dalen, ten minste daar waar het muntstelsel op goud-basis rust. Nu vreeze men niet een loodrechte onafgebroken prijsdaling, zooals wij van 1930 tot 1932 hebben gekend. Immers op de dalende grond-tendenz komt zich de conjunctuur-cyclus enten. Het is dan zeer wel mogelijk en zefs te voorzien, dat de cyclische Welvaart de dalende tendenz zal maskeeren zooals ze dit reeds deed van 1927 af tot in de Lente van 1929. Zelfs is het niet uitgesloten, dat we reeds tijdens den volgenden opgang een lichte stijging der prijzen zouden meemaken. Maar per slot van rekening is dit bijzaak. Waar het op aan komt is, dat de juiste verhouding tusschen de prijzen teruggevonden wordt. Er moet terug harmonie komen tusschen groothandels- en kleinhandelsprijzen, tusschen levensduurte en loonen, tusschen verkoopprijzen en productie-kosten. Op welke cijfer, op welk peil, die harmonie zich verwezenlijkt, is niet essentieel. Nu stelt de lezer onvermijdelijk de vraag welke de weerslag is door zulke kwarteeuwsche periode van prijsdaling op de industrieele bedrijvigheid uitgeoefend. Dank zij een onlangs verschenen studie over de evolutie van de Belgische siderurgie van 1840 tot 1913Ga naar voetnoot(5) kunnen wij in die | |
[pagina 14]
| |
richting enkele aanduidingen geven. De heer Wibail heeft kunnen nagaan dat de Belgische zwaarindustrie vier groote stadia heeft doorgemaakt. Van 1830 tot 1850 zeer snelle ontwikkeling, van 1850 tot 1870 meer gematigd tempo, van 1870 tot 1890 trage vooruitgang en eindelijk na 1890 een nieuwe versnelling. Vooral vanaf 1870 kan die vaststelling ons aanbelangen. Inderdaad vóór dien tijd was ons land nog in de landbouw-phase. Alle reakties waren in uitzicht of in wezen anders dan na 1870 toen België volledig geïndustrialiseerd was en de conjunctureele rythmiek zich duidelijk deed gevoelen. Het is in dit kapitalistisch-industrieel België dat wij den invloed van een fundamenteele prijsdaling moeten nagaan. De geciteerde studie laat toe vast te stellen dat, terwijl de prijzen van 1872 tot 1897 aan een dalende grondtendenz onderhevig waren, de productie van giet-ijzer zich met slechts 2 t.h. 's jaars ontwikkelde. En nochtans had de vooruitgang der gietijzervoortbrengst 7 t.h. bedragen in 1850 en zou hij in 1910 opnieuw 5 t.h. beloopen. Een gelijkaardige studie door ons-zelf voor een andere hoofd-industrie van België gemaakt voert ons tot besluiten die heel en gansch kaderen met deze die wij zoo pas uit de studie van den heer Wibail putten.
Met reden mogen wij dan verwachten dat in de volgende twaalf jaren, de industrieele vooruitgang geremd zal worden, misschien zal stilstaan. Ieder heeft zich voorzichtigheidshalve daarop voor te bereiden; eens en voor goed moet uit de geesten de verwachting worden gebannen dat de 'boom'-tijd van 1927-1929 nog zal weerkomen. Onze industrieele bevolking in de ontwikkelde cultuurstaten heeft zich te verwachten aan min vette jaren. Mogen deze de heilzame werking uitoefenen van een koud stortbad, en de ongebreidelde genotzucht afkoelen, die bezig was de moreele kracht van West-Europa te ondermijnen. | |
En de oorzaak van de crisis?De critische lezer zal mij tegenwerpen, dat ik heel den tijd naast de kwestie heb gepraat. Immers het aanvankelijk doel van het statistisch conjunctuur-ondeerzoek was, de causale aanleiding van het crisis-phenomeen te ontdekken opdat de kennis der oorzaken de economen op het spoor zou brengen van een geneesmiddel. Is de conjunctuur-studie dan in een zijstraatje versukkeld? Heeft zij haar specifiek doel uit het oog verloren, om zich vooral toe te leggen op toekomstvoorspelling? Het conjunctuur-onderzoek heeft inderdaad 'de' oorzaak der crises nog niet ontdekt... en dat mag ons niet verwonderen. Een wetenschap die in vijftien jaar tijds haar doel zou verwezenlijken zou daardoor bewijzen dat zij niet verdiende als afzonderlijke wetenschap met een eigen object erkend te worden, maar dat zij een hoofdstuk had dienen te blijven van de moederwetenschap waarvan zij zich heeft afgescheurd. Maar wel heeft de conjunctuur-studie tijdens haar kort bestaan reeds heel wat detail-werk verricht. Er werden bergen materiaal verzameld, hier en in den vreemde. Reeds verschillende belangrijke wetten, met de intieme structuur van onze economie verband houdende, werden ontdekt, verklaard en geverifieerd. Toch is de lange en zorgzame voorarbeid nog niet voltooid. Steeds meer en meer facetten van de economische dynamiek moeten historisch nagegaan worden. Steeds meer en meer 'regelmatigheden' moeten opgespoord, steeds meer en meer wetten van bijkomende orde geformuleerd, steeds dieper inzicht gezocht in de geheimen der economische dynamiek. Slechts dan wanneer het voorhanden liggende feitenmateriaal zal toelaten door inductie ook de laatste treden van het wetenschappelijk kennen op te klimmen, dan en niet eerder zal men zich aan een synthese kunnen wagen, die op ernstiger gronden | |
[pagina 15]
| |
dan de a-prioristische beweringen van de 19e eeuwsche theoretici zal steunen, en dan ook niet zoo roemloos als deze door het nageslacht zal verworpen worden. En over het onmiddellijk praktisch nut dat eenieder, handelaar of nijveraar, uit het conjunctuur-onderzoek kan trekken, hopen wij een volgende maal in de kolommen van 'Streven' te handelen. |
|